In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2017. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte, geboren in 1982, die betrokken was bij de verkoop van cocaïne en MDMA tussen 1 april 2011 en 17 april 2014. De rechtbank had het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 381.900,- en een betalingsverplichting opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 302.100,- of € 297.100,-. De verdediging heeft verweren gevoerd over de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de opgelegde betalingsverplichting. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de vastgestelde bedragen.
Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op basis van het aantal drugstransacties en de winstmarge. Het hof heeft vastgesteld dat er in totaal ongeveer 10.599 drugstransacties hebben plaatsgevonden en dat de bruto-opbrengst € 397.462,50 bedraagt. Na toepassing van een winstmarge van 50% is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 198.731,-. Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en heeft tevens de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1.080 dagen.