ECLI:NL:GHSHE:2021:4403

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20-000900-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk binnendringen in besloten lokaal bij COA-locatie Oisterwijk

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2003, was eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 7 dagen voor het wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal van de COA-locatie Oisterwijk. De kinderrechter had het bevel tot bewaring opgeheven, maar de verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en betoogde dat de dagvaarding partieel nietig was.

Het hof heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard, maar heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het wederrechtelijk binnendringen. Het hof oordeelde dat de gewijzigde tenlastelegging voldoende feitelijke basis bood voor de beschuldiging. De verdachte had op 19 maart 2021, te Oisterwijk, wederrechtelijk het terrein van de COA-locatie betreden, ondanks een eerder opgelegde toegangsontzegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van het feit dat hij niet op het terrein mocht zijn, aangezien hij over een hek was gesprongen en zich had verstopt onder een bed in het asielzoekerscentrum.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof legde een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 7 dagen op, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000900-21
Uitspraak : 10 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-077359-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van in het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 7 dagen, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de kinderrechter het bevel tot bewaring opgeheven.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 7 dagen, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ten aanzien van de oorspronkelijke tenlastelegging bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat in hoger beroep is gewijzigd primair betoogd dat de dagvaarding partieel nietig zal worden verklaard en subsidiair aangevoerd dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Tot slot heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2021, te Oisterwijk ( [adres] ), wederrechtelijk is binnengedrongen in/op een aldaar gelegen terrein van de COA-locatie Oisterwijk [ [adres] ]), in elk geval een besloten lokaal en in gebruik bij dat COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers) en/of het asielzoekerscentrum (AZC) aldaar, althans bij een ander of anderen dan bij hem, verdachte, immers was/is aan hem, verdachte, door/namens dat COA en/of dat orgaan, op 17 december 2020 een toegangsontzegging opgelegd en/of uitgereikt, waarin is bepaald dat het hem, verdachte, niet was/is toegestaan dat terrein te betreden en/of zich aldaar te vertoeven (in de periode van) van 17 december 2020 tot 17 juni 2021, in elk geval is, hij, verdachte, zonder toestemming van de rechthebbende op voornoemd terrein en/of in voornoemd lokaal en/of in voornoemd asielzoekerscentrum binnengedrongen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het deel van de tenlastelegging dat in hoger beroep is gewijzigd betoogd dat de dagvaarding partieel nietig is, nu de omschrijving van het wederrechtelijk binnendringen niet voldoende feitelijk en concreet is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is - anders dan de raadsman - van oordeel dat de gewijzigde tenlastelegging een voldoende feitelijke opgave inhoudt van het strafbare feit dat aan verdachte wordt verweten. In het licht van het dossier bezien, is het naar het oordeel van het hof voor de verdediging voldoende duidelijk waartegen de verdachte zich heeft te verdedigen. Het tenlastegelegde voldoet derhalve in zoverre aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Partiele vrijspraak
Het hof is het met de advocaat-generaal en de verdediging eens dat niet kan worden vastgesteld dat de tenlastegelegde toegangsontzegging van 17 december 2020 in een voor de verdachte begrijpelijke taal aan hem is uitgereikt en dat ook anderszins niet is komen vast te staan dat de verdachte de inhoud van die toegangsontzegging heeft begrepen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2021, te Oisterwijk ( [adres] ), wederrechtelijk is binnengedrongen op een aldaar gelegen terrein van de COA-locatie Oisterwijk [ [adres] ]), (Centraal Orgaan opvang asielzoekers) en in het asielzoekerscentrum (AZC) aldaar, immers is, hij, verdachte, zonder toestemming van de rechthebbende op voornoemd terrein en in voornoemd asielzoekerscentrum binnengedrongen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte toestemming nodig had om in het asielzoekerscentrum te komen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat over het hek springen geen binnendringen is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet zich voor beantwoording van de vraag gesteld of de verdachte wederrechtelijk de COA-locatie Oisterwijk en/of het asielzoekerscentrum (AZC) is binnengedrongen. De Hoge Raad heeft bepaald dat er in beginsel sprake is van wederrechtelijk binnentreden indien dit geschiedt ‘tegen de wil van de rechthebbende’ (HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5282) of ‘zonder toestemming van de rechthebbende’ (HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1748). Daarnaast moet ten tijde van het binnendringen die ‘wil’ ook bij de verdachte kenbaar zijn geweest (HR 19 juni 2021, ECLI:NL:HR:2012:BW8685).
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt het volgende. Het terrein van het asielzoekerscentrum aan [adres] is omgeven door een hek en toegang is enkel via de hoofdingang waar toezicht is vanuit beveiligingsmedewerkers. Bezoekers dienen zich hier te melden, anders betreft het verboden gebied wat zichtbaar is gemaakt door het bord “verboden toegang”. Op 19 maart 2021 wordt de verdachte, die op dat moment in een ander asielzoekerscentrum zijn verblijfplaats heeft, door de politie onder een bed in unit 9.3 in het asielzoekerscentrum in Oisterwijk aangetroffen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij over een hek van het terrein was gesprongen, dat hij zich in de kamer onder het bed had verstopt toen hij iemand van het COA hoorde binnen komen, dat hij niet gezien wilde worden Bovendien heeft hij verklaard dat het standaard is in een asielzoekerscentrum dat als je daar niet verblijft je gewoon weg moet gaan en dat als je wordt betrapt door een COA-medewerker je zonder discussie wordt uitgezet. Gelet op het voorgaande, in het bijzonder gelet op de omstandigheden dat de verdachte niet via de reguliere ingang het asielzoekerscentrum heeft betreden maar over een hek is gesprongen wetende dat hij wanneer hij in het asielzoekerscentrum zou worden gezien hij er direct zou worden uitgezet, is het hof van oordeel dat het voor de verdachte volkomen duidelijk is geweest dat hij het asielzoekerscentrum niet mocht betreden en dat hij dus zonder toestemming van de rechthebbende daar wederrechtelijk is binnengedrongen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is op 19 maart 2021 het terrein van de COA-locatie Oisterwijk en het asielzoekerscentrum (AZC) wederrechtelijk binnengedrongen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte over een hek van het terrein is gesprongen, dat hij zich onder het bed van een bewoner van het asielzoekerscentrum heeft verstopt, dat deze bewoner uitdrukkelijk had gevraagd of de verdachte uit zijn woonruimte verwijderd kon worden en dat deze bewoner een zeer kwetsbare en beïnvloedbare jongere betrof. Lokaalvredebreuk is een hinderlijk en overlast gevend feit waarbij een onaanvaardbare vorm van eigenrichting wordt gehanteerd. De verdachte heeft hiermee niet alleen inbreuk gemaakt op het ongestoorde gebruik en het woongenot van de bewoner, maar ook op zijn gevoel van veiligheid. Dit klemt des te meer omdat het feit is gepleegd in een asielzoekerscentrum, een plek waar alle bewoners zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen. De verdachte heeft zich hiervan kennelijk geen rekenschap gegeven en gehandeld uit louter eigenbelang, hetgeen het hof de verdachte kwalijk neemt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof ziet in de namens en door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen reden om af te wijken van de straf die door de kinderrechter is opgelegd. In het bijzonder in voornoemde omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan en die aan de ernst daarvan bijdragen ziet het hof redenen om– evenals de kinderrechter en de advocaat-generaal – een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 7 dagen, met aftrek van voorarrest op te leggen. Deze straf is gelijk aan de tijd die de verdachte inmiddels in deze zaak in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i en 138 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 7 (zeven) dagen.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. E.N. van der Spoel, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 10 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.