5.2.Hetgeen de man t/m 31 december 2014 aan de vrouw heeft betaald, is voldaan ten titel van verstrekking van huishoudgeld. Deze betalingen zijn naar de bedoeling van partijen noch voor de man aftrekbaar, noch voor de vrouw belast. (…) .”
3.1.4.Tussen partijen bestond een eenvoudige gemeenschap van (echtelijke) woning. De woning was met een recht van hypotheek bezwaard. Aan de hypothecaire geldlening van partijen was een beleggingsdepot verbonden.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In deze procedure vordert de man, in conventie, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw te veroordelen:
tot betaling van € 18.999,64 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2017;
in de proceskosten.
De vrouw vordert, in reconventie, samengevat, de man te veroordelen:
tot betaling van € 3.665,--, € 3.500,--, € 919,--, € 831,12 en € 264,19 te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 20 juni 2019;
voorwaardelijktot betaling van € 355,41;
in de proceskosten.
3.2.2.Aan de vordering in conventie heeft de man, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, de artt. 3.5. en 5.1. van het convenant ten grondslag gelegd. Hij heeft de vordering in reconventie weersproken.
3.2.3.Aan de vordering in reconventie heeft de vrouw, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, de nakoming van het convenant ten grondslag gelegd. Zij heeft de vordering in conventie weersproken.
3.2.4.Bij vonnis van 10 juli 2019 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2019. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.3.2.5. De
kantonrechterheeft in het bestreden vonnis:
in conventie:
- de vrouw veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van € 8.225,84 te vermeerderen met de wettelijke rente zoals omschreven in het dictum van het bestreden vonnis;
Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
€ 1.374,50 naheffing inkomstenbelasting 2012
€ 552,00 naheffing inkomstenbelasting 2013
€ 6.159,00 IB/ZVW 2014
€ 141,25 taxatiekosten
€ 4,50 energielabel
€ 344,50 vaatwasser
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- de vordering voor het overige afgewezen;
- de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.665,-- vanwege onttrekkingen van de beleggersrekening, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 juni 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- de vordering voor het overige afgewezen.
3.2.5.De man heeft de kantonrechter verzocht om verbetering van het vonnis. Dat verzoek is door de kantonrechter bij vonnis van 11 december 2019 afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.3.1.De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
1. de vrouw te veroordelen om aan hem te voldoen een bedrag van € 21.429,85 vermeerderd met de wettelijke rente hierover wat betreft:
a. het bedrag van € 8.585,75 per 16 september 2017;
b. het bedrag van € 12.844,10 per 16 januari 2018;
c. althans per zodanige data als het hof juist acht;
2. te bepalen dat hij uit hoofde van onttrekking van de (naar het hof begrijpt:) beleggingsrekening slechts een bedrag van € 188,-- (in plaats van het bedrag dat de kantonrechter heeft vastgesteld van € 3.665,--) aan de vrouw is verschuldigd;
3. veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding alsook de nakosten.
De man heeft hiertoe vijf grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
- de aanslag inkomstenbelasting 2014 (grief 1
- de omzetbelasting 2012 en 2013 (grief 2);
- de kosten van het periodiek onderhoud van de cv ketel (grief 3);
- de beleggersrekening (grief 5).
Grief 4 betreft een zogenaamde veeggrief die geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3.3.2.De
vrouwheeft de grieven in principaal hoger beroep weersproken. Daarnaast heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd:
in principaal appel:
- tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, desnoods onder verbetering van de gronden;
in incidenteel appel:
- tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover dit gaat over:
o de afwijzing van de vordering in reconventie vanwege onrechtmatig handelen van de man tijdens de onderhandelingen over het convenant;
o de schade die zij heeft geleden vanwege onrechtmatig gelegd beslag;
en opnieuw rechtdoende, bij arrest, de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van:
€ 3.500,--, althans een door het hof vast te stellen bedrag, vanwege onrechtmatig handelen van de man tijdens de onderhandelingen;
€ 831,12, althans een door het hof vast te stellen bedrag, vanwege de door de vrouw geleden schade door het onrechtmatig gelegde beslag
De vrouw heeft hiertoe twee grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
- onrechtmatig handelen door de man (grief I);
- de beslagkosten (grief II).
3.3.3.De man heeft de grieven in incidenteel hoger beroep weersproken.
3.3.4.Het
hofkomt thans toe aan de beoordeling van de grieven. Het hof zal eerst een oordeel geven over de uitleg van de artt. 3.5 en 5.1 van het convenant. Daarna wordt de vraag beantwoord of de man onrechtmatig beslag onder de vrouw heeft gelegd.
Aanslag inkomstenbelasting (grief 1 man)
3.4.1.De
kantonrechterheeft in rov. 3.3. over art. 5.1. van het convenant overwogen dat die bepaling in beginsel betekent dat alle aanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op de in het convenant genoemde jaren voor rekening van beide partijen komen, ieder voor de helft.
Over de
naheffinginkomstenbelasting 2014 overwoog de kantonrechter vervolgens:
“3.9. De vrouw heeft het bestaan van het e-mailbericht van 7 mei 2015 niet uitdrukkelijk weersproken, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van de man dat de vrouw ten tijde van het overleg over het convenant op de hoogte was van de dreiging van een substantiële naheffingsaanslag over 2014. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan het primaire verweer van de vrouw.
(…)
De kantonrechter volgt de vrouw wel in haar meer subsidiaire verweer dat slechts de aanslag zelf, te weten een bedrag van € 12.318,=, dient te worden verrekend. Dit bedrag betreft immers het saldo van de voorlopige aanslagen en teruggaven welke eerder voor rekening van en ten gunste van de man zijn gekomen. De vordering zal op dit onderdeel worden toegewezen tot een bedrag van € 6.159,=.”
3.4.2.Volgens de
manheeft de kantonrechter de voorlopige aanslagen en teruggaven over het jaar 2014 ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Hij licht zijn grief als volgt toe.
In het convenant is bepaald dat de aanslagen inkomstenbelasting tot en met 31 juli 2014 dienen te worden “gedeeld”. De kantonrechter is er ten onrechte van uitgegaan dat zowel de voorlopige aanslagen als de teruggaven over 2014 voor rekening en ten gunste van de man zijn gekomen.
De definitieve aanslag 2014 omvat de aanslag 2014 voor de Inkomensafhankelijke Bijdrage Zorgverzekeringswet d.d. 9 april 2016 (€ 2.776,--) en de voorlopige aanslag (€ 27.061,--). In totaal gaat het om een bedrag van € 29.837,-- (€ 2.776,-- + € 27.061,--). De kantonrechter heeft echter alleen het bedrag van de definitieve aanslag € 12.318,-- in zijn beoordeling betrokken.
De man heeft bovendien in de periode 25 januari 2014 tot en met 25 juli 2014 in totaal € 9.525,-- aan de vrouw voldaan uit de voorlopige teruggaven (prod. 6 en 7 bij mvg). Verder heeft hij op 15 december 2015 de definitieve aanslag over het jaar 2014 (€ 29.284,--) voldaan. De door hem aan de vrouw betaalde bedragen moeten overeenkomstig art. 5 van het convenant worden aangemerkt als netto bedragen en niet als alimentatie. Met die door hem gedane betalingen moet rekening worden gehouden.
Het bovenstaande leidt tot de volgende berekening:
- door de man ontvangen voorlopige teruggave 2014: € 14.593,--. Hiervan heeft hij € 9.525,-- aan de vrouw voldaan. Dat is € 2.228,50 meer dan de door hem aan de vrouw verschuldigde helft van de voorlopige teruggave;
- door de man betaalde definitieve aanslag over 2014: € 29.837,--. De helft van deze aanslag (€ 14.918,50) komt voor rekening van de vrouw;
De man heeft aldus € 17.147,-- (€ 2.228,50 + € 14.918,50) van de vrouw te vorderen.
3.4.3.De
vrouwheeft de grief weersproken.
De kantonrechter heeft, gelet op de inhoud van het convenant, de aanslag inkomens-afhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van € 2.776,-- terecht buiten beschouwing gelaten. De tekst van het convenant verwijst alleen naar de aanslagen inkomstenbelasting en niet naar de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Zonder nadere toelichting van de man kan niet worden gesteld dat die premie en de inkomstenbelasting op één lijn kunnen worden gesteld. Ook de belastingdienst maakt een duidelijk onderscheid tussen belasting en premie.
Voorts gaat de tekst van het convenant alleen over de aanslag over 2014 maar de man baseert zijn vordering op een naheffingsaanslag. Als een naheffingsaanslag als grondslag voor een vordering wordt gehanteerd, dan moet ook rekening worden gehouden met reeds eerder gedane of ontvangen betalingen en in ieder geval met de teruggave van € 12.318,--.
De man lijkt rekening te houden met een gedeelte van die teruggave (€ 9.525,--) nu hij stelt dat dit bedrag al ten gunste van de vrouw is aangewend. Dat is echter niet het gehele bedrag dat hij aan belastingteruggave heeft ontvangen. Bovendien betekent de omstandigheid dat de man zijn voorlopige onderhoudsbijdrage – zoals hij stelt – (gedeeltelijk) heeft gefinancierd uit de belastingteruggave, niet dat hij daarmee de helft van die voorlopige teruggave kan terugvorderen.
De vordering blijft aldus beperkt tot de werkelijke aanslag van € 12.318,--. Beide partijen zijn voor de helft van dit bedrag draagplichtig, zodat de vordering van de man uit hoofde van de Inkomstenbelasting 2014 neerkomt op een bedrag van € 6.159,--. Subsidiair dient het hof rekening te houden met het feit dat een bedrag van € 2.793,-- (€ 12.318,-- minus € 9.525,--) niet voor verrekening in aanmerking komt.
3.4.4.Het
hofoverweegt als volgt.
Het gaat bij de beoordeling van deze grief en het daartegen gevoerde verweer om de volgende twee vragen.
Wat zijn de componenten van de “aanslagen inkomstenbelasting” 2014?
Wat is de betekenis van het feit dat de man betalingen aan de vrouw heeft voldaan uit de voorlopige teruggave?
Componenten aanslagen inkomstenbelasting 2014 (vraag a)
3.4.4.1. In geschil is of bij de berekening van het door partijen te betalen gedeelte van de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2014 ook rekening moet worden gehouden met i) de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en ii) de naheffingsaanslag over dat jaar. Ter beantwoording van die vraag dient art. 5.1 van het convenant te worden uitgelegd. Die bepaling dient te worden uitgelegd aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158): “De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.”
Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:AO1427).
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
3.4.4.2. De vrouw baseert haar verweer op een louter taalkundige uitleg van het convenant door te wijzen op de omstandigheid dat in het convenant alleen het begrip “aangiftes inkomstenbelasting” is vermeld. Een zuiver taalkundige uitleg van dat begrip is echter onvoldoende (vgl. de Haviltex-maatstaf). Het gaat juist om de bedoeling van partijen en de zin die zij redelijkerwijs aan dit begrip mochten toekennen en hetgeen zij op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In zoverre treft het verweer van de vrouw dus geen doel.
Gelet op de omstandigheid dat de man niet in loondienst is (hij heeft een eenmanszaak, althans dat was het geval in 2014), dient hij zelf aangifte te doen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Voor die aangifte, zo volgt uit het systeem dat de belastingdienst hanteert, dient de belastingplichtige (de man) dezelfde aangifte te gebruiken waarmee hij (ook) aangifte voor de inkomstenbelasting doet. Als de man werkzaam was geweest in loondienst, was zijn inkomensafhankelijke bijdrage Zvw door zijn werkgever betaald (ten laste van de werkgever) of door de werkgever ingehouden op het nettoloon van de werknemer en vervolgens “doorbetaald” aan de belastingdienst. Voor de belastingplichtige bestaat aldus geen vrije keuze om de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw al dan niet te betalen.
Gelet op die feiten en omstandigheden gaat het hof er van uit dat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat onder het begrip “aangiftes inkomstenbelasting” ook de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw was begrepen. Dit betekent dat het hof rekening zal houden met de daarvoor door de belastingdienst vastgestelde bijdrage van € 2.776,-- voor het jaar 2014. In zoverre slaagt de grief van de man. Hetgeen de vrouw hierover in eerste aanleg nog meer of anders heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Naheffingsaanslag
3.4.4.3. Ook bij de beantwoording van de vraag of onder het begrip “aanslagen inkomstenbelasting” in het convenant ook de naheffingsaanslag over het jaar 2014 moet worden begrepen, moet de Haviltex-maatstaf worden toegepast.
Het hof wijst daarvoor naar de volgende omstandigheden.
Het hof stelt allereerst vast dat de belastingdienst op 16 maart 2015 (dus voorafgaand aan het convenant van 13 mei 2015) een rapport, dat werd opgesteld naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek, aan de man (“ [de man] h.o.d.n. [handelsnaam] ”) heeft verzonden. In dit rapport is vermeld:
“
6 Aanslag inkomstenbelasting
Gezien het feit dat de ingediende aangiften inkomstenbelasting
2012en
2013nog niet geregeld zijn, is derhalve geen sprake van navorderingsaanslagen. De ingediende aangiften inkomstenbelasting 2012 en 2013 worden conform de correctie genoemd onder de punten 3.2.1; 3.2.2 en 3.2.3 aangepast. Er is hier sprake van een primitieve aanslagregeling.