ECLI:NL:GHSHE:2021:4076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
20-002866-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van witwassen van geldbedragen en een Porsche Cayenne

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor het medeplegen van witwassen. De verdachte, geboren in 1985, werd in eerste aanleg door de rechtbank Limburg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor het witwassen van geldbedragen van € 16.400,-, € 500,- en € 1.000,-, alsook een Porsche Cayenne. De rechtbank verklaarde deze goederen verbeurd. De verdachte ging in hoger beroep, waarbij hij primair stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de procesorde. Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat er geen ernstige schending van de procesorde was, waardoor het openbaar ministerie ontvankelijk werd verklaard in de vervolging. Het hof oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De verdachte had een verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geld en de auto, en het hof concludeerde dat het openbaar ministerie onvoldoende bewijs had geleverd dat de goederen uit enig misdrijf afkomstig waren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002866-17
Uitspraak : 6 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 september 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-661097-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen (kort gezegd van: geldbedragen van € 16.400,-, € 500,- en € 1.000,- en van een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne). De verdachte is daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De rechtbank heeft geldbedragen van € 16.400,-, € 500,- en € 1.000,-, een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne en de daarbij behorende sleutel en reservesleutels verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte, wegens overschrijding van de redelijke termijn, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De verdediging heeft primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de strafvervolging en subsidiair dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 oktober 2014 in de gemeente Maasgouw , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een personenauto (merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken] ) en/of een geldbedrag van 16.400,- euro en/of een geldbedrag van 500,- euro en/of een geldbedrag van 1.000,- euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een personenauto (merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken] ) en/of een geldbedrag van 16.400,- euro en/of een geldbedrag van 500,- euro en/of een geldbedrag van 1.000,- euro, was, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een personenauto (merk Porsche, type Cayenne, kenteken [kenteken] ) en/of een geldbedrag van 16.400,- euro en/of een geldbedrag van 500,- euro en/of een geldbedrag van 1.000,- euro, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard vanwege schending van beginselen van een behoorlijke procesorde waarbij de belangen van de verdediging in ernstige mate zijn geschonden. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafrechtelijk onderzoek zodanig lang heeft geduurd dat de kwaliteit van het proces er enorm onder te lijden heeft gehad. Getuigen konden pas jaren na dato worden gehoord, waardoor zij een minder goede herinnering hadden dan wel inmiddels - in dit geval de vader ( [getuige 1] ) en de schoonvader ( [getuige 2] ) van de verdachte - waren overleden en het was voor de verdachte vrijwel onmogelijk om nog feiten en bewijsstukken van zijn gelijk boven water te krijgen. Het is niet duidelijk waarom het openbaar ministerie zo lang heeft gewacht met het vervolgen van de verdachte en niet direct actie heeft ondernomen.
Het hof overweegt als volgt.
Het verloop
Uit de processtukken volgt dat onder proces-verbaalnummer 2014120411 een strafrechtelijk onderzoek ter zake van de verdenking van witwassen is ingesteld tegen de verdachte. Op 15 oktober 2014 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in een woonwagen, gelegen aan de [adres 2] . De verdachte was op dat moment woonachtig in deze woonwagen. Op de oprit werd een Porsche Cayenne met het Belgische kenteken [kenteken] aangetroffen. Verder werd onder de verdachte in totaal een bedrag van € 17.900,- in beslag genomen. De verdachte is op 18 december 2014 door de politie gehoord. Het proces-verbaal van politie is gesloten d.d. 2 mei 2016.
De strafzaak tegen de verdachte is op tegenspraak behandeld op de terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 22 augustus 2017. De dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen, is op 30 juli 2017 uitgereikt aan een ander die zich bevond op het adres waarop de verdachte in de Basisregistratie personen is ingeschreven. De rechtbank heeft op 5 september 2017 vonnis gewezen.
Van de zijde van de verdachte is op 15 september 2017 hoger beroep ingesteld. Bij appelschriftuur van 27 september 2017 heeft de verdediging het hof verzocht om drie getuigen te horen.
De raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof heeft op 2 juli 2019 en op 18 juli 2019 twee van de door de verdediging opgegeven getuigen gehoord. De derde getuige, [getuige 1] , kon niet worden gehoord, nu hij op 12 mei 2018 is overleden.
In hoger beroep is de strafzaak tegen de verdachte behandeld op de terechtzittingen van 30 december 2020, 28 mei 2021 en 22 september 2021.
Wat betekent dit verloop voor de ontvankelijkheid?
Op grond van bestendige jurisprudentie leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Daarbij verdient opmerking dat ook de verjaringsregels de verdachte bescherming bieden tegen inactiviteit van politie en/of justitie, welke bescherming is versterkt door de wijziging van artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bij de wet van 16 november 2005, Stb. 595, waardoor de termijn van verjaring ook na de stuiting van de verjaring aan een maximum is gebonden.
De verdediging heeft het verweer met betrekking tot het tijdsverloop (mede) geplaatst in de sleutel van strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde, omdat de verdachte daarvan negatieve gevolgen heeft ervaren bij het voeren van de verdediging.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Het hof overweegt dat onrechtmatig optreden van opsporings- en vervolgingsambtenaren onder bepaalde omstandigheden een zodanig ernstige schending van beginselen van behoorlijke procesorde kan opleveren, dat zulks tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Een zo vergaande sanctie kan in dat geval onder meer volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan (het zogenoemde 'Zwolsman'-criterium).
Met de verdediging constateert het hof dat er tussen de doorzoeking van de woonwagen waar de verdachte op dat moment woonachtig was, de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzittingen in hoger beroep geruime tijd is verstreken. Naar het oordeel van het hof is evenwel niet gebleken dat van de zijde van het openbaar ministerie sprake zou zijn van een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan, zodat het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te worden verworpen. Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vervolging.
Vrijspraak
Het verwijt dat de verdachte wordt gemaakt, komt er – kort gezegd – op neer dat hij zich op 15 oktober 2014, al dan niet samen met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan het (schuld)witwassen van contante geldbedragen van € 16.400,-, € 500,- en € 1.000,- en een personenauto van het merk Porsche, type Cayenne, met kenteken [kenteken] .
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich kan vinden in de overwegingen van de rechtbank omtrent het witwassen van de geldbedragen en de Porsche Cayenne. Er is sprake van geldbedragen en een personenauto die verkregen zijn uit enig misdrijf, onbekend is welk misdrijf.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het geldbedrag tot een totaal van € 17.900,- en de Porsche Cayenne niet van misdrijf afkomstig zijn. Het geldbedrag behoorde toe aan de vader van de verdachte, [getuige 1] . Het openbaar ministerie heeft onder [getuige 1] eerder – qua hoogte telkens min of meer dezelfde – geldbedragen in beslag genomen, die ook steeds weer zijn teruggegeven. Het is binnen de Sinti cultuur gebruikelijk om contant geld in huis te bewaren, in plaats van het op een bankrekening te storten of te laten staan. Uit de wijze en plaats van bewaren kan evenmin worden afgeleid dat het bedrag geen legale herkomst zou hebben.
De Porsche Cayenne stond op naam van en behoorde toe aan de schoonvader van de verdachte, [getuige 2] . Uit het dossier volgt dat de [getuige 2] voldoende bronnen van inkomsten en vermogen had voor de aanschaf van de Porsche Cayenne. De verdachte en zijn partner [partner] mochten van de auto gebruik maken. De [getuige 2] mocht vanwege zijn ziekte zelf niet meer autorijden. Dat in de auto een EasyFix basis voor een autostoel en een potje babyvoeding werden aangetroffen, terwijl de autosleutel en reservesleutel(s) werden aangetroffen in de woonwagen waar de verdachte op dat moment woonachtig was, wekt dan ook geen bevreemding.
Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft de verdachte voor oktober 2014 wel degelijk aanzienlijke legale inkomsten gehad, onder meer bestaande uit betalingen van voorschotten op een schadevergoeding na een verkeersongeval van ten minste € 42.860,-. Voor het ongeval had de verdachte een autozaak. Hoewel hij deze zaak daarna niet kon voortzetten, heeft hij nog inkomsten gehad uit de verkoop van de auto’s die hij al in voorraad had. Ook heeft hij in de periode voor het ongeval nog inkomsten gehad uit venten.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van de artikelen 420bis en 420quater, eerste lid, onder a/b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (vgl. HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, r.o. 2.3.1.-2.4. en HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137).
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op gezag van de officier van justitie is onder proces-verbaalnummer 2014120411 een opsporingsonderzoek gestart, omdat er een verdenking was gerezen dat een aantal bewoners van het woonwagenkamp gelegen aan de [adres 2] zich zouden bezighouden met de handel in verdovende middelen en grote hoeveelheden contant geld zouden hebben, afkomstig van de handel in hennep.
Op 15 oktober 2014 zijn doorzoekingen verricht in meerdere woningen op het woonwagenkamp aan de [adres 2] , in de gemeente Maasgouw . In de woning met nummer [nummer] , op welk adres de vader van de verdachte, [getuige 1] , was ingeschreven, maar die op dat moment feitelijk werd bewoond door de verdachte, zijn partner [partner] en hun kind, werden geen verdovende middelen of daarmee verband houdende voorwerpen aangetroffen. In een verpakking met luiers, die in een kast op de kinderkamer lag, werd een geldbedrag van in totaal € 16.400,- aangetroffen, gebundeld in twee grotere pakketten, die waren onderverdeeld in kleinere pakketjes van € 1.000,-. In een binnenzak van een stoffen jas met bontkraag die in een kast hing, werd een stapel bankbiljetten van in totaal € 1.500,- aangetroffen.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de inkomens- en vermogenspositie van de verdachte en zijn partner [partner] . Tijdens dit onderzoek is de verdenking gerezen dat de verdachte zich samen met zijn partner schuldig heeft gemaakt aan witwassen, omdat zij gezien hun uitgavenpatroon meer geld hebben uitgegeven dan te verklaren valt, volgens de politie, uit bekende legale bronnen van inkomsten.
Op grond daarvan is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het aangetroffen geld in de woonwagen eigendom is van zijn vader en dat de in beslag genomen Porsche Cayenne eigendom is van zijn schoonvader.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van de verdachte. De politie heeft de vader ( [getuige 1] ) en de moeder ( [getuige 3] ) van de verdachte als getuigen gehoord. Zij hebben bevestigd dat [getuige 1] de eigenaar is van het in beslag genomen geld dat was aangetroffen in de woonwagen op het adres [adres 2] .
De politie heeft daarnaast informatie opgevraagd bij de Belastingdienst over bij hem bekende legale inkomstenbronnen, bank- en spaartegoeden van [getuige 1] , [getuige 3] en van de verdachte en zijn partner. De politie heeft deze informatie afgezet tegen de gemiddelde uitgaven voor levensonderhoud, zoals berekend door het Nibud en tegen de concrete uitgaven van de verdachte, voor zover bekend.
De politie heeft de verkoper van de Porsche Cayenne, [getuige 4] , een servicemonteur van [bedrijf] , [getuige 5] , en de partner van de verdachte, [partner] , als getuigen over de aankoop van de Porsche gehoord. Via een rechtshulpverzoek heeft de Belgische politie [getuige 2] als getuige gehoord. Tevens zijn bankafschriften van de bankrekening ten name van [getuige 2] opgevraagd. De [getuige 2] heeft verklaard dat hij de Porsche Cayenne heeft aangeschaft en betaald, hetgeen is bevestigd door [partner] en [getuige 4] .
Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte bij zijn eerder afgelegde verklaring gebleven. De verdachte heeft verder verklaard dat hij na een verkeersongeval een schade-uitkering heeft ontvangen. Daarvoor had hij een eigen bedrijf. Zijn partner had ten tijde van de doorzoeking een baan. De verdachte en zijn gezin hebben van die inkomsten geleefd. De verdediging heeft in eerste aanleg stukken overgelegd om de verklaring van de verdachte te onderbouwen.
Niettemin achtte de rechtbank de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat de tenlastegelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Tijdens de procedure in hoger beroep is op verzoek van de verdediging een aantal getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij dit hof. De getuige [getuige 6] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat haar inmiddels overleden echtgenoot, [getuige 2] , de eigenaar was van een Porsche Cayenne. Hij heeft de auto betaald met geld dat van hen samen was en dat in een kledingkast op hun slaapkamer lag. Ook nadat zij onder ede was gesteld, is de getuige bij deze verklaring gebleven. Omdat hij vanwege uitgezaaide kanker zelf niet meer mocht autorijden, heeft hij de auto uitgeleend aan hun dochter, [partner] .
De getuige [getuige 7] heeft verklaard dat in een civiele zaak tussen de verdachte en een verzekeringsmaatschappij naar aanleiding van een ongeval gelden zijn uitgekeerd. Het gaat daarbij om een totaal aan voorschotten van € 42.860,-.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van de verdediging heeft de advocaat-generaal stukken aan het dossier laten toevoegen, waaruit blijkt dat op 5 juni 2012 en op 27 september 2012 geldbedragen van respectievelijk € 10.560,- en € 16.300,- zijn gestort op het rekeningnummer van [getuige 3] , nadat het openbaar ministerie daar eerder beslag op had gelegd. Een deel van deze bedragen was in beslag genomen onder en afkomstig van [getuige 1] , maar op verzoek zijn deze bedragen in zijn geheel terugbetaald aan [getuige 3] .
Het hof overweegt verder als volgt.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen van € 1.000,- en € 500,-, die zijn aangetroffen in een stoffen jas met bontkraag kan het hof – gelet op de omstandigheid dat niet duidelijk is aan wie de jas toebehoorde – niet vaststellen dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof overweegt dat de verdachte met een concrete verwijzing naar de bewijsstukken zoals hiervoor onder 7. genoemd heeft gesteld dat de geldbedragen die in de tenlastelegging zijn opgenomen een legale herkomst hadden. De verdachte heeft verder verklaard dat hij in zijn levensonderhoud en dat van zijn gezin heeft voorzien door de inkomsten uit venten, de verkoop van auto’s uit de bedrijfsvoorraad, het salaris van zijn partner en de schade-uitkering die hij heeft ontvangen, zodat hij het geld van zijn vader niet nodig had om van te leven. Het hof is van oordeel dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn en dat het openbaar ministerie nader onderzoek naar dit onderdeel van zijn verklaring had kunnen verrichten. Dit nader onderzoek is in hoger beroep achterwege gebleven.
Met betrekking tot de Porsche Cayenne overweegt het hof het volgende. De centrale vraag is of de verdachte het verwijt kan worden gemaakt dat hij gebruik heeft gemaakt van deze personenauto, die is betaald met geld dat met enig misdrijf is vergaard, al dan niet afkomstig van hemzelf.
Anders dan de rechtbank leidt het hof uit de verklaringen van [getuige 2] , [getuige 6] , [getuige 4] en [partner] af dat de Porsche Cayenne is aangeschaft door [getuige 2] , met geld dat afkomstig was van hem en zijn echtgenote [getuige 6] . De enkele omstandigheid dat de verklaringen van de hiervoor genoemde personen niet helemaal gelijkluidend zijn, doet daar niet aan af, nu deze verschillen naar het oordeel van het hof eerder bijdragen aan de authenticiteit van de verklaringen, dan dat zij doen vermoeden dat sprake is van een afgestemd verhaal, bedoeld om de rechthebbende op de Porsche Cayenne – in de visie van het openbaar ministerie en de rechtbank de verdachte – te verhullen. [getuige 2] en [getuige 6] hebben beiden verklaard dat zij de personenauto hadden uitgeleend aan hun dochter. [getuige 6] heeft daarvoor ook een reden gegeven. Tegen die achtergrond is het hof niet overtuigd dat de aanwezigheid van een basis voor een autostoel, een potje babyvoeding in de auto en een hanger met foto van verdachte en zijn gezin aan de autosleutel er op duidt dat de verdachte de ware rechthebbende op de auto was.
Op basis van de voorhanden zijnde stukken kan het hof niet vaststellen dat het geld waarmee [getuige 2] de aankoop heeft betaald van enig misdrijf afkomstig is.
Concluderend acht het hof de resultaten van het door het openbaar ministerie verrichte nadere onderzoek onvoldoende om mede op basis daarvan te kunnen oordelen dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde voorwerpen heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Beslag
Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan, nu de personen aan wie deze voorwerpen toebehoorden, zijn overleden geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Personenauto [kenteken] , Porsche Cayenne 2011 kleur: zwart, 492289;
2. Geld EUR 16.400,-, 492337;
3. Geld EUR 500,-, 492396;
4. Geld EUR 1.000,-, 492407;
5. 1 x sleutel en 2x reservesleutels Porsche Cayenne [kenteken] , 492392.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 6 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.P.E. Wiemans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.