Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
[appellante 2], Duitsland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/346596 / HA ZA 18-425)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het exploot van anticipatie van 5 juni 2020;
- de memorie van grieven (met producties en eiswijziging);
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, tevens akte houdende uitlating en inbreng producties;
- de akte van [geïntimeerde] na voormelde memorie (met producties);
3.De beoordeling
Kündigung" is een langdurige samenwerking beoogd. De samenwerkingsovereenkomst loopt tot 31 december 2020, waarna deze automatisch steeds met een jaar wordt verlengd, tenzij met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden wordt opgezegd.
: " [[--]] , wie gestern besprochen benötige ich von Dir zunächst 1. Eine Gutschrift die uns vorliegende Rechnung für die 1500m²
2. Eine neue Rechnung über Zubehör 1000m²
(wird dan sofort bezahlt) 3. Eine Schreiben, dass das Zubehör bei uns auf Lager liegt und bezahlt wird nach Verbrauch mit Enddatum 30.04.2018. Wenn ich diese Sache habe werden wir die 2 Paletten hierher bringen lassen und einlagern.(…)”
"... Gesagt war, dans wir eine Vereinbarung machen in der steht, das diese Material bei uns eingelagert werden soll und Teilmengen dann bei Entnahme bezahlt werden mussen. Solten das Zubehör bis zum 30.April niet verbraucht sein, würden wir eine Rechnung bekommen."
‘269 days net (before 30/04/18)’.
- dat de rechtbank tot kennisneming van de vorderingen van [geïntimeerde] betreffende de bestellingen 1 en 2 bevoegd is op grond van art. 7 punt 1 onder b) eerste streepje van de herschikte Verordening (EU) nr. 2015/2012;
- dat sprake is van internationale koopovereenkomsten van roerende zaken, waarop het Weens Koopverdrag, waarbij zowel Nederland als Duitsland zijn aangesloten, van toepassing is;
- dat onderwerpen die niet door het Weens koopverdrag worden bestreken dienen te worden beoordeeld naar de regels van het krachtens internationaal privaatrecht toepasselijke recht (art. 7 lid 2 Weens Koopverdrag);
- dat daarvoor op grond van art. 4, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome 1) in dit geval het Nederlands recht van toepassing is, aangezien [geïntimeerde] als verkoper in Nederland is gevestigd.
- dat op [appellanten] de stelplicht en bewijslast rusten van de door haar gestelde non-conformiteit van de ankers van de bestellingen 1 en 2 (2.36 vs);
- dat ingevolge art. 5 van het Weens Koopverdrag de verkoper zaken dient af te leveren waarvan de hoeveelheid, kwaliteit en omschrijving voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen en dat gesteld noch gebleken is dat tussen partijen concrete afspraken zijn gemaakt over de specificaties waaraan de ankers dienden te voldoen;
- dat tussen partijen wel vaststaat dat de ankers geschikt moesten zijn om de platen van het eVDH R systeem in een verbrandingsoven bijeen te houden (2.31 vs);
- dat voor de conformiteit daarom aan die geschiktheid dient te worden getoetst en [appellanten] dan ook niet wordt gevolgd in haar stelling dat de gebrekkigheid van de ankers al zou voortvloeien uit de door [appellanten] gestelde niet-homogene samenstelling van de ankers (2.31 vs);
- dat [appellanten] in het licht van de door [geïntimeerde] overgelegde rapporten (hof: genoemd in art. 2.35 vs) onvoldoende gronden heeft aangevoerd voor de door haar gestelde gebrekkigheid van de ankers en [appellanten] niet heeft voldaan aan haar stelplicht en de rechtbank niet toekomt aan het opdragen van bewijs (r.o. 2.36 vs);
- dat in de door [geïntimeerde] overgelegde rapporten Herzog Inspektion van 5 september 2019 en 9 september 2019 (prod. 18 en 20 [geïntimeerde] eerste aanleg) gemotiveerd wordt geconcludeerd dat en waarom de door [appellanten] overgelegde rapporten van SLM en DSA (genoemd in r.o. 2.34 onder a t/m d) de stellingen van [appellanten] niet ondersteunen en dat uit het door [appellanten] ingebrachte rapport van CheMin (genoemd in r.o. 2.34 onder e {als de 2e d gelezen wordt als e}) juist volgt dat de kromming van de platen de veroorzaker is van het op gang komen van corrosie en niet een gebrek aan de ankers; (de door [appellante 1] overgelegde rapporten betreffen prod. 7 bij cva in conventie en de producties 16 t/m 19 bij de antwoordconclusie d.d. 1 mei 2019);
- dat, aangezien [appellanten] haar stelling dat de ankers van de bestellingen 1 en 2 gebrekkig waren, onvoldoende heeft onderbouwd, het verweer dat zij de overeenkomst op grond van non-conformiteit kon ontbinden, niet slaagt;
- dat de vordering van [geïntimeerde] tot hoofdelijke veroordeling van [appellante 1] en [appellante 2] als niet langer weersproken toewijsbaar is.
- Bij conclusie van antwoord in conventie (randnummer 7) stelde [appellanten] dat
- Op de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen verklaarde [appellanten] onder meer
- [appellanten] erkent dat ten aanzien van de ankers geen specifieke eisen zijn afgesproken voor de structuur en de chemische samenstelling en dat zij regelmatig ankers voor het
- [appellanten] betwist niet de door [geïntimeerde] gegeven (in het rapport CheMin bevestigde) beschrijving van het eVDH R systeem voor de bekleding van een ovenwand in afvalverwerkingsinstallaties en de wijze waarop dit wordt aangebracht (o.m. mva 15 t/m 18): ‘
fit for purpose’ waren – zal dienen komen vast te staan dat, zoals door [appellanten] gesteld en door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist, de ankers, anders dan waarvoor zij waren gekocht, niet geschikt waren om de platen van het eVDH R systeem in een verbrandingsoven bijeen te houden. Het hof zal eveneens van die toetsingsmaatstaf uitgaan.
Da für den Zugang zu den Ankem ein Spalt zwischen Platte und Beton oder Risse in der Platte vorhanden sein mussen, …’), onbesproken gelaten. In het KIWA rapport wordt alleen gesteld dat veelal geen sprake is van een eenduidige oorzaak en de uiteindelijke invloed van de kwaliteit van de ankers complex is. In beide rapporten wordt opnieuw slechts ingegaan op de kwaliteit van de ankers en op de invloed van de chemische samenstelling en structuur van de ankerbouten op de corrosiebestendigheid van ankers. Uit de rapporten blijkt niet van enig concreet onderzoek van de ankers uit de schadelocaties of enige concrete vaststelling dat de daar aangebrachte ankers afwijkend zijn geweest van de ankers zoals deze gebruikelijk door [geïntimeerde] voor het eVDH R systeem werden geleverd en waarvan tussen partijen niet ter discussie staat dat deze aan de overeenkomst tussen partijen beantwoordden.
‘Anhand der Prägung ist erkennbar, dass zum Teil Platten verwendet worden sind, die eigentlich nicht für diesen Kessel vorgesehen waren, da die Rohrwand im 1. Zug eine 75 mm Teilung and keine 80 mm Teilung aufweist. Daraus muss noch kein Nachteil entstehen, wenn die Platten sauber bearbeitet werden (siehe nachfolgendes Unterkapitel 3.2.2). Es besteht aber die Gefahr, dass zusatzliche Spannungen erzeugt werden, wenn die vertikalen Plattenfugen geringer ausfallen als vorgesehen.’
‘269 days (before 30/04/18)’.Naar het oordeel van het hof is de rechtbank daarom terecht uitgegaan van de datum 30 april 2018 als uiterste dag van betaling.