ECLI:NL:GHSHE:2021:3752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
200.301.963_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van artikel 288 lid 1 sub b en c Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de rechtbank Limburg om [appellant] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had op 26 oktober 2021 geoordeeld dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor toelating, met name omdat niet voldoende aannemelijk was dat hij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank en constateert dat er sprake is van een aanzienlijke psychosociale problematiek bij [appellant], die nog niet beheersbaar is. Het hof benadrukt dat voor toelating tot de schuldsaneringsregeling een relevante verklaring van een deskundige vereist is, wat in dit geval ontbreekt. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De belastingschuld en de boetes van het CJIB zijn voorbeelden van schulden die niet als te goeder trouw zijn ontstaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van [appellant] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 16 december 2021
Zaaknummer : 200.301.963/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/293663 / FT RK 21/266
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.A. Mukuchian te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 oktober 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2021, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt gehonoreerd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Mukuchian,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 oktober 2021;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 4 november 2021;
- de brief met bijlage (multidisciplinair zorgplan [GGZ] GGZ) van de advocaat van [appellant] d.d. 23 november 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit hetgeen zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft medegedeeld, blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 50.615,15. Daaronder bevinden zich een (deels preferente) schuld aan de Belastingdienst van € 2.746,00, een schuld aan het CJIB van € 1.378,32 alsmede een schuld aan ABN AMRO Bank van € 38.657,55. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat de grootste schuldeiser (ABN AMRO Bank, 76% van de totale schuldenlast) niet met het aangeboden percentage heeft ingestemd.
3.3.
De rechtbank heeft met betrekking tot de ‘goede trouw’-toets onder meer het volgende overwogen:
“2.4. De totale schuldenlast bedraagt € 50.615,15. Van de acht schulden zijn een vijftal
schulden ontstaan in de vijfjaar voorafgaand aan de indiening van het onderhavige
verzoekschrift. Dit zijn echter kleinere schulden. De twee grootste vorderingen van
€ 38.657,55 en € 4.830,98 zijn ontstaan in 2006.
2.5.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de goeder trouw toets ten aanzien van het
ontstaan van de schulden in de afgelopen vijfjaar voor indiening van het verzoekschrift niet
aan de orde is nu het overgrote deel van de totale schuldenlast al langere tijd geleden
ontstaan is.”
3.4.
Verder heeft de rechtbank overwogen:
“2.10. De landelijke uniforme beoordelingscriteria voor toelating tot de
schuldsaneringsregeling geven aan:
-
Ingeval van psychosociale problematiek wordt een verzoeker in beginsel alleen
toegelaten tot de schuldsanering indien aannemelijk is dat deze problemen al enige
tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht
staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet
aanwezig is. De beheersbaarheid van de problemen dient te worden bevestigd door
een hulpverlener of hulpverlenende instantie.
2.11.
Zover is het nog niet, een degelijke objectieve beoordeling ontbreekt. Een toelating tot de schuldsanering acht de rechtbank dan ook op dit moment te vroeg. Het risico dat
verzoeker de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet zou kunnen nakomen en
dat de schuldsaneringsregeling dan tussentijds beëindigd zou moeten worden, is reëel.
Verzoeker zou dan geen "schone lei" krijgen en ze zou gedurende een termijn van tien jaar
niet opnieuw een beroep kunnen doen op de schuldsaneringsregeling. Dat zou allemaal niet
in het belang van verzoeker zijn. En overigens ook niet in het belang van de schuldeisers.”
3.5.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellant] merkt vooreerst op dat hij net als de rechtbank van mening is dat de goede trouw toets ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de afgelopen vijf jaren voor indiening van het verzoekschrift niet aan de orde is nu het overgrote deel van de totale schuldenlast al langere tijd gelden ontstaan is. De kleinere schulden die nadien zijn ontstaan vinden hun oorsprong in de onmogelijkheid om vanwege het loonbeslag daaraan te voldoen.
De rechtbank heeft tevens overwogen dat hulpverlening tot op heden niet was opgestart, althans er nog geen diagnose en behandelplan voorhanden waren. [appellant] kan zich hiermee niet verenigen. Hij brengt naar voren dat hij wel degelijk geruime tijd doende is met een hulpverleningstraject. Dit laatste vindt onder meer plaats in de vorm van begeleiding door zijn maatschappelijk werker van [organisatie] te [plaats]. Gedurende die tijd heeft [appellant] de nodige ontwikkelingen doorgemaakt en heeft hij een onmiskenbare stijgende lijn laten zien. Daarbij staat voorop dat [appellant] zich altijd heeft opengesteld voor het ontvangen van de hulpverlening. De verstrekte adviezen en de te nemen stappen heeft hij telkens opgevolgd. Verzuimen zijn in dat kader nimmer geconstateerd. [appellant] heeft daarbij telkens voorop gesteld dat hij oprecht geholpen wilde en wil worden.
Naast voornoemde hulpverlening heeft [appellant] tevens financiële schuldhulpverlening
gezocht bij de Kredietbank. Ook hieruit kan worden afgeleid dat [appellant] er alles aan
gelegen is om de weg naar boven uit zijn problematische situatie te bewandelen.
Voor zover de rechtbank heeft gedoeld op de afwezigheid van medische hulpverlening met
betrekking tot psychische problemen merkt [appellant] op dat hij al geruime tijd actief doende is met het kunnen ontvangen van dergelijke passende hulpverlening. Daarbij is hij vanaf 24 augustus 2020 veelvuldig in contact gekomen met de huisarts en psycholoog van Gezondheidscentrum [gezondheidscentrum] te [plaats]. Inmiddels heeft laatstgenoemde [appellant] doorverwezen naar [GGZ] Geestelijke Gezondheidszorg, alwaar [appellant] al meerdere consultaties heeft gehad. Bij het oplossen van de problemen die spelen is het van groot belang om de juiste behandeling in te zetten. Daar zijn de betrokken partijen dan ook thans mee bezig. Momenteel wordt dan ook een behandelplan opgesteld.
Blijkens de verklaring van de maatschappelijk werker is er wel degelijke sprake van een situatie waarbij de problemen al enige tijd beheersbaar zijn. Ten aanzien van een sociaal vangnet geldt dat [appellant] goede contacten onderhoud met zijn partner, haar dochter en zijn eigen moeder en broer. Ook is er sprake van contact met een aantal vrienden. Meer dan voorheen maakt [appellant] thans gebruik van zijn netwerk.
De toegenomen bedachtzaamheid en zelfredzaamheid van [appellant] op onder meer het
gebied van het voeren van een consistente administratie zal hem onder meer in staat
stellen te kunnen voldoen aan de verplichtingen die bij de schuldsaneringsregeling horen.
Een toelating tot de schuldsaneringsregeling komt dan ook in tegenstelling tot wat de
rechtbank heeft geoordeeld niet te vroeg. Voor [appellant] is die toelating de volgende logische vervolgstap voor de ontwikkeling die hij reeds heeft ingezet. Zoals de maatschappelijk werker eveneens heeft gesteld in haar verklaring, is [appellant] klaar voor het schuldsaneringstraject.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat er ook sprake is van een tweetal verslavingen, te weten porno en gamen. Dit type van verslaving zou volgens de advocaat van [appellant] geen probleem opleveren in het kader van nakoming van de verplichtingen in een wettelijke schuldsaneringsregeling. Recent gaat het beter met hem, hij is inmiddels in het vizier van de GGZ gekomen en het nakomen van afspraken met zijn maatschappelijk werker en zijn beschermingsbewindvoerder gaat hem goed af. Veel van zijn problemen worden zo niet veroorzaakt dan toch zeker verergerd door stress en juist een toelating tot de schuldsaneringsregeling zou deze stress aanzienlijk doen verminderen. [appellant] is ook klaar voor de schuldsaneringsregeling, het beschermingsbewind kan op sommige punten vergeleken worden met het regime van de schuldsaneringsregeling, dus [appellant] weet ook ongeveer wat hem te wachten staat en wat er van hem verwacht zal gaan worden. Hij is klaar voor een nieuwe fase in zijn weg naar boven.
Met betrekking tot het niet betalen van zijn belastingterugvorderingen en verkeersboetes voert [appellant] aan dat er in die tijd veel op hem af kwam en dat hij daardoor zaken over het hoofd zag. Door wettelijke verhogingen liepen sommige schulden toen in korte tijd ook snel op.
Op dit moment staat [appellant] met betrekking tot zijn psychosociale problematiek onder behandeling van een drietal behandelaars, twee daarvan bezoekt hij zelf, één komt op huisbezoek. Hij heeft tenminste eenmaal per week een gesprek/behandeling. Hoe lang deze behandelingen nog gaan duren weet [appellant] niet, dat is nu (nog) niet in te schatten. Er is ook geen termijn genoemd, wel wordt er per contactmoment geëvalueerd. [appellant] voelt zich nu soms goed, maar soms ook niet. Hij probeert zich minder (vaak) voor zijn omgeving af te sluiten en middels impulsregulatietherapie zijn agressie onder controle te krijgen. Het is nog niet zo dat hij de woede niet meer voelt, maar het lukt hem steeds beter om dan vervolgens niet tot verbale en/of fysieke acties over te gaan.
Op dit moment werkt hij op vrijwillige basis bij de fietsenbank, maar dat werk ligt in verband met een verhuizing even stil, waarschijnlijk tot medio januari 2022. Daarvoor liep hij op vrijwillige basis als ervaringsdeskundige met een buurtcoach mee.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. Sinds de instelling van het beschermingsbewind is de financiële situatie van [appellant] stabiel te noemen. Er zijn geen nieuwe schulden meer ontstaan. Ook komt hij zijn afspraken goed na en reageert hij op telefoontjes en e-mails. De beschermingsbewindvoerder acht hem op grond daarvan echt in staat om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te kunnen gaan voldoen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Op basis van de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat er op dit moment (nog immer) sprake is van een forse psychosociale problematiek, hetgeen door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk is erkend. Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage III landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling”, behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
Een dergelijke verklaring is door [appellant] niet overgelegd, hetgeen ook niet in de rede zou hebben gelegen nu [appellant] op dit moment voor zijn (meervoudige) psychosociale problematiek nog intensief (wekelijks) door drie verschillende specialisten wordt behandeld. Van een succesvol afgeronde behandeling waardoor de psychosociale problematiek beheersbaar zou zijn geworden is vooralsnog dan ook geen sprake, laat staan dat zou kunnen worden geconcludeerd dat deze beheersbaarheid inmiddels duurzaam, in beginsel tenminste één jaar, is gebleken.
Voor zover is aangevoerd dat het type van verslaving waaraan [appellant] lijdt aan het voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet in de weg zou staan, merkt het hof op dat dit zo in algemene zin niet aangenomen kan worden, omdat onvoldoende duidelijk is hoe [appellant] op de behandelingen zal reageren en wat een en ander voor hem teweeg zal brengen. Dat de verslaving van [appellant] niet in de weg staat aan het voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling, wordt ook niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van een deskundige.
Het hof hecht er, ook in meer algemene zin, overigens aan te benadrukken dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig niet aan toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg behoeft te staan. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een (relevante) verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog. In dat kader merkt het hof op dat de door [appellant] overlegde verklaring van zijn maatschappelijk werker van 18 juni 2021 ontoereikend is nu een maatschappelijk werker niet, althans onvoldoende kan worden geduid als een (deskundig) behandelaar als bedoeld in voornoemde bijlage.
3.8.3.
Voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat toelating tot de schuldsaneringsregeling een positieve uitwerking zal hebben op zijn psychosociale problematiek merkt het hof in dat verband op dat de schuldsaneringsregeling niet op hulpverlening is gericht. De bewindvoerder is belast met het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien en met het beheer en de vereffening van de boedel, een en ander in het bijzonder ten behoeve van de schuldeisers. De verantwoordelijkheid voor de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen rust op de schuldenaar. Personen die niet of (nog) onvoldoende in staat zijn de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen, of van wie (nog) niet vaststaat dat de psychosociale probleem duurzaam beheersbaar zijn en dus geen negatief effect op de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen zullen hebben, worden dan ook niet tot de regeling toegelaten. In het geval van [appellant] zal het verloop van het behandeltraject moeten worden afgewacht. Toelating tot de schuldsaneringsregeling kan naar het oordeel van het hof in dit stadium nog niet aan de orde zijn.
3.8.4.
Daarbij merkt het hof nog op dat een te premature toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsanering het voor hem ingrijpende gevolg kan hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij, ingevolge de visie van de wetgever en de stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad - als bevestigd in HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1031 -, in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek tot toelating kan doen. Ook dit is een aspect dat aandacht verdient en meeweegt bij het oordeel of en wanneer een schuldenaar geschikt is om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten.
Hoewel het hof meent dat [appellant] op de goede weg is het hof op grond van het vorengaande
van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen reeds nu al naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.5.
Daar komt bij dat het hof van oordeel is dat ook niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend immer te goeder trouw is geweest.
Zo is er sprake van een deels preferente belastingschuld van € 2.746,00 welke ingevolgde de door [appellant] overgelegde schuldenlijst ex artikel 284 Fw alsmede de opgave van de Belastingdienst d.d. 24 september 2019 geheel is ontstaan binnen de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Een belastingschuld die is ontstaan als gevolg van het niet (tijdig) verstrekken van (inkomens)gegevens, een opgelegde boete, het niet nakomen van aangifteverplichtingen of het niet nakomen van verplichtingen tot afdracht van (omzet)belasting dient ingevolge punt 5.4.4. van voornoemde bijlage naar zijn aard in beginsel immers te worden aangemerkt als een schuld die niet te goeder trouw is ontstaan.
3.8.6.
Ten aanzien van de schuld aan het CJIB oordeelt het hof als volgt. Uit punt 5.4.4. van voornoemde bijlage volgt eveneens dat bij (substantiële) geldboetes die zijn opgelegd ter zake van verkeersovertredingen (onder meer het niet verzekeren van een voertuig) in beginsel geen sprake is van schulden waarvan aannemelijk is dat zij te goeder trouw zijn ontstaan. Daarbij zijn door [appellant] geen omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof merkt hierbij op dat [appellant] , de laakbaarheid van deze handelwijze nog daargelaten, ook weloverwogen een enorme (financieel) risico heeft genomen door met een onverzekerd motorvoertuig aan het verkeer deel te nemen en/of -als het in dit geval in het bijzonder hierom zou gaan- dit voertuig aan de openbare weg te parkeren.
3.8.7.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat de recente energieschulden waarvan in het beroepschrift nadrukkelijk melding wordt gemaakt niet op de door [appellant] overgelegde schuldenlijst ex artikel 284 Fw vermeld staan. Het is naar het oordeel van het hof derhalve dus maar de vraag of deze schuldenlijst een juist en volledig overzicht biedt van de exacte actuele schuldenpositie van [appellant] , daargelaten nog dat schuldeiser Servatius in haar reactie op het in het kader van het minnelijk traject namens [appellant] gedane voorstel aangeeft dat het schuldbedrag in werkelijkheid omvangrijker is dan in het aanbod door [appellant] , althans zijn schuldhulpverlener, gesteld. Bovendien maakt een en ander het ook allerminst zeker dat er in het kader van dat minnelijk traject aan alle schuldeisers (dus inclusief de niet ander door [appellant] genoemde energieleveranciers) een op het juiste totaalbedrag aan schulden gebaseerd aanbod gedaan is.
3.8.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal - onder aanvulling van de gronden - worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.I.M.W. Bartelds en N.W.M. van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.