In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot beschikkingen invorderingsrente over aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2011 en 2013. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen invorderingsrente, maar de ontvanger heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij geregistreerd stond in het FSV-systeem (Fraude Signalering Voorziening). Het hof heeft dit verzoek afgewezen, maar later de zitting uitgesteld omdat de inspecteur niet tijdig de opgevraagde informatie kon verstrekken. Tijdens de zitting is het geschil behandeld, waarbij belanghebbende en de ontvanger hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de invorderingsrente terecht in rekening is gebracht, ook over perioden waarin uitstel van betaling was verleend, en heeft zich onbevoegd verklaard om de vraag te beantwoorden of dwangbevelen terecht zijn afgegeven.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de ontvanger te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten, gezien de ongegrondverklaring van de hoger beroepen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 december 2021.