ECLI:NL:GHSHE:2021:3635

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
19/00703, 19/00704, 21/00001 en 21/00002
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invorderingsrente en FSV-registratie van belanghebbende

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot beschikkingen invorderingsrente over aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2011 en 2013. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen invorderingsrente, maar de ontvanger heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij geregistreerd stond in het FSV-systeem (Fraude Signalering Voorziening). Het hof heeft dit verzoek afgewezen, maar later de zitting uitgesteld omdat de inspecteur niet tijdig de opgevraagde informatie kon verstrekken. Tijdens de zitting is het geschil behandeld, waarbij belanghebbende en de ontvanger hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de invorderingsrente terecht in rekening is gebracht, ook over perioden waarin uitstel van betaling was verleend, en heeft zich onbevoegd verklaard om de vraag te beantwoorden of dwangbevelen terecht zijn afgegeven.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de ontvanger te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten, gezien de ongegrondverklaring van de hoger beroepen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 december 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 19/00703, 19/00704, 21/00001 en 21/00002
Uitspraak op het hoger beroep (met het nummer 19/00703) van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 november 2019, nummer BRE 17/2602, in het geding tussen belanghebbende en
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de ontvanger,
het hoger beroep (met het nummer 19/00704) van
belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 8 november 2019, nummer BRE 17/5666, in het geding tussen belanghebbende en de ontvanger,
en de hoger beroepen (met de nummers 21/0001 en 21/0002) van
belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 november 2020, nummers BRE 19/4170 en 19/4171, in het geding tussen belanghebbende en de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn beschikkingen invorderingsrente (hierna: de beschikkingen invorderingsrente) gegeven ter zake van aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2009 tot en met 2011 en 2013 (hierna: de aanslagen).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen invorderingsrente. De ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De ontvanger heeft verweerschriften ingediend. Het hof heeft de volgende nummers aan de hoger beroepen toegekend:
Beschikking
Nummer rechtbank
Nummer hof
Beschikking invorderingsrente m.b.t. aanslag IB/PVV 2010
BRE 17/2602
19/00703
Beschikking invorderingsrente m.b.t. aanslag IB/PVV 2009
BRE 17/5666
19/00704
Beschikking invorderingsrente m.b.t. aanslag IB/PVV 2011
BRE 19/4170
21/00001
Beschikking invorderingsrente m.b.t. aanslag IB/PVV 2013
BRE 19/4171
21/00002
1.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 mei 2021 verzocht om uitstel van de zitting die in de zaken 19/000703 en 19/000704 gepland stond op 24 juni 2021. Reden van dit uitstelverzoek is dat belanghebbende op de hoogte is geraakt van het feit dat hij geregistreerd stond in het FSV-systeem (Fraude Signalering Voorziening).
1.6.
Het hof heeft het verzoek om uitstel van de zitting van 24 juni 2021 bij brief van 3 juni 2021 afgewezen. Het hof heeft echter wel aanleiding gezien om bij brief van eveneens 3 juni 2021 informatie op te vragen bij de inspecteur uit de zaak 19/00702 (zie onder 1.14) over de registratie in het FSV-systeem en de achtergrond daarvan. Een afschrift van het informatieverzoek gericht aan de inspecteur is aan de ontvanger gestuurd.
1.7.
Nadat de inspecteur telefonisch aan de griffier heeft medegedeeld dat het verzamelen van de opgevraagde informatie omstreeks drie maanden in beslag zal nemen en derhalve niet voorafgaande aan de zitting van 24 juni 2021 verstrekt kan worden, heeft het hof de zitting van 24 juni 2021 uitgesteld bij brief van 14 juni 2021.
1.8.
De inspecteur heeft bij brief van 17 augustus 2021 informatie verstrekt over de FSV-registratie. De inspecteur heeft in deze brief medegedeeld dat belanghebbende in 2012 onder projectcode 1043 viel. Uit deze brief volgt bovendien dat belanghebbende in de jaren 2013 en 2014 in het FSV-systeem was opgenomen.
1.9.
Belanghebbende heeft bij fax van 14 oktober 2021 verzocht om uitstel van de zitting van 29 oktober 2021. Enerzijds heeft belanghebbende aan dit uitstelverzoek ten grondslag gelegd dat hij geen informatie heeft ontvangen over de registratie in het FSV-systeem. Anderzijds heeft belanghebbende aan dit uitstelverzoek ten grondslag gelegd dat de Belastingdienst geen inzage heeft verstrekt in het bij deze dienst aanwezige procesdossier.
1.10.
Bij (zowel per e-mail als post verzonden) brief van 19 oktober 2021 heeft het hof het uitstelverzoek afgewezen.
1.11.
Bij e-mailberichten van 22 oktober 2021 en 24 oktober 2021 heeft belanghebbende nogmaals verzocht om uitstel van de zitting van 29 oktober 2021. Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om inzage van het dossier van het hof.
1.12.
Bij (zowel per e-mail als post verzonden) brief van 25 oktober 2021 heeft het hof het herhaalde uitstelverzoek afgewezen. Het hof heeft daarnaast medegedeeld dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om het dossier van het hof voorafgaande aan de zitting in het bijzijn van de griffier in te zien.
1.13.
Belanghebbende heeft gebruikgemaakt van de gelegenheid om het dossier in te zien.
1.14.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2021 te ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigde, tevens echtgenote, van belanghebbende, [de echtgenote] , namens de ontvanger, [ontvanger] en namens de inspecteur, [inspecteur] . Tijdens deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak van belanghebbende met het nummer 19/00702. De zaak met het nummer 19/00702 betreft een procedure over de afwijzing van een verzoek tot herziening van een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2012. Om deze reden hebben zowel de ontvanger als de inspecteur de zitting bijgewoond.
1.15.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.16.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft het op deze aanslagen verschuldigde bedrag aan IB/PVV niet binnen de enige respectievelijk laatste betalingstermijn voldaan. Met betrekking tot de aanslagen is diverse malen uitstel van betaling aan belanghebbende verleend. Het merendeel van de verleende uitstellen heeft ermee te maken dat sprake was van lopende bezwaar- en/of beroepsprocedures tegen de aanslagen. In de beslissingen waarbij de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend is de navolgende tekst opgenomen:
“(…) Bij betaling na afloop van de enige of laatste betalingstermijn van een aanslag bent u rente verschuldigd. Het maakt daarbij niet uit of u uitstel van betaling hebt gekregen. (…)”
2.2.
Nadat belanghebbende (na het verlopen van het verleende uitstel van betaling) het op de aanslagen te betalen bedrag exclusief invorderingsrente (en aanmaningskosten) heeft voldaan, zijn de in de onderhavige procedure bestreden beschikkingen invorderingsrente vastgesteld. De beschikkingen invorderingsrente bedragen € 370 (aanslag IB/PVV 2009), € 252 (aanslag IB/PVV 2010), € 454 (aanslag IB/PVV 2011) en € 369 (aanslag IB/PVV 2013). Er is invorderingsrente berekend over perioden waarin met betrekking tot de aanslagen uitstel van betaling aan belanghebbende was verleend.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de ontvanger terecht invorderingsrente in rekening gebracht over perioden waarin met betrekking tot de aanslagen uitstel van betaling was verleend?
2. Heeft de ontvanger met betrekking tot de aanslagen ten onrechte dwangbevelen afgegeven in perioden waarin sprake was van uitstel van betaling?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de beschikkingen invorderingsrente. De ontvanger concludeert tot handhaving van de beschikkingen invorderingsrente en bevestiging van de uitspraken van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft diverse malen verzocht om uitstel van de zitting van 29 oktober 2021 (zie onder 1.9 tot en met 1.12). Belanghebbende heeft aan deze uitstelverzoeken ten grondslag gelegd dat de inspecteur onvoldoende duidelijkheid heeft verstrekt over de registratie in het FSV-systeem en over de vraag of en zo ja wanneer de informatie uit dit systeem met derden is gedeeld.
Ter zitting heeft belanghebbende overigens verklaard dat zijn grief met betrekking tot de registratie in het FSV-systeem enkel de aanslag IB/PVV 2013 en de ter zake gegeven beschikking invorderingsrente raakt. De beschikkingen invorderingsrente ter zake van de aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2011 hebben geen verband met de registratie in het FSV-systeem, aangezien belanghebbende pas vanaf 2013 in dit systeem is opgenomen..
4.2.
Het hof volgt belanghebbende niet in het betoog dat de inspecteur en/of ontvanger onvoldoende informatie heeft verstrekt over de achtergrond van opname in het FSV-systeem.
4.3.
Zoals de inspecteur in de brief van 17 augustus 2021 heeft omschreven, ter zitting heeft toegelicht en belanghebbende ter zitting ook heeft erkend, heeft zowel de toekenning van projectcode 1043 in 2012 als de registratie in de FSV in 2013 vermoedelijk te maken met de omstandigheid dat belanghebbende in de aangiften IB/PVV 2009 tot en met 2011 ten onrechte aftrek van inkomensafhankelijke bijdragen ZVW heeft geclaimd en de inspecteur er zeker van wilde zijn dat toekomstige aangiften waarin belanghebbende wellicht opnieuw ten onrechte voornoemde aftrek zou claimen, niet geautomatiseerd afgedaan zouden worden. Nu de inspecteur geloofwaardig heeft verklaard dat de achtergrond van toekenning van projectcode 1043 en registratie in de FSV in het geval van belanghebbende niet meer met volledige zekerheid valt te achterhalen en het hof geen reden heeft om te veronderstellen dat de inspecteur en/of ontvanger bepaalde (achtergrond)informatie niet heeft verstrekt, ziet het hof, mede gelet op de doelmatige procesgang en het ontbreken van aanwijzingen die duiden op een andere reden voor de registratie, geen aanleiding om op dit punt nader onderzoek te (laten) verrichten. Er is derhalve geen reden voor het uitstellen van de zitting respectievelijk het aanhouden van deze zaken.
4.4.
Het hof acht de hierboven omschreven in de controlesfeer gelegen reden voor opname in het FSV-systeem in ieder geval voor het jaar 2013 rechtmatig. Het hof kan geen oordeel vellen over de vraag of het rechtmatig was dat deze registratie in het jaar 2014 en eventueel ook in navolgende jaren is blijven bestaan, aangezien deze procedure uitsluitend ziet op de jaren 2009 tot en met 2011 en 2013. Dat de brief van 17 augustus 2021 geen duidelijkheid verstrekt over de vraag of belanghebbende na 2014 is dit systeem was opgenomen, kan uitstel van de zitting respectievelijk het aanhouden van de zitting derhalve niet rechtvaardigen. Het hof voegt hier ten overvloede aan toe dat de inspecteur heeft verklaard dat de uitworpreden voor het jaar 2015 niet te maken had met een FSV-registratie in dat jaar en dat dit zou kunnen betekenen dat de registratie in dat jaar is opgeheven.
4.5.
Dat de inspecteur en/of ontvanger geen informatie heeft verstrekt over de vraag of en zo ja wanneer de informatie uit het FSV-systeem met derden is gedeeld, vormt ook geen aanleiding voor het uitstellen van de zitting. Indien de informatie onrechtmatig gedeeld zou zijn met instanties zoals bijvoorbeeld het UWV dan valt immers niet in te zien dat dit invloed heeft gehad op de hoogte van de aanslag IB/PVV 2013 en de ter zake gegeven beschikking invorderingsrente.
4.6.
Voor zover belanghebbende daarnaast aan de uitstelverzoeken ten grondslag heeft gelegd dat hij het procesdossier van het hof en van de Belastingdienst niet heeft kunnen inzien, heeft hij geen belang meer bij deze stelling nu het hof inzage heeft geboden in het dossier. Met betrekking tot het gedeelte van het procesdossier dat ziet op de FSV-registratie verwijst het hof naar hetgeen onder 4.3. is overwogen.
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1 (beschikkingen invorderingsrente)
4.7.
Belanghebbende betoogt dat uitsluitend invorderingsrente in rekening gebracht had mogen worden over de perioden waarin geen uitstel van betaling (meer) gold. Belanghebbende verwijst in dit kader naar artikel 25.1.7. Leidraad Invordering 2008 (hierna: Leidraad), waarin is opgenomen dat geen invorderingsmaatregelen genomen mogen worden gedurende perioden waarin uitstel van betaling is verleend. Volgens belanghebbende dient onder invorderingsmaatregelen ook het in rekening brengen van invorderingsrente verstaan te worden.
4.8.
De ontvanger stelt, daarentegen, dat terecht invorderingsrente in rekening is gebracht over perioden waarin uitstel van betaling is verleend.
4.9.
Het hof stelt voorop dat de Leidraad beleid betreft dat ziet op de toepassing van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). De IW 1990 blijft leidend.
4.10.
In artikel 28, lid 1, IW 1990 is opgenomen dat bij overschrijding van de voor de belastingaanslagen geldende enige of laatste betalingstermijn invorderingsrente in rekening wordt gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag. De hoofdregel is dat ook over perioden waarin uitstel van betaling is verleend invorderingsrente in rekening wordt gebracht. Dit blijkt ook expliciet uit de parlementaire geschiedenis behorende bij artikel 28 IW. [1] In artikel 28, lid 3, IW 1990 zijn enkele uitzonderingen op deze hoofdregel opgenomen, maar deze zijn in de onderhavige procedure niet van toepassing. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de beschikkingen invorderingsrente overigens in lijn zijn met de in artikel 28 IW opgenomen berekeningssystematiek, stelt het hof vast dat de beschikkingen in lijn zijn met de IW 1990.
4.11.
In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende betoogt zijn de beschikkingen invorderingsrente ook in lijn met de Leidraad.
4.12.
In artikel 25.1.7 Leidraad is opgenomen dat geen invorderingsmaatregelen getroffen mogen worden in perioden waarin uitstel van betaling is verleend. Uit artikel 1.1.5 Leidraad volgt dat onder invorderingsmaatregelen maatregelen verstaan dienen te worden die genomen worden met het doel om belastingaanslagen, al dan niet door middel van verrekening, te innen. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, kan het in rekening brengen van invorderingsrente, alhoewel deze alleen maar in rekening wordt gebracht indien de betalingstermijn is verstreken, niet aangemerkt worden als een maatregel die bedoeld is om een belastingschuld te innen indien deze niet of niet of tijd wordt betaald. Het middel van het in rekening brengen van invorderingsrente is enkel geïntroduceerd om het rentenadeel te compenseren dat de staat lijdt als gevolg van te late betaling van een belastingaanslag. [2] Dat een bijkomend gevolg van het verschuldigd worden van invorderingsrente zou kunnen zijn dat belastingplichtigen sneller tot betaling van belastingaanslagen zullen overgaan, maakt deze maatregel niet tot een invorderingsmaatregel in voornoemde zin.
4.13.
Voor zover belanghebbende stelt dat de naamgeving van deze rentemaatregel bij hem de indruk heeft gewekt dat dit een invorderingsmaatregel betreft, is dit onvoldoende om een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel op te leveren. Dit heeft te meer te gelden nu de ontvanger belanghebbende erop gewezen heeft dat het verleende uitstel geen gevolg zal hebben op de hoogte van de verschuldigde invorderingsrente (zie onder 2.1).
4.14.
Het hof beantwoordt vraag 1 bevestigend.
Vraag 2 (dwangbevelen)
4.15.
Het hof verklaart zich onbevoegd om vraag 2 te beantwoorden aangezien dit een invorderingskwestie betreft die tot de exclusieve bevoegdheid van de civiele rechter behoort.
Tussenconclusie
4.16.
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn.
Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten
4.17.
Het hof ziet, wegens ongegrondverklaring van de hoger beroepen, geen aanleiding om de ontvanger te veroordelen tot vergoeding van het van belanghebbende geheven griffierecht respectievelijk tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart de hoger beroepen ongegrond;
- bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, T.A. Gladpootjes en D.A. Hofland, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier. Wegens verhindering van de griffier is de uitspraak uitsluitend door de voorzitter ondertekend.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Kamerstukken 1985/1986, 19.557, nr. 3, blz. 7.
2.Kamerstukken 1987/1988, 20.588, nr. 3, blz. 81 en, onder meer, Hof Den Haag 4 mei 1995, ECLI:NL:GHSGR:1995:AW1123.