[verzoeker ] heeft in zijn verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Blijkens de koopovereenkomst zou [verzoeker ] de koopovereenkomst mogen ontbinden indien hij niet voor 1 november 2018 van gemeentewege een positief besluit zou hebben gekregen op een door hem in te dienen principeverzoek. Middels dat besluit zou door de gemeente tegemoet moeten worden gekomen aan de door [verzoeker ] in het kader van de aankoop van de woonboerderij gestelde voorwaarden in de koopovereenkomst, namelijk het mogen gebruiken van de boerderij voor bewoning door [verzoeker ] , de loods voor stalling en reparatie van koelcellen en stalling van koelcellen en aanhorigheden op een deel van het erf. De heer [betrokkene 1] , werkzaam bij ZLTO, heeft namens [verzoeker ] op 13 september 2018 een principeverzoek bij de gemeente [gemeente] ingediend. Op dat principeverzoek is op 15 oktober 2018 gereageerd door de gemeente. In dat besluit worden in vergaande mate beperkende voorwaarden opgelegd aan [verzoeker ] en wel zodanig dat volgens [verzoeker ] niet aan de door hem gestelde voorwaarden tegemoet wordt gekomen.
[verzoeker ] stelt zich op het standpunt dat hij daarom bevoegd was de koopovereenkomst te ontbinden. [verzoeker ] stelt zich verder op het standpunt dat partijen en hun adviseurs reeds vóór het verstrijken van de termijn van die ontbindende voorwaarde bekend waren met die bevoegdheid tot ontbinding, zodat een ontbinding via de formele weg niet (meer) noodzakelijk was. De termijn verbonden aan de ontbindende voorwaarde is weliswaar verstreken zonder dat [verzoeker ] formeel en schriftelijk een beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde, maar voor alle partijen was duidelijk dat de koopovereenkomst als ontbonden mocht worden beschouwd. Dat zulks voor alle partijen helder was, wenst [verzoeker ] te bewijzen middels het horen van de hierna te noemen getuigen.
Het primaire verweer van [verzoeker ] , dat [verweerster] afstand heeft gedaan van haar rechten uit de koopovereenkomst, stoelt [verzoeker ] onder meer op het gegeven dat ná het verstrijken van de termijn verbonden aan de ontbindende voorwaarden – tussen partijen en in het bijzijn van adviseurs – een tweetal gesprekken heeft plaatsgevonden op 22 december 2018 en 16 januari 2019. Bij dat gesprek/die gesprekken waren onder meer aanwezig de heer [betrokkene 2] (de verkoopmakelaar), de heer [betrokkene 3] (makelaar en een bevriende relatie van [verzoeker ] ) en de heer [betrokkene 1] . Onderwerp van die gesprekken was dat het vanwege de, door de gemeente [gemeente] middels het besluit op het principeverzoek, opgelegde restricties voor [verzoeker ] economisch niet meer te rechtvaardigen was om de woonboerderij tegen de initieel overeengekomen koopsom van
€ 520.000,00 af te nemen. Tijdens voornoemde gesprekken is dan ook gesproken over een aanpassing van de koopsom. Op geen enkel moment heeft [verweerster] aangegeven dat zij [verzoeker ] onverkort zal houden aan de koopovereenkomst. Toen vervolgens die door-onderhandeling niet tot een concrete reactie van [verweerster] leidde, mocht [verzoeker ] gerechtvaardigd besluiten zijn bod in te trekken.
[verzoeker ] wenst middels een voorlopig getuigenverhoor inlichtingen te krijgen over de gang van zaken zoals deze zich heeft afgespeeld in het kader van de onderhandelingen over de koop van de woonboerderij, meer in het bijzonder over hetgeen tijdens de twee voornoemde besprekingen is besproken. Daarnaast wenst [verzoeker ] inlichtingen te krijgen over de communicatie tussen de verkoopmakelaar en [verweerster] . Volgens [verzoeker ] heeft [verweerster] – mede op basis van de bijstand en het advies van haar verkoopmakelaar – afstand gedaan van haar rechten uit de koopovereenkomst. Daarbij komt dat in de procedure in eerste aanleg onderbelicht is gebleven dat de heer [betrokkene 3] aanwezig is geweest bij de gesprekken. Hij dient als getuige te worden gehoord om de inhoud van de gesprekken te kunnen bewijzen. [verzoeker ] hecht eraan op te merken dat tussen hem en de heer [betrokkene 3] geen sprake is geweest van een opdrachtrelatie in het kader van de aankoop van de woonboerderij.
[verzoeker ] overweegt voorts de heer [betrokkene 4] , de uiteindelijke koper van de woonboerderij, te doen horen. Hij kan volgens [verzoeker ] verklaren over de datum en de wijze waarop de woonboerderij aan hem te koop is aangeboden, aan de hand waarvan zal komen vast te staan of de woonboerderij reeds actief te koop werd aangeboden in de periode dat partijen nog in overleg waren met elkaar over de koop van de woonboerderij.
[verzoeker ] overweegt tot slot om de heer [betrokkene 5] , werkzaam bij de gemeente [gemeente] , en de heer [betrokkene 6] , werkzaam bij Brabants Landschap, als getuigen te doen horen. Deze heren kunnen volgens [verzoeker ] verklaren over de voorwaarden die de gemeente [gemeente] en Brabants Landschap hebben gesteld aan het gebruik van de woonboerderij, welke voorwaarden feitelijk maken dat [verzoeker ] de woonboerderij niet kan gebruiken voor het door hem gewenste gebruik zoals tussen partijen is overeengekomen in de koopovereenkomst.
[verzoeker ] wil aan de hand van deze inlichtingen (nader) bewijs vergaren voor zijn stelling, dat [verweerster] geen beroep toekomt op het boetebeding. [verzoeker ] heeft daar belang bij, nu dit bewijs bij zal dragen aan het formuleren (en onderbouwen) van de grieven tegen het vonnis. [verzoeker ] verzoekt daarom de navolgende getuigen te laten horen: