“Op de tussen partijen gesloten huurovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [woonstichting] van toepassing. In de artikelen 5.3 en 5.7 is het volgende bepaald:
- artikel 5.3: “Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.”.
- artikel 5.7: “Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld.
(…)
Artikel 11a Opiumwet luidt als volgt: “Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.” Deze bepaling is op 1 maart 2015 in werking getreden.
(…)
Het hof is van oordeel dat [woonstichting] in hoger beroep terecht heeft aangevoerd dat bij de vraag of [opposant] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten, de door de Hoge Raad gegeven uitleg van artikel 11a Opiumwet niet doorslaggevend is. De door de Hoge Raad gegeven uitleg ziet immers op de vraag of een strafrechtelijke veroordeling dient te volgen, terwijl het in dit geval gaat om de vraag of sprake is van een handelen in strijd met de algemene huurvoorwaarden, dus om de vraag of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit een huurovereenkomst. Uit artikel 5.3 van de algemene huurvoorwaarden volgt dat [opposant] zich moest gedragen als een goed huurder. Hetzelfde volgt uit artikel 7:213 BW. Artikel 5.7 van de algemene huurvoorwaarden is daar een nadere uitwerking van. Daarin is te lezen wat in ieder geval in strijd is met goed huurderschap. Die bepaling kan niet anders worden gelezen dan als een nadere invulling van wat [woonstichting] in ieder geval onacceptabel vindt. Het hof is van oordeel dat het [opposant] zonneklaar moet zijn geweest dat [woonstichting] met artikel 5.7 van de algemene huurvoorwaarden heeft bedoeld dat zij niets tolereert aangaande het kweken van hennep. Dat volgt niet alleen uit artikel 5.7 van de algemene huurvoorwaarden. Het is een feit van algemene bekendheid dat alle woningcorporaties al jarenlang een streng anti-hennepbeleid voeren. [opposant] dient zich te gedragen als een
goed huurder. Om die reden had [opposant] zich kunnen en moeten realiseren dat [woonstichting] óók bedoelde dat zij geen hennep gerelateerde activiteiten toestaat in haar woningen en de daarbij horende bergingen. [opposant] had moeten begrijpen dat [woonstichting] het aanwezig hebben van een combinatie van de aard en omvang van de aangetroffen voorwerpen (zie hierna), zou opvatten als strijdig met goed huurderschap en dat dit voor [woonstichting] aanleiding zou zijn om de huurovereenkomst te willen laten eindigen.
(…)
Het hof beschouwt de aangetroffen voorwerpen niet als een relatief summiere verzameling van voorwerpen. De aard, omvang en combinatie van voorwerpen duiden op een verzameling die is bedoeld voor beroepsmatige hennepteelt. Dat blijkt ook uit de kennisgeving van inbeslagneming van de politie, te weten “
In berging complete inventaris voor het inrichten van een hennepkwekerij aangetroffen”. Verder is het hof van oordeel dat de enkele aanwezigheid van de genoemde ‘complete inventaris voor het inrichten van een hennepkwekerij’ al het risico meebrengt dat deze inventaris op enig moment in deze huurwoning of in een andere huurwoning van [woonstichting] daadwerkelijk wordt gebruikt. [woonstichting] hoeft het bestaan en voortduren van dat risico niet te accepteren. (…) De ontbinding van de huurovereenkomst is weliswaar ingrijpend, maar dat geldt voor elke huurder wiens huurovereenkomst ontbonden wordt, en is bovendien een gevolg van de tekortkoming van [opposant] in de nakoming van de huurovereenkomst. Het ligt daarom op de weg van [opposant] om de gevolgen van de ontbinding van de huurovereenkomst, zo nodig met hulp van hulpverlenende instanties, te dragen.”