6.1.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen dus ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep relevant en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen in hoger beroep niet in geschil zijn, luiden de tussen partijen vaststaande feiten als volgt.
i. [geïntimeerde] is een bedrijf dat fotovoltaïsche panelen levert voor het opwekken van zonne-energie. [bedrijf] drijft een onderneming in installatie van elektronische en optische apparatuur. [bedrijf] is overgenomen door [appellante] . Hierna zal appellante steeds aangeduid worden met [appellante] , ook waar dit [bedrijf] betreft.
Partijen hebben in januari 2016 een (onder)aanneemovereenkomst gesloten, inhoudende dat [appellante] de elektrische bekabeling (inpandige AC-bekabeling) van een PV-installatie voor [geïntimeerde] bij een opdrachtgever van [geïntimeerde] , DMG, aanlegt. Hiertoe heeft [appellante] een schriftelijke offerte uitgebracht, die [geïntimeerde] heeft geaccepteerd. In de offerte staat bij de werkomschrijving onder meer het volgende:
“
Het leveren en monteren van een 54 stuks voedingskabels Vult 5x10mm2 vanaf de nieuwe verdeelkasten naar de omvormers, met een gemiddelde lengte van 39 meter”
Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] op 31 december 2015 haar ontwerp van de installatie aan [appellante] gestuurd, zodat [appellante] op basis daarvan een offerte kon uitbrengen. In deze tekening waren kabels met een doorsnede van 10 mm2 opgenomen. Op 12 januari 2016 13:42u heeft [appellante] aan [geïntimeerde] een e-mailbericht gestuurd met de volgende inhoud:
“
Beste [naam 1] ,
Bijgaande de schema’s zoals afgesproken.
Met vriendelijke groet,
(…)”
Bij dit e-mailbericht was een tekening gevoegd met betrekking tot de door [appellante] te verrichten werkzaamheden, waaruit blijkt dat [appellante] kabels met een doorsnede van 16 mm2 heeft voorgesteld. Op 12 januari 2016 16:23u heeft [geïntimeerde] aan [appellante] een e-mailbericht gestuurd waarin staat:
“
Dag [naam 2]
Zoals beloofd, hierbij de kabel dikte, voor de installatie zoals vanmorgen besproken, dat wordt de 10mm2.
Met vriendelijke groeten,
(…)”
[appellante] heeft de werkzaamheden in de periode januari 2016 tot 8 april 2016 uitgevoerd. [appellante] heeft kabels met een kabeldikte van 10 mm2 gebruikt.
Op 8 april 2016 heeft [appellante] het werk opgeleverd. In de opleverdocumentatie staat op één tekening ten onrechte dat er een kabeldikte van 16 mm2 is gebruikt.
Op 12 april 2016 is de PV-installatie feitelijk in gebruik genomen door DMG.
Ongeveer één/anderhalve maand na oplevering is door DMG geconstateerd dat de kabels warmer werden dan bij een normale installatie. Hierover hebben DMG, [geïntimeerde] en [appellante] contact met elkaar gehad.
In opdracht van DMG heeft Vidimus Inspectie en Beheer B.V. (hierna: Vidimus) onderzoek gedaan naar de PV-installatie. In het rapport van Vidimus van 5 december 2016 staat onder meer het volgende.
“4.4) De geleidersdoorsnede van de AC-voedingsleidingen, van de omvormers is 10 mm2
. Toelichting: Conform de fabrikant voorschrift is het advies om minimaal een geleidersdoorsnede toe te passen van 16mm2.”
(…)Uit de leidingberekening blijkt dat de minimale geleidersdoorsnede 16mm2
moet zijn, op basis van de hierboven vermeld gegevens.De NEN 1010 geeft geen correctiefactor voor leidingen als deze geïnstalleerd zijn in meerdere lagen.
5.1) Conclusie:De AC-voedingsleidingen moeten een minimale geleiderdoorsnede hebben van 16mm2
en moeten dan in een enkele laag zijn geïnstalleerd.”
Bij brief van 26 mei 2017 heeft [geïntimeerde] [appellante] medegedeeld dat [geïntimeerde] een ingebrekestelling van DMG heeft ontvangen. In de brief geeft [geïntimeerde] aan dat zij [appellante] in gebreke stelt en vordert van [appellante] dat zij binnen een redelijke termijn overgaat tot het leggen van nieuwe kabels tussen de verdeelkasten en de omvormers.
Op 19 december 2017 heeft DNV GL in opdracht van DMG/ [geïntimeerde] onderzoek gedaan naar de PV-installatie. In het concept-rapport (hof: een definitief rapport is niet overgelegd) van DNV GL (dagvaarding, productie 9) staat onder de kop “Samenvatting” op pagina 1 onder meer het volgende.
“
Conclusies- Op basis van de NEN 1010 is voor de 20 parallelle en 3 lagen dik liggende kabels tussen de omvormers en de sub-HVK de minimale toe te passen kabeldoorsnede YMvK 5 x 16 Cu berekend. De huidige kabeldoorsnede van 10 mm2
is te klein;- De maximale lengte tussen de omvormers en de sub-HVK van één enkele YMvK 5 x 10 Cu kabel, om te voldoen aan maximaal 1% vermogensverlies op jaarbasis, is 42 meter. Wij hebben de exacte lengte van de kabel niet kunnen vaststellen.- Op basis van de handleiding van de Huawei 33 KTL wordt een kabeldoorsnede van 16 mm2 aanbevolen.
Op grond van de bovenstaande punten is de minimale geleiderdoorsnede 16 mm2
. De geïnstalleerde kabel is dunner en voldoet daarmee niet.”
DMG, althans [exploitatie B.V.] , heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 13 maart 2019 in rechte betrokken vanwege vermeende tekortkomingen in de opdracht die [geïntimeerde] heeft uitgevoerd (Rechtbank Amsterdam, zaaknummer C/13/663252 rolnummer 19-288). [geïntimeerde] heeft in die procedure verzocht om onderaannemer [appellante] op te mogen roepen in vrijwaring.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.In deze procedure heeft [geïntimeerde] na eiswijziging gevorderd
1. een verklaring voor recht dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [geïntimeerde] en [appellante] gesloten overeenkomst;
2. een verklaring voor recht dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade, veroorzaakt door de toerekenbare tekortkomingen van [appellante] , nader op te maken bij staat;
3. verwijzing naar de schadestaatprocedure;
4. Indien punt 2 niet wordt toegewezen, veroordeling van [appellante] tot correcte nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten overeenkomst, en conform de bevindingen van beide deskundigenrapporten, die in het lichaam van de dagvaarding zijn overgelegd; en
5. veroordeling van [appellante] in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met rente.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst die [appellante] met haar heeft gesloten, waardoor [geïntimeerde] schade heeft geleden. [appellante] heeft kabels met een dikte van 10 mm2 gebruikt in plaats van kabels met een dikte van 16 mm2. Dit leidt volgens [geïntimeerde] tot gebreken. Daarnaast zou [appellante] getracht hebben de tekortkomingen te verdoezelen door onjuiste opleverdocumentatie op te leveren.
6.2.3.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het tussenvonnis van 12 december 2018 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen.
6.2.5.In het eindvonnis van 22 mei 2019 heeft de rechtbank, samengevat en voor zover in dit hoger beroep van belang, als volgt geoordeeld:
- er is geen sprake van schending van de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 BW (rov. 4.10.);
- [appellante] heeft bij de uitvoering van de door [geïntimeerde] aan haar verstrekte opdracht gebruik gemaakt van kabels waarvan de dikte niet overeenkomt met de geldende installatie-eisen van de fabrikant en de geldende NEN-norm en dit heeft geleid tot gebreken in de installatie (rov. 4.13. - 4.16.);
- er is sprake van een onjuistheid in de opdracht (kabeldikte 10 mm2 in plaats van 16 mm2) die [appellante] kende of behoorde te kennen en waarvoor zij [geïntimeerde] had moeten waarschuwen (rov. 4.19 – 4.20);
- nog los van de vraag of het voorstel van [appellante] van 12 januari 2016 om kabels met een doorsnede van 16 mm2 te gebruiken als een waarschuwing kan worden gezien, geldt dat het geen voldoende waarschuwing in de zin van artikel 7:754 BW is omdat op dat moment werd uitgegaan van een kabellengte van 39 meter en deze uiteindelijk 55 tot 75 meter is geworden (rov. 4.17 – 4.21);
- de deskundigheid van [geïntimeerde] ontslaat [appellante] niet van haar waarschuwingsplicht en eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] kan niet worden aangenomen (rov. 4.22);
- [appellante] heeft haar waarschuwingsplicht geschonden en kan er geen beroep op doen dat de kabeldikte van 10 mm2 door [geïntimeerde] was opgedragen, en dus is [appellante] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst (rov. 4.17. - 4.13.);
- het is aannemelijk dat [geïntimeerde] hierdoor schade heeft geleden (rov. 4.27.).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank voor recht verklaard
- dat [appellante] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [geïntimeerde] en [appellante] gesloten overeenkomst, en
- dat [appellante] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden schade, veroorzaakt door de toerekenbare tekortkomingen van [appellante] , nader op te maken bij staat.
De rechtbank heeft de zaak naar de schadestaatprocedure verwezen, en [appellante] veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
De procedure in hoger beroep
6.3.1.[appellante] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Bij memorie van grieven heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en opnieuw rechtdoende tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] of althans te bepalen dat de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade geheel of gedeeltelijk voor haar eigen rekening komt, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten.
6.3.2.In hoger beroep heeft [appellante] een akte wijziging van eis ingediend en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het deskundigenonderzoek ter hoogte van € 1.355,20 gevorderd. In de procedure bij de rechtbank heeft [appellante] geen eis in reconventie ingesteld. Van wijziging van een reeds ingestelde eis is dus geen sprake. In artikel 353 lid 1 Rv is bepaald dat een vordering in reconventie niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld. Dit betekent dat [appellante] in hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover het betreft haar vordering tot betaling van € 1.355,20 ter zake deskundigenkosten.
Hoger beroep tussenvonnis 12 december 2018