Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.de ontbonden [Maatschap advocaten] ,voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Advocatenkantoor [advocatenkantoor 1] ,voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
Advocatenkantoor [advocatenkantoor 2] .,voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-\rolnummer 7035472 \ CV EXPL 18-4025)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de rolbeslissing van 7 april 2020;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- de door [appellant] genomen akte;
- de door [geïntimeerden] genomen antwoordakte.
3.De beoordeling
- [appellant] heeft in 2011 een kortgedingprocedure gevoerd tegen een wederpartij. De wederpartij heeft een eis in reconventie ingesteld. Deze kortgedingprocedure heeft geleid tot een vonnis van de voorzieningenrechter van de toenmalige rechtbank Roermond van 17 mei 2011 (zaaknummer 106880 / KG ZA 11-37).
- [appellant] kon zich niet verenigen met het kortgedingvonnis. Hij heeft zich daarom gewend tot [Maatschap advocaten] . [appellant] en [Maatschap advocaten] hebben vervolgens omstreeks eind mei 2011 een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 BW gesloten. Onder de werking van de overeenkomt van opdracht heeft [Maatschap advocaten] namens [appellant] tijdig hoger beroep ingesteld tegen het kortgedingvonnis van 17 mei 2011 bij dit hof. [Maatschap advocaten] heeft voorts op 11 augustus 2011 een memorie van grieven genomen.
- Bij arrest van 8 november 2011 (zaaknummer HD 200.090.559) heeft dit hof in dat hoger beroep geoordeeld dat [appellant] het griffierecht te laat heeft betaald. Het hof heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv de wederpartij van [appellant] van instantie ontslagen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
- [appellant] heeft [Maatschap advocaten] daarna aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door het niet tijdig betalen van het griffierecht in hoger beroep. [Maatschap advocaten] heeft aansprakelijkheid erkend en de aansprakelijkheidstelling ter verdere afhandeling doorgezonden aan de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van [Maatschap advocaten] .
- De gevolgschade viel onder de dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, maar de verzekering bood geen basis voor terugbetaling van de door [appellant] aan [Maatschap advocaten] betaalde honoraria.
- Bij brief van 1 maart 2012 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [Maatschap advocaten] aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
- [appellant] heeft begin maart 2012 met de Deken van de Orde van Advocaten – kort gezegd – een onderhoud gehad over zijn advocaat. [Maatschap advocaten] heeft daarop met de Deken van de Orde gesproken.
- Bij e-mail van 7 maart 2012 heeft [Maatschap advocaten] aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
- Bij dagvaarding van 30 maart 2012 heeft [Maatschap advocaten] namens [appellant] de wederpartij uit de bovengenoemde kortgedingprocedure op de voet van artikel 384 lid 3 Rv gedagvaard voor de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, en herroeping van het kortgedingvonnis van 17 mei 2011 gevorderd. Voorts heeft [appellant] in deze (bodem)procedure enkele andere vorderingen tegen de wederpartij ingesteld. De wederpartij heeft in deze procedure enkele vorderingen in reconventie ingesteld.
- Bij vonnis van 17 juli 2013 (zaaknummer C/04/115259 / HA ZA 12-116) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot herroeping van het vonnis van de voorzieningenrechter van 17 mei 2011, de overige vorderingen van [appellant] in conventie afgewezen en in reconventie enkele verklaringen voor recht en veroordelingen ten laste van [appellant] uitgesproken. De rechtbank heeft [appellant] in de proceskosten van de gedingen in conventie en in reconventie veroordeeld.
- Vanaf omstreeks eind juli 2013 heeft [Maatschap advocaten] geen werkzaamheden meer verricht voor [appellant] .
- [Maatschap advocaten] heeft in verband met de werkzaamheden die zij vanaf omstreeks eind mei 2011 tot omstreeks eind juli 2013 voor [appellant] heeft verricht, meerdere facturen aan [appellant] verzonden. De laatst verzonden factuur dateert van 2 augustus 2013.
- [appellant] heeft in mindering op de facturen betalingen gedaan aan [Maatschap advocaten] .
- Bij arrest van 29 september 2015 heeft dit hof het vonnis met betrekking tot de vordering tot herroeping bekrachtigd, dan wel het hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaard (dit is niet duidelijk omdat partijen het arrest wel kort hebben genoemd in hun akten maar het arrest niet in het geding hebben gebracht).
- Bij brief van 23 februari 2016 (die in deze procedure niet in het geding is gebracht) heeft [appellant] aan [Maatschap advocaten] meegedeeld, kort gezegd, dat hij terugbetaling wenst van de honoraria die hij aan [Maatschap advocaten] heeft betaald voor het hoger beroep in de kortgedingprocedure en voor het voeren van de procedure die geleid heeft tot het vonnis van 17 juli 2013.
- Bij brief van 13 oktober 2017 (die in deze procedure evenmin in het geding is gebracht) heeft de advocaat van [appellant] [Maatschap advocaten] gesommeerd tot, kort gezegd, terugbetaling van de betaalde honoraria.
- een hoofdsom van € 22.014,11, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de betaaldata van de verschillende facturen;
- € 995,14 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
- A. het griffierecht in de procedure in hoger beroep tegen het kortgedingvonnis van 17 mei 2011 niet tijdig heeft betaald;
- B. de vordering tot herroeping van het kortgedingvonnis te laat heeft ingesteld;
- C. de overige vorderingen in conventie (niet de herroeping betreffende) in de procedure die geleid heeft tot het vonnis van 17 juli 2013 onvoldoende heeft toegelicht.
- De overeenkomst van opdracht tussen partijen is gesloten in 2011 en door [Maatschap advocaten] volbracht in juli 2013. Op grond van de overeenkomst diende [appellant] [Maatschap advocaten] te betalen voor de door haar verrichte werkzaamheden, met uitzondering van de werkzaamheden waarvan in de brief van 23 maart 2012 is vermeld dat [appellant] daarvoor niet hoefde te betalen. [appellant] heeft niet betwist dat de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht (rov. 4.3).
- [appellant] heeft de overeenkomst van opdracht niet ontbonden. Hij is dus niet op de voet van artikel 7:271 BW bevrijd van zijn verbintenis tot betaling van de verrichtte werkzaamheden, en in zoverre is er geen reden op grond waarvan [Maatschap advocaten] het honorarium zou moeten terugbetalen (rov. 4.4, eerste deel).
- De door [appellant] gestelde tekortkoming van [Maatschap advocaten] bij het verrichten van de werkzaamheden brengt niet mee dat het honorarium moet worden terugbetaald omdat niet valt in de zien dat de schade die door de tekortkoming geleden is, gelijk is aan het volledige betaalde honorarium (rov. 4.4, tweede deel).
- zich uitgelaten over de door de rolraadsheer aan de orde gestelde partijcomplicatie;
- twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis;
- geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
- zich uitgelaten over de door de rolraadsheer aan de orde gestelde partijcomplicatie;
- verweer gevoerd tegen de door [appellant] aangevoerde grieven;
- geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
- 1. de ontbonden maatschap [Maatschap advocaten] , voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
- 2. de ontbonden besloten vennootschap Advocatenkantoor [advocatenkantoor 1] , voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] ,
- 3. de ontbonden besloten vennootschap Advocatenkantoor [advocatenkantoor 2] , voorheen gevestigd te [vestigingsplaats] .
- a. de opdracht nog niet is volbracht, terwijl de verschuldigdheid van het loon hiervan afhankelijk is, of;
- b. de tijd waarvoor de opdracht is verleend nog niet is verstreken, terwijl de verschuldigdheid van het loon hiervan afhankelijk is.
- ten behoeve van het hoger beroep tegen het kortgedingvonnis;
- ten behoeve van de vordering tot herroeping.
4.De uitspraak
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellant] € 5.677,54 (terug) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 23 juni 2020;
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellant] € 658,88 te betalen ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter, en begroot deze kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 479,89 aan dagvaardingskosten, € 476,-- aan griffierecht en op € 600,-- aan salaris gemachtigde;
- wijst het meer of anders gevorderde af;