Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geschil
2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/336346 / HA ZA 18-470)
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met producties;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
- de akte in incidenteel hoger beroep van de vrouw;
- de antwoordakte in incidenteel hoger beroep van de man.
4.De beoordeling
notariële akte van “koop van een onderneming (zakelijk-registergoed overig ondernemingsvermogen); en koop niet zakelijk registergoed” van 19 december 2005 is over de betaling van deze koopsom in onderdeel C (“Betaling koopprijzen/kwijting”), kort weergegeven, het volgende opgenomen.
- € 266.000,-- door twee lijfrenteovereenkomsten ten laste van de kopers en ten gunste van de man en de vrouw. De totale waarde van de uit deze lijfrenteovereenkomsten voortvloeiende verplichtingen bedraagt op 19 december 2005 € 266.000,--.
- € 35.500,-- door betaling op de bankrekening van de notaris, uiterlijk op de dag van het tekenen van de notariële akte. Dit bedrag zal de notaris vervolgens, na onderzoek door hem, voldoen aan de man en de vrouw.
notariële akte van leveringis over de bedrijfswoning nog het volgende bepaald:
nietop enige huurovereenkomst (…)”
tussenvonnis van 19 september 2018een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 12 februari 2019. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt.
tussenvonnis van 10 april 2019heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat de lijfrentepolis van de man tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat deze nog niet is verdeeld. Alle overige goederen die deel uitmaken van de (ontbonden) huwelijks-gemeenschap zijn inmiddels al wel verdeeld. De rechtbank heeft vervolgens de zaak aangehouden omdat de door de vrouw bij dagvaarding voorgestelde “constructie (hof: voor de verdeling van de lijfrentepolis) voor beide partijen zo gunstig mogelijk is” en de man hier nog niet op heeft gereageerd en deze kwestie ook geen onderwerp van het partijdebat is geweest. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de door de vrouw gevorderde (wijze van) verdeling van de lijfrentepolis. De vrouw is in de gelegenheid gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
eindvonnis van 30 oktober 2019heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de lijfrentepolis gelast zoals omschreven in randnummers 15 en 16 van de dagvaarding, waarbij:
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen, en opnieuw rechtdoende, bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de verknochtheid van de lijfrentepolis (grief 1);
- de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap (grieven 2, 3 en 4);
- de nabestaandenlijfrente voor de vrouw (grief 5);
- de benadeling van de man (grief 6);
- kosten van de uitvoering van de gelaste wijze van verdeling (abusievelijk door de man aangeduid als grief 6, door het hof hierna aangeduid als grief 7).
- het gelasten van de wijze van verdeling (grieven I en II);
- het afwijzing van de gevorderde veroordeling van de man tot betaling (grief III);
- de compensatie van de proceskosten (grief IV).
manheeft de grieven van de vrouw weersproken.
mandat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de lijfrentepolis aan hem is verknocht (vgl. HR 23 februari 2018 ECLI:NL:HR:2018:270). Bij de verkoop van de vof is voor beide partijen een lijfrente bedongen. Die lijfrente moet worden aangemerkt als een ontslagvergoeding.
vrouwheeft de grief weersproken. Een ontslagvergoeding heeft een geheel ander karakter dan de opbrengst van de verkoop van een onderneming – die ook in de huwelijksgemeenschap viel – en waarvan de vergoeding al jaren daarvoor was bepaald.
hofoverweegt als volgt.
manheeft de rechtbank:
- ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een partiële verdeling (grief 2);
- miskend dat de verdeling overeenkomstig daarover gemaakte afspraken heeft plaatsgevonden (grief 3);
- ten onrechte aangenomen dat alle overige goederen van de gemeenschap zijn verdeeld (grief 4).
vrouwheeft de grieven weersproken. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
manheeft de grieven weersproken.
rechtbankheeft in het bestreden tussenvonnis het beroep van de man op verknochtheid van zijn lijfrentepolis verworpen en geoordeeld dat die lijfrentepolis deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank is er vervolgens van uitgegaan dat de lijfrentepolis nog niet is verdeeld (rov. 4.4.) omdat, samengevat:
- de door de man gestelde afspraak over de verdeling van de lijfrentepolis tot stand zou zijn gekomen eind 2005/begin 2006 door de vrouw is betwist en partijen op dat moment nog gehuwd waren en de huwelijksgemeenschap pas op 11 maart 2015 is ontbonden;
- onvoldoende is weersproken dat de vof vanaf 2006 maandelijks aan de man de helft van het totaal verschuldigde uit hoofde van de lijfrenteovereenkomst(en) heeft betaald en de andere helft aan de vrouw. Uit die wijze van betaling volgt niet de door de man gestelde wijze van verdeling. Dit vormt daarentegen veeleer een aanwijzing dat de lijfrentepolis niet is verdeeld (zoals de vrouw heeft gesteld).
“het gegeven advies”, waarmee hij kennelijk doelt op het advies dat splitsing van de polis het meest gunstig is voor partijen, maar niet is komen vast te staan dat deze (ernstige) twijfel gegrond is. De man heeft bij akte aangevoerd dat deze twijfel
“mede”is ingegeven door de inhoud van de mail van 25 februari 2019 van de schoonzoon van partijen aan
“de adviseur”.Hoewel de man zich hier bedient van het woord
“mede”,heeft hij alleen de inhoud van deze mail als grond voor zijn (ernstige) twijfel aangevoerd. Volgens de man volgt uit deze mail dat
“de wijze van verdelen van de lijfrente”niet het primaire belang van de man of de vrouw dient maar van de partij die de lijfrente dient te betalen ofwel de vof. De rechtbank is van oordeel dat, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, uit de inhoud van deze mail nog geenszins volgt dat (de voorgestelde wijze van) verdelen van de lijfrente niet het primaire belang van de man of de vrouw dient doch van de vof en daarom (ernstig) getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van het, overigens maanden vóór deze mail, gegeven advies dat splitsing van de polis het meest gunstig is voor partijen. De man heeft bij akte nog aangevoerd dat hij door de door de vrouw voorgestelde constructie in ernstige mate zal worden benadeeld. Hij heeft echter nagelaten deze gestelde (ernstige) benadeling, die door de vrouw gemotiveerd is betwist, voldoende feitelijk en concreet te onderbouwen, zodat deze niet is komen vast te staan. De enkele stelling van de man dat in deze constructie het recht van de vrouw op een levenslange uitkering bij zijn overlijden in stand blijft, is daartoe onvoldoende.”
hofoverweegt hiertoe als volgt.
hofverwerpt deze stelling van de man en overweegt hiertoe als volgt.
hofoverweegt hiertoe als volgt.
manbetoogt met zijn vijfde grief dat de rechter de nabestaandenlijfrente ten behoeve van de vrouw, ten onrechte niet in de verdeling heeft betrokken. Hij licht zijn grief als volgt toe.
vrouwheeft de grief bestreden. Het nabestaandenpensioen is niet voor verdeling vatbaar omdat het geen vermogensrechtelijke waarde heeft. Het is gebaseerd op het overlijdensrisico en dit gedeelte is niet op geld te waarderen.
hofoverweegt als volgt.
manbetoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij niet ernstig wordt benadeeld door de gelaste wijze van verdeling. Hij heeft zijn grief als volgt toegelicht.
vrouwheeft de grief bestreden. De man maakt niet duidelijk waarom hij wordt benadeeld door de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling (de splitsing van de polis). In haar akte geeft zij nog aan dat de man ook niet wordt benadeeld omdat de polis wordt gesplitst. Bij splitsing betaalt ieder van partijen belasting over het hem of haar uit hoofde van die splitsing toekomende gedeelte en het nabestaandengedeelte wordt eveneens gedeeld.
hofoverweegt als volgt. Voor zover al juist zou zijn dat de man door de gelaste wijze zou worden benadeeld, is onduidelijk welk rechtsgevolg de man met zijn grief beoogt. Reeds daarom kan de grief niet slagen.
manbetoogt met zijn laatste grief dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de helft van de kosten verbonden aan de uitvoering van de wijze van verdeling. Hij heeft zijn grief als volgt toegelicht.
hofstelt vast dat de rechtbank heeft bepaald dat beide partijen gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van de door haar gelaste verdeling, te voldoen (rov. 3.5. eindvonnis). Weliswaar heeft de vrouw bij de rechtbank en het hof niet uitdrukkelijk gevorderd dat de kosten van de door haar gevorderde (wijze van) verdeling bij helfte dienen te worden verdeeld, maar gelet op het bepaalde in art. 1:100 BW in verbinding met art. 3:185 BW mocht de rechtbank bepalen dat beide partijen, ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de kosten van de door haar gelaste wijze van verdeling, ongeacht de omvang van die kosten. De rechtbank is aldus niet buiten de rechtsstrijd van partijen getreden. De grief slaagt daarom niet.
vrouwbetoogt dat de rechtbank de door haar gevorderde veroordeling van de man tot betaling aan haar ten onrechte heeft afgewezen omdat haar stellingen dit deel van het gevorderde niet zouden kunnen dragen. Zij heeft haar grief als volgt toegelicht.
manheeft de grief weersproken. Volgens hem zijn de feiten waarop de vordering is gebaseerd onjuist. Hij heeft nimmer gedeeld in de hogere uitkering van de vrouw gedurende de periode van 2005 tot en met 2010. Tijdens de comparitie is gesproken over de betalingen in het verleden. Na ontbinding van de huwelijksgemeenschap gedane (toekomstige) uitkeringen kunnen niet worden verdeeld en/of in redelijkheid worden teruggevorderd.
rechtbankoverwoog in rov. 2.7 van het eindvonnis als volgt:
hofoverweegt daartoe als volgt.
vrouwricht zich tegen de compensatie van de proceskosten door de rechtbank. Volgens haar moet de man worden veroordeeld in de proceskosten omdat hij haar eerlijke en rechtmatige aanspraken frustreert. Hij maakt hierdoor misbruik van het procesrecht en jaagt haar hiermee op kosten. gejaagd.
manheeft de grief weersproken. Het is juist de vrouw die misbruik van het procesrecht maakt. Zij wenst terug te komen op eerder tussen partijen gemaakte afspraken en houdt geen rekening met reeds door haar genoten voordelen (het recht van bewoning, het gebruik van de gehele inboedel en de hogere lijfrente-uitkering in de eerste jaren).
hofniet kan vaststellen dat sprake is geweest van nodeloos procederen door de man (hij heeft een andere visie dan de vrouw, welke niet overeenstemt met het oordeel van de rechtbank en het staat hem, op grond van Nederlandse procesrecht, vrij hoger beroep in te stellen) of anderszins misbruik van procesrecht en partijen voormalige levensgezellen zijn, zal het hof met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt. Grief IV van de vrouw faalt.
5.De uitspraak
- de afwijzing van de vordering van de vrouw te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring van de man voor zover hij niet aan de verdeling meewerkt;
- de aan de veroordeling van de man tot medewerking aan de gelaste wijze van verdeling verbonden dwangsom;