ECLI:NL:GHSHE:2021:2941

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.269.459_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een handschriftdeskundige in verband met valsheid van een schuldbekentenis

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot de valsheid van een schuldbekentenis. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.P. Koerselman, betwist de echtheid van de schuldbekentenis die door de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, is ingediend. De appellant heeft drie grieven aangevoerd, waarbij hij onder andere de bewijswaardering en de bewijslastverdeling aanvecht. De geïntimeerde stelt dat de schuldbekentenis in 2014 is opgesteld en dat de appellant deze heeft ondertekend, terwijl de appellant aanvoert dat hij slechts een blanco papier heeft ondertekend en dat de tekst later is toegevoegd.

Het hof heeft in een eerder tussenarrest de geïntimeerde opgedragen om de originele schuldbekentenis ter griffie te deponeren, wat op 8 juli 2021 is gebeurd. In de beoordeling van de zaak heeft het hof vastgesteld dat de appellant een handschriftdeskundige, drs. P.L. Zevenbergen, wenst in te schakelen om de volgorde van plaatsing van de tekst en de handtekening op de schuldbekentenis te onderzoeken. Het hof heeft de deskundige benoemd en zal hem vragen om te onderzoeken wat eerder is geplaatst: de tekst of de handtekening van de appellant.

De kosten van de deskundige worden voorlopig ten laste van de appellant gebracht, en het hof heeft een aantal procedurele bepalingen getroffen met betrekking tot het deskundigenonderzoek. De zaak is verwezen naar de rol van 1 februari 2022 in afwachting van het deskundigenbericht. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan totdat het deskundigenbericht is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.269.459/01
arrest van 28 september 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.P. Koerselman te Zoetermeer,
tegen
[beschermingsbewindvoerder] h.o.d.n. [Bewindvoering] ,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen en gelden van
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.C. Berends te Brunssum,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 juni 2021 in het hoger beroep van het tussenvonnis van 17 oktober 2018 en het eindvonnis van 25 september 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het tussenarrest van 29 juni 2021 waarbij het hof [geïntimeerde] heeft opgedragen om uiterlijk 27 juli 2021 de originele schuldbekentenis ter griffie van het hof te deponeren;
  • Akte van depot waaruit blijkt dat de originele schuldbekentenis op 8 juli 2021 door [geïntimeerde] ter griffie van het hof is gedeponeerd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Grief 1 is gericht tegen de bewijswaardering en bewijslastverdeling ten aanzien van de (valsheid van de) schuldbekentenis, grief 2 is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om geen deskundige te benoemen en grief 3 is gericht tegen de veroordeling van [appellant] om een bedrag van € 9.038,08 te vermeerderen met rente aan [geïntimeerde] te betalen. De grieven zien op het verweer van [geïntimeerde] dat de schuldbekentenis vals is en zullen door het hof gezamenlijk worden behandeld.
De bewijslastverdeling en benoeming van een deskundige
6.2.1.
Ter onderbouwing van zijn vordering verwijst [geïntimeerde] naar de schuldbekentenis. Volgens [geïntimeerde] is dit document tot stand gekomen in 2014, toen bleek dat [appellant] geld uit een verzekering had gekregen en hem kon gaan terugbetalen. Nadat het overzicht was opgesteld, heeft [getuige 2] (de huisgenoot van [geïntimeerde] ) de handgeschreven tekst erbij geschreven en [appellant] heeft de schuldbekentenis vervolgens ondertekend. [appellant] betwist niet dat het zijn handtekening betreft, maar voert als verweer dat hij dit document als zodanig niet heeft ondertekend. Volgens [appellant] heeft hij slechts een blanco papier ondertekend en is de tekst er later bij gezet.
6.2.2.
Het hof overweegt dat in gevallen waarin niet de echtheid van de handtekening, maar de echtheid van de tekst van een onderhandse akte wordt betwist, de bijzondere bewijsregel van artikel 159 lid 2 Rv niet van toepassing is. In dat geval geldt in beginsel de hoofdregel van artikel 150 Rv. De rechter kan op grond van vaststaande feiten, zoals onverklaard gebleven onregelmatigheden in de tekst van de onderhandse akte, of op grond van de onwaarschijnlijkheid van de stellingen van degene die de akte inroept, met betrekking tot de totstandkoming van de tekst tot het oordeel komen dat, behoudens tegenbewijs, moet worden aangenomen dat die tekst geheel of ten dele later boven de handtekening is geplaatst. De rechter mag hierbij alle omstandigheden betrekken die hij van belang acht. Hij is daarbij dus niet beperkt tot omstandigheden of stellingen die de totstandkoming van de tekst betreffen. Naar de bedoeling van de wetgever heeft de rechter, ook als het gaat om de beoordeling van de echtheid van een onderhandse akte, een grote vrijheid bij de waardering van het bewijs. Zie HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641. Het hof is op basis van de nu vaststaande feiten en omstandigheden van oordeel dat nog niet is komen vast te staan dat de tekst van de schuldbekentenis later boven de handtekening is geplaatst. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] in de memorie van grieven en ter zitting aldus dat hij dit bewijs onder andere wenst te leveren door het inschakelen van een handschriftdeskundige, namelijk drs. P. L. Zevenbergen. [appellant] wenst de deskundige de vraag voor te leggen wat eerder is geplaatst, de tekst “
9 januari” of de handtekening van [appellant] . Indien blijkt dat de handtekening eerst is geplaatst, blijkt hieruit volgens [appellant] de juistheid van zijn stelling dat hij een blanco papier heeft ondertekend en dat de handschreven tekst op de schuldbekentenis later is bijgeplaatst. [appellant] heeft bij conclusie na enquête in eerste aanleg een brief van 29 april 2019 van deskundige Zevenbergen overgelegd. In die brief bevestigt de deskundige dat onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid bestaat om de hiervoor genoemde vraag over de volgorde van plaatsing te beantwoorden. Eén van die voorwaarden is dat hij moet kunnen beschikken over het origineel van de schuldbekentenis.
6.2.3.
Het hof heeft ter zitting met partijen overlegd over de mogelijke benoeming van deskundige Zevenbergen (die ook gerechtelijk deskundige is) en de voor te leggen vraag over de volgorde van plaatsing van tekst en handtekening. Partijen hebben daar als zodanig geen bezwaren tegen geuit, afgezien van het bezwaar van [geïntimeerde] dat hij inschakeling van een deskundige niet nodig acht.
6.2.4.
Het hof heeft daarnaast per email en telefonisch aan deskundige Zevenbergen gevraagd of het gewenste onderzoek uitvoerbaar is en hij heeft dat bevestigd.
6.2.5.
Het hof zal gelet op het voorgaande handschriftdeskundige de heer drs. P.L. Zevenbergen benoemen. Aan de deskundige zullen de volgende vragen worden gesteld:
1. Wat is eerder geplaatst op de schuldbekentenis: de tekst “
9 januari” of de handtekening van [appellant] ?
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die u van belang acht in verband met deze kwestie?
6.2.6.
Het hof zal de door [geïntimeerde] ter griffie van het hof gedeponeerde schuldbekentenis aan de deskundige ter beschikking te stellen, met het verzoek om deze na het onderzoek aan het hof te retourneren. Voor zover de deskundige nog andere stukken noodzakelijk acht dienen partijen deze op eerste verzoek aan hem te doen toekomen.
6.2.7.
Het hof zal de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [appellant] brengen. In verband met het bepaalde in artikel 195 Rv dient [appellant] na te melden voorschot ter griffie te deponeren.
6.2.8.
Na voltooiing van het deskundigenbericht, voor het nemen van de memories na deskundigenbericht, blijft de originele schuldbekentenis ter griffie van het hof gedeponeerd, alwaar deze door partijen en/of hun advocaten desgewenst kan worden ingezien, in aanwezigheid van een griffiemedewerker.

7.De uitspraak

Het hof:
7.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
1. Wat is eerder geplaatst op de schuldbekentenis: de tekst “
9 januari” of de handtekening van [appellant] ?
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die u van belang acht in verband met deze kwestie?
7.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer drs. P. L. Zevenbergen
[gegevens deskundige]
;
7.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest en de ter griffie gedeponeerde originele schuldbekentenis aan de deskundige toezendt;
7.4.
bepaalt dat [appellant] binnen twee weken na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen en dat partijen alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken, waarbij gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij;
7.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
7.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek – en ten aanzien van de conceptrapportage – partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
7.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
7.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
7.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 1.815,-- inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
7.10.
bepaalt dat [appellant] laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
7.11.
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
7.12.
benoemt mr. N.W.M. van den Heuvel tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
7.13.
verwijst de zaak naar de rol van 1 februari 2022 in afwachting van het deskundigenbericht;
7.14.
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant] ;
7.15.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, S.C.H. Molin en N.W.M. van den Heuvel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 september 2021.
griffier rolraadsheer