3.1.In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 3.1. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 19 oktober 2016, hersteld bij vonnis van 30 november 2016, in de zaak van [appellante] tegen [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 2] veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 901.800,00, te vermeerderen met een bedrag van € 7.800,00 per maand met ingang van november 2016 tot de datum van betaling en levering van het gekochte registergoed, tot betaling van dagboeten van € 60.000,00 en tot betaling van de proceskosten van € 6.789,16, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
[appellante] heeft bij exploot van de deurwaarder van 3 februari 2017 deze vonnissen aan de [de V.O.F.] laten betekenen en executoir derdenbeslag laten leggen onder de [de V.O.F.] voor een bedrag van € 941.322,85, vermeerderd met rente en kosten.
De [de V.O.F.] heeft op 21 maart 2017 een schriftelijke verklaring afgelegd, ondertekend door administrateur [administrateur] , inhoudende dat er tussen de [de V.O.F.] en [medevennoot 1] een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan [medevennoot 1] op het tijdstip van het beslag nog iets van de [de V.O.F.] had te vorderen, nu heeft te vorderen of nog te vorderen kan krijgen. Als rechtsverhouding is vermeld dat [medevennoot 1] medevennoot in de [de V.O.F.] is. Daarbij is vermeld dat aan [medevennoot 1] geen bedragen zijn verschuldigd omdat er sprake is van een negatief kapitaal met de cijfers die op dat moment bekend zijn.
Uit de door de [geïntimeerden] overgelegde [de V.O.F.] -overeenkomst (productie 5 bij inleidende dagvaarding) blijkt – voor zover onweersproken – dat [geïntimeerde 2] en [medevennoot 2] vennoot zijn in de [de V.O.F.] . In artikel 8 van deze overeenkomst is bepaald:
“Voorschotten op de winst, aan een of meer vennoten uitbetaald, zullen in de boekhouding als schuld van de betrokken vennoot aan de vennootschap worden vermeld (…)”.In artikel 11 van deze overeenkomst staat:
“Van de nettowinst wordt jaarlijks uitgekeerd aan, of tegoed geschreven in de boekhouding der vennootschap voor ieder der vennoten. (…) De vennoten zijn bevoegd ieder een voor elk hunner nader te bepalen bedrag per week als voorschot uit de kas der vennootschap op te nemen”.
Bij brief van 11 mei 2017 heeft de advocaat van [appellante] aan de [de V.O.F.] onder andere het volgende bericht:
“Naar mening van cliënte voldoet de derdenverklaring niet aan hetgeen in artikel 476b Rv daaromtrent is gesteld.
Allereerst is verklaard dat er een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan de heer [geïntimeerde 2] op het tijdstip van het beslag nog iets van de [de V.O.F.] had, heeft of te vorderen krijgt.
Onder punt 4 wordt aangegeven dat de heer [geïntimeerde 2] vennoot is in voornoemde [de V.O.F.] maar dat de [de V.O.F.] geen bedragen zijn verschuldigd in verband met een negatief kapitaal ‘met de cijfers die op dit moment bekend zijn’.
Deze stelling wordt met geen enkel bewijs, zoals bedoeld in artikel 476b Rv lid 2, onderbouwd, ook niet met de heden toegezonden documenten. Immers, uit die documenten blijkt niet de stand van zaken ten tijde van het beslag. Bovendien wordt de akte uit 2012 betwist nu deze zich niet verhoudt met de recente uitlatingen van mevrouw [medevennoot 2] over een eventuele uitkoop van de heer [geïntimeerde 2] en de waarde van diens aandeel in de [de V.O.F.]
Hierbij verzoek ik en indien nodig sommeer ik u om uiterlijk maandag 15 mei a.s. mij aanvullende bescheiden toe te zenden waaruit blijkt dat de heer [geïntimeerde 2] ten tijde van het beslag niets te vorderen had, heeft of nog zal krijgen van de vennootschap onder firma.
Voor zover u niet aan deze sommatie voldoet heb ik opdracht uw [de V.O.F.] alsmede u als vennoten te dagvaarden op grond van artikel 477a lid 2 Rv en te vorderen u beiden te veroordelen in persoon (u bent immers hoofdelijk aansprakelijk als vennoot van een vennootschap onder firma) tot betaling van datgene waartoe de heer [geïntimeerde 2] jegens cliënte is veroordeeld.”
Bij emailbericht van 16 mei 2017 heeft de advocaat van [appellante] aan de heer [administrateur] , voormeld, bericht:
“Naar aanleiding van de door u toegezonden kapitaalspecificatie bericht ik u namens cliënte dat deze specificatie meer vragen oproept dan verduidelijking geeft.
Het is naar mening van cliënte volstrekt ongeloofwaardig dat de heer [geïntimeerde 2] met een opname van € 1.665,-- in 2016 voor privé uitgaven kan rondkomen. Weliswaar toont de specificatie een aantal opnames voor kosten van de heer [geïntimeerde 2] doch cliënte vraag zich af waar de heer [geïntimeerde 2] zijn overige lasten, zoals die voor huisvesting, van bekostigt.
Bovendien komt het niet geloofwaardig voor dat de heer [geïntimeerde 2] genoegen zou nemen met een dergelijk lage beloning voor de arbeid die hij levert aan [de V.O.F.] . Het heeft er dan ook alle schijn van dat de heer [geïntimeerde 2] tracht zijn vorderingen op de [de V.O.F.] te verdoezelen.
Recent ontving cliënte een wijziging van de [de V.O.F.] akte gedateerd in juni 2012. Op grond van die wijziging zou het winstaandeel in 2015 30% zijn en in 2016 15%. Uit de door u toegezonden specificatie is het winstaandeel in 2015 € 14.726,-- en in 2016 € 14.809,--, nagenoeg gelijk derhalve. Gelet op de winstverdeling zoals hierboven uiteengezet volgt uit deze specificatie dat de winst in 2016 is verdubbeld ten opzichte van 2015. Ook dat is volstrekt ongeloofwaardig.
Tot slot wenst cliënte nog op te merken dat de wijzigingen in de [de V.O.F.] in 2012 haar totaal onbekend waren en niet in de lijn zijn met de uitlatingen van mevrouw [medevennoot 2] . Er is door haar wel degelijk in uw bijzijn aan cliënte iets gezegd over het uitkopen van de heer [geïntimeerde 2] en de waarde van zijn aandeel. Sterker nog, zeer recent heeft u nota bene nog een concept intentieovereenkomst aan cliënte gezonden met daarin de waardering van de [de V.O.F.] Een en ander laat zich niet verenigen met de door u toegezonden wijziging van de [de V.O.F.] uit 2012 en de hierboven genoemde specificatie.
Hierbij nodig ik u en uw cliënten uit om uiterlijk 17 mei a.s. om 14.00 uur nadere bescheiden te tonen waaruit de juistheid van de door u namens uw cliënten afgelegde derdenverklaring blijkt, waaronder doch niet beperkt tot:
- de (volledige) jaarrekeningen van de [de V.O.F.] vanaf 2010 tot heden;
- de bijbehorende belastingaangiften VB, IB en BTW;
- een reactie op hetgeen hierboven is opgemerkt op de verstrekte specificatie.
Indien binnen voornoemde termijn geen adequate onderbouwing van de ingevulde derdenverklaring is ontvangen zal een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt worden zoals eerder aangekondigd.”