[medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het opzettelijk plegen van diefstallen (uit voertuigen en/of woningen en/of bedrijfspanden) (zoals bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht) en/of het helen van goederen (zoals bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht);
2.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 september 2016 tot en met 1 oktober 2016 te Monster en/of ‘s-Gravenzande en/of Naaldwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit acht, althans meerdere, voertuigen (Mercedes en/of Volkswagen Polo en/of Volkswagen Caddy), heeft weggenomen diverse goederen (onder andere navigatiemodules en/of navigatiesystemen en/of sturen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , delictdossier 16 en/of [benadeelde 3] , delictdossier 17 en/of [benadeelde 4] , delictdossier 18 en/of [benadeelde 5] , delictdossier 19 en/of [benadeelde 6] , delictdossier 20 en/of [benadeelde 7] , delictdossier 21 en/of [benadeelde 8] , delictdossier 22 en/of [benadeelde 9] , delictdossier 23, althans aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 oktober 2016 tot en met
15 oktober 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit vier, althans meerdere, voertuigen (Mercedes en/of Volkswagen Golf en/of Volkswagen Polo), heeft weggenomen diverse goederen (onder andere navigatiemodules en/of navigatiesystemen en/of een zonnebril en/of een jas), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 10] , delictdossier 24 en/of [benadeelde 11] , delictdossier 25 en/of [benadeelde 12] , delictdossier 26 en/of [benadeelde 13] , delictdossier 28, althans aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
5.
hij, op of omstreeks 17 november 2016 te Brakel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een personenauto (Volkswagen Golf), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 14] , delictdossier 35, althans aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen, waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 2016 tot en met 18 november 2016 te Berghem en/of Brakel en/of Rosmalen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een goed, te weten een personenauto (Volkswagen Golf) toebehorende aan [benadeelde 14] , delictdossier 35, althans aan een ander of anderen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 oktober 2016 tot en met
10 oktober 2016 te Hilversum en/of Maartensdijk en/of Soest, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit zeven, althans meerdere, voertuigen (Mercedes en/of Volkswagen Golf), heeft weggenomen diverse goederen (onder andere navigatiemodules en/of navigatiesystemen en/of zonnebrillen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 15] , delictdossier 40 en/of [benadeelde 16] , delictdossier 42 en/of [benadeelde 17] , delictdossier 43 en/of [benadeelde 18] , delictdossier 44 en/of [benadeelde 19] , delictdossier 45 en/of [benadeelde 20] , delictdossier 47, althans aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot feit 1, de deelneming aan een criminele organisatie, omdat de vervolging voor dit feit in strijd is met het ‘ne bis in idem’-beginsel, aangezien verdachte voor hetzelfde feit reeds is vervolgd in België en daarvan is vrijgesproken (te weten het feit onder E).
Het hof overweegt hieromtrent – gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank – als volgt.
Verdachte is in België onder meer vervolgd voor het in België tussen 31 mei 2016 en
1 december 2016 ‘als deelnemer lid zijn van een criminele organisatie’ (feit E), waarbij de correctionele rechtbank Antwerpen in haar vonnis van 16 november 2017 heeft overwogen dat de criminele organisatie als doel had het plegen van diefstallen met braak op Mercedes-voertuigen gericht op het stelen van vaste auto-onderdelen, zoals GPS-systemen (...) met het oog op de verkoop ervan aan een Nederlandse heler. Daarbij werd dagelijks nauw overleg gevoerd onder meer over wie zou worden aangezocht om die avond mee op stap te gaan. Degenen die meegingen om diefstallen met braak te plegen wisten dat hun deelneming bijdroeg tot de activiteiten van de criminele organisatie. Bij verschillende feiten werd gebruik gemaakt van een zogenaamde werkauto die op naam van een katvanger was gesteld.
De correctionele rechtbank Antwerpen heeft verdachte bij vonnis van 16 november 2017 vrijgesproken van feiten in België gepleegd en zo ook van het ‘als deelnemer lid zijn van een criminele organisatie’.
In de onderhavige Nederlandse strafzaak is onder 1 – kort gezegd – tenlastegelegd de deelneming aan een criminele organisatie in Nederland in de periode van 28 september 2016 tot en met 6 december 2016, welke organisatie was gericht op het plegen van diefstallen met braak uit auto’s van het merk Mercedes en Volkswagen, in het bijzonder van navigatiesystemen. Ook hier werd gebruik gemaakt van een werkauto en werden afspraken gemaakt over wie mee zou gaan.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van strijd met het zogenoemde ‘ne bis in idem’-beginsel zijn de volgende artikelen van belang:
Artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht:
‘1. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba onherroepelijk is beslist.
2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:
1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2°. veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
3. Niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van strafvervolging.’
Artikel 50 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie:
‘Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet.’
Blijkens de toelichting bij het Handvest heeft deze bepaling ‘dezelfde inhoud en reikwijdte als het overeenkomstige recht van het EVRM’ (PbEG 2007, C303/31).
Artikel 4, eerste lid, van het Zevende Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) – dat overigens door Nederland niet is geratificeerd – houdt in de Nederlandse vertaling het volgende in:
‘Niemand wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure binnen de rechtsmacht van dezelfde Staat voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld overeenkomstig de wet en het strafprocesrecht van die Staat.’
Bij de beoordeling van de vraag of het feit waarvoor verdachte thans onder 1 wordt vervolgd hetzelfde is als het feit waarvan verdachte onder E in België is vrijgesproken, moet het hof die feiten met elkaar vergelijken. Bij die toetsing dienen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de volgende gegevens als relevante vergelijkings-factoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de ten laste gelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
( i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Hierbij verdient opmerking, dat reeds uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ voortvloeit dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht.
Het Belgisch Strafwetboek luidt – voor zover hier relevant – als volgt.
Art. 324bis
‘Met criminele organisatie wordt bedoeld iedere gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die duurt in de tijd, met als oogmerk het in onderling overleg plegen van misdaden en wanbedrijven die strafbaar zijn met gevangenisstraf van drie jaar of een zwaardere straf, om direct of indirect vermogensvoordelen te verkrijgen (…)’
Art. 324ter
§ 1. (Wanneer de criminele organisatie gebruik maakt van intimidatie, bedreiging, geweld, listige kunstgrepen of corruptie, of commerciële of andere structuren aanwendt om het plegen van de misdrijven te verbergen of te vergemakkelijken, wordt iedere persoon die wetens en willens daarbij betrokken is, gestraft met gevangenisstraf van een jaar tot drie jaar en met geldboete van honderd euro tot vijfduizend euro of met een van die straffen alleen, ook al heeft hij niet de bedoeling een misdrijf in het raam van die organisatie te plegen of daaraan deel te nemen op één van de in de artikelen 66 tot 69 bedoelde wijzen.
Art. 140 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht luidt – voor zover hier van belang – als volgt.
‘1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.’
Zowel de Belgische als de Nederlandse delictsomschrijving strekken ter bescherming van de openbare veiligheid / orde.
Hoewel de strafmaxima in België en Nederland verschillen, is het rechtsgoed ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken in beide landen hetzelfde. De juridische aard van de feiten is daarom naar het oordeel van het hof gelijk.
Voor wat betreft de gedragingen van de verdachte overweegt het hof verder – gedeeltelijk in navolging van de rechtbank – het volgende.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat zowel de deelnemers aan de criminele organisatie, het oogmerk van die organisatie, de uitvalbasis en de vaste werkwijze van de organisatie in beide landen hetzelfde is en dat er sprake is van een overlap in de periode.
Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van hetzelfde ‘feit’ in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Hieraan doet niet af dat de concrete misdrijven waarmee de criminele organisatie in verband wordt gebracht in de Nederlandse zaak andere zijn dan die in de Belgische zaak. In de onderhavige zaak gaat het immers om auto-inbraken begaan in Nederland, terwijl in de Belgische zaak auto-inbraken begaan in België centraal stonden. Het gaat erom dat het oogmerk in beide zaken gelijk is, namelijk het plegen van misdrijven, meer in het bijzonder het plegen van (voornamelijk) auto-inbraken. Daarbij geldt dat voor wat betreft het vereiste oogmerk het plegen van specifieke misdrijven (of pogingen of voorbereidingen daartoe) nog niet hoeft te hebben plaatsgevonden, noch geldt dat indien deze beoogde misdrijven wel zijn voltooid (of gepoogd of voorbereid) ter zake van deelnemen aan een criminele organisatie op grond van art. 140 Sr een nadere omschrijving van die misdrijven in de tenlastelegging dient te worden opgenomen. Bij het in deze bepaling omschreven misdrijf gaat het niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van misdrijven (vgl. Hoge Raad 13 oktober 1987, ECLI:NL:HR:AC3222/NJ 1988, 425, rov. 5.4 en Hoge Raad 15 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, rov. 3.3-3.4.). Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 68 Wetboek van Strafrecht (het
zogenaamde ne bis in idem-beginsel) is het hof, in navolging van de standpunten van
de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging van feit 1, de deelneming aan een criminele organisatie.
Met betrekking tot de overige feiten zijn geen gronden gebleken of aannemelijk geworden die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging in de weg staan. Het Openbaar Ministerie is derhalve voor wat betreft de overige feiten wel ontvankelijk in de strafvervolging.
Het hof heeft met de advocaat-generaal en de verdediging en in navolging van de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte in enigerlei vorm betrokken was bij de diefstal van de aldaar bedoelde Volkswagen Golf.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 5 subsidiair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op tijdstippen in de periode van 30 september 2016 tot en met 1 oktober 2016 te Monster en ‘s-Gravenzande en Naaldwijk, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit acht voertuigen (Mercedes en Volkswagen Polo en Volkswagen Caddy), heeft weggenomen diverse goederen (onder andere navigatiemodules en navigatiesystemen en sturen), toebehorende aan [benadeelde 2] of [benadeelde 3] of [benadeelde 4] of [benadeelde 5] of [benadeelde 6] of [benadeelde 7] of [benadeelde 8] of [benadeelde 9] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 13 oktober 2016 tot en met 15 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit vier voertuigen (Mercedes en Volkswagen Golf en Volkswagen Polo), heeft weggenomen diverse goederen (onder andere navigatiemodules of navigatiesystemen en een zonnebril en een jas), toebehorende aan [benadeelde 10] of [benadeelde 11] of [benadeelde 12] of [benadeelde 13] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
5.
subsidiair
hij in de periode van 17 november 2016 tot en met 18 november 2016 te Berghem en Rosmalen, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een personenauto (Volkswagen Golf) toebehorende aan [benadeelde 14] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij op tijdstippen in de periode van 9 oktober 2016 tot en met 10 oktober 2016 te Hilversum en Soest, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit zes voertuigen (Mercedes en Volkswagen Golf), heeft weggenomen diverse goederen (onder andere navigatiemodules en navigatiesystemen en zonnebrillen), toebehorende aan [benadeelde 15] of [benadeelde 16] of [benadeelde 17] of
[benadeelde 18] of [benadeelde 19] of [benadeelde 20] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De advocaat-generaal acht de onder 2, 3, 5 subsidiair en 6 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen, aangevuld met een aantal in haar schriftelijk requisitoir genoemde bewijsmiddelen, onder andere met betrekking tot toeschrijving van gebruikte telefoonnummers aan de verschillende verdachten.
De verdediging heeft op de gronden als nader verwoord in haar pleitnota vrijspraak bepleit van de onder 2, 3 en 6 tenlastegelegde feiten. Deze gronden komen – zakelijk
weergegeven – op het volgende neer.
In zijn algemeenheid heeft de verdediging aangevoerd dat er geen direct bewijs is van betrokkenheid van verdachte; het bewijs is uitsluitend indirect.
De rechtbank heeft aangenomen dat verdachte de gebruiker is van het [telefoonnummer 1] op basis van stemherkenning door verbalisanten. De stemherkenning is echter onbetrouwbaar, omdat zij is gedaan toen de verbalisanten op grond van tapgesprekken door de Belgische politie al wisten dat verdachte op de opnames te horen was.
Als verdachte de betreffende mobiele telefoon al een keer heeft gebruikt, wil dat niet zeggen dat hij alle gesprekken met die telefoon heeft gevoerd. Daarbij komt dat het enkele feit dat die mobiele telefoon een mast in de buurt van de plaats delict heeft aangestraald niet betekent dat de gebruiker ervan fysiek aanwezig is geweest op de plaats delict.
De werkauto’s waren bij verschillende medeverdachten in gebruik en verdachte is niet in één van die auto’s waargenomen. Daarenboven geldt ook hier dat de enkele aanwezigheid van een van die auto’s op of nabij de plaats delict niet zonder meer bewijs oplevert van betrokkenheid bij het delict.
Verder staat niet vast dat verdachte contacten heeft onderhouden met de inkoper van Mercedes-onderdelen Kurk en als dat al het geval zou zijn geweest, dan betekent het niet dat de betreffende onderdelen afkomstig waren van de in de aangiftes genoemde voertuigen.
De rechtbank heeft voorts de modus operandi voor het bewijs gebruikt. Deze was echter van toepassing op alle jongens uit de zogenaamde Statenlaangroep en is dus niet te koppelen aan individuele personen.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging erop gewezen dat niet is komen vast te staan
dat verdachte in de werkauto zat ten tijde van de delicten noch dat hij door de werkauto is
afgezet bij de woning van zijn zus. Aangevoerd is tevens dat de mastgegevens met
betrekking tot de telefoon van verdachte hem niet plaatsen op de plaats delict en dat in de
betreffende telefoongesprekken niet is gesproken over auto’s, auto-inbraken noch over
pleegplaatsen. De verdediging heeft tot slot aangevoerd dat geen wettig en overtuigend
bewijs voorhanden is dat het feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen is
gepleegd.
Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat
verdachte nog in de werkauto zat na 01:15 uur toen deze in de richting Amsterdam reed.
Dat verdachte thuis zou zijn afgezet is evenmin komen vast te staan, omdat de werkauto
volgens de bakengegevens niet voor de deur van de woning van zijn zus (waar verdachte
verbleef) is gestopt maar in een aangrenzende straat. De verdediging heeft tot slot
aangevoerd dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het feit tezamen en in
vereniging met een of meer anderen is gepleegd.
Met betrekking tot feit 6 heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat de enkele omstandigheid dat de werkauto om 00:44 uur en 04:21 uur nabij de woning van de zus van
verdachte, waar verdachte verbleef, reed en stopte onvoldoende is om tot een
bewezenverklaring van de betreffende auto-inbraken te komen.
Het hof overweegt hieromtrent – gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank – als volgt.