ECLI:NL:GHSHE:2021:1828

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.293.543_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in belastingzaak op basis van vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 mei 2021 een verzoek tot wraking van drie raadsheren afgewezen. De verzoeker, die betrokken is in een belastingzaak, stelde dat de rechtspraak partijdig is ten gunste van de Belastingdienst, verwijzend naar het rapport "Ongekend onrecht" en andere publicaties. Het hof oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De verzoeker had gewacht tot de dag voor de zitting om het verzoek in te dienen, terwijl de feiten waarop het verzoek was gebaseerd al eerder bekend waren. Het hof benadrukte dat een verzoek tot wraking gericht moet zijn tegen de rechters die de zaak behandelen en dat er geen concrete feiten waren aangevoerd die de onpartijdigheid van de raadsheren in twijfel trokken. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking 200.293.543/01
datum beslissing 17 mei 2021
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken,
inzake het schriftelijke verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 28 april 2021.
in de zaak met nummer 20/00436 van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats],
hierna: verzoeker,
tegen:
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
strekkende tot wraking van mrs. M.J.C. Pieterse (voorzitter) (hierna: mr. Pieterse), L.B.M. Klein Tank (hierna: mr. Klein Tank) en W.A. Sijberden (hierna: mr. Sijberden), raadsheren in het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, team Belastingrecht (hierna gezamenlijk aan te duiden als de raadsheren).

1.Het procesverloop

1.1
Bij het team belastingrecht van het hof is onder nummer 20/00436 een procedure aanhangig waarbij verzoeker als partij betrokken is.
1.2.
De mondelinge behandeling van deze zaak was gepland op 29 april 2021 om 13.45 uur.
1.3.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is ter griffie van dit hof ontvangen op 29 april 2021.
1.4.
Mrs. Pieterse, Klein Tank en Sijberden hebben niet in de wraking berust. Zij hebben een schriftelijke reactie op het verzoek aan het hof toegezonden. Deze reactie wordt gelijk met deze uitspraak aan verzoeker toegezonden.

2.Het standpunt van verzoeker

De verzoeker stelt zich op het standpunt dat reden voor wraking bestaat omdat uit het rapport “Ongekend onrecht” volgt dat de rechtspraak in Nederland te veel de oren laat hangen naar de Belastingdienst en er dus sprake is van partijdigheid. Tot het moment dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een programma van zelfreflectie heeft afgerond (planning oktober 2021) en de voorgenomen parlementaire enquête naar de toeslagenaffaire is afgerond (najaar 2021), acht verzoeker de rechtspraak en dus ook het gerechtshof onvoldoende genezen van partijdigheid.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, lid 1, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Het hof stelt voorop dat de kern van het wrakingsverzoek is gelegen in het ontbreken van vertrouwen in de rechtspraak als geheel, in het bijzonder de bestuursrechtspraak. Een verzoek tot wraking dient gericht te zijn tegen de rechters die de zaak van de betrokken partij behandelen. Voor zover het verzoek leden van het gerechtshof betreft die niet met de behandeling van verzoekers hoger beroep zijn belast, is geen sprake van een wrakingsverzoek in de zin van de Awb. [1] Voor zover het verzoek is gericht tegen de raadsheren die de zaak behandelen, overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Het door belanghebbende genoemde rapport “Ongekend onrecht” is reeds op 17 december 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden. De wrakingskamer ziet voorts in de door verzoeker aangehaalde publicaties (van latere datum) geen rechtvaardiging voor het late tijdstip van indiening van het wrakingsverzoek. Een verzoek tot wraking dient te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd aan de verzoeker bekend zijn geworden. [2] Verzoeker heeft gewacht tot één dag voor de zitting met het indienen van het wrakingsverzoek en daarmee is het verzoek te laat ingediend en niet-ontvankelijk.
3.5.
De wrakingskamer merkt overigens op dat in het wrakingsverzoek slechts in algemene zin wordt verwezen naar de toeslagenaffaire en de rol van de rechtspraak daarin, maar dat in het verzoek op geen enkele wijze ten aanzien van de behandelende raadsheren een concreet feit wordt aangevoerd op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.6.
Op grond van het voorgaande dient het verzoek tot wraking van de raadsheren niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, alsmede aan de raadsheren mrs. Pieterse, Klein Tank en Sijberden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.A. Gladpootjes (voorzitter), J.P. de Haan en M. van Ham in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. van Rooij-Beckers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX2303.
2.Artikel 8:16, lid 1, Awb.