Uitspraak
raadsman: mr. A. Ester, advocaat te Zwijndrecht, hierna te noemen: ‘de raadsman’
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoeker
U houdt mij de overige passages uit de OVC-gesprekken van 3 juni 2013 (45) voor, waarin [verzoeker] zegt dat ..” en “
U houdt mij voor dat ik vervolgens zeg 1000 liter gestoomd water en dat [verzoeker] dit bevestigt. U houdt mij voor dat [verzoeker] vervolgens zegt dat ..”.
[verzoeker] kende ik wel persoonlijk”. Hierbij is naar voren gebracht dat [medeverdachte 1] verklaard zou hebben “
[verzoeker] ken ik van voorheen”. Omtrent de tweede passage “
Daarna hebben er inderdaad gesprekken in die auto plaatsgevonden samen met [verzoeker]” is namens verzoeker naar voren gebracht dat de raadsman pertinent zeker is dat deze uitlating niet door [medeverdachte 1] is gedaan en dat het opnemen ervan derhalve nadrukkelijk onjuist is. Op verzoek van de raadsman zijn de door hem handgeschreven aantekeningen van het verhoor van [medeverdachte 1] op 25 mei 2021 toegevoegd aan het dossier. Nadat de raadsman te kennen heeft gegeven dat er vanuit de zijde van verzoeker uitdrukkelijk bezwaren bestaan tegen deze twee passages, heeft het hof zich beraden en als beslissing medegedeeld dat het hof vooralsnog geen reden ziet om de inhoud van het verkorte proces-verbaal inzake [medeverdachte 1] aan te passen.
3.Het standpunt van de raadsheren
4.Beoordeling van het wrakingsverzoek
U houdt mij een OVC-gesprek d.d. 27 mei 2013 voor waarin volgens de politie tussen mij en [verzoeker] wordt gesproken over het bij zich hebben van een slaapbank of slaapzak, dingen halen en over gasflessen die betaald moesten worden”.
volgens de politie …”heeft voorgehouden, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet objectief worden afgeleid dat de raadsheren onmiskenbaar blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dat dit door de raadsman kennelijk anders is ervaren, doet daar niet aan af.