Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/262972 / HA ZA 19-197)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de akte inbrenging producties van de zijde van de man met één productie.
3.De beoordeling
GEMEENSCHAPPELIJKE HUISHOUDING
vrouwheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in al zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze als ongegrond en onbewezen te ontzeggen.
- de besteding van het bedrag van € 50.000,-- (grief 1);
- de uitleg van het begrip “kosten” in art. 6 van de samenwoningsovereenkomst (grief 2 en grief 3);
- de vordering van de man op de vrouw (grief 4).
manheeft de grieven weersproken. Verder heeft hij incidenteel hoger beroep ingesteld. In het principaal en het incidenteel hoger beroep heeft hij geconcludeerd tot:
- de eigenaarslasten (grief I);
- de proceskosten (grief II).
vrouwlicht haar grieven als volgt toe.
manheeft de grief weersproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
U vraagt wat met de geleende bedragen is gebeurd. Ik denk dat het allemaal in de woning is gestoken”. Het enkele feit dat de vrouw thans stelt dat zij niet zeker weet of het bedrag van € 50.000,-- is gebruikt voor de woning, is geen gemotiveerde betwisting van de stelling van de man dat de geldleningen in de woning zijn geïnvesteerd. Voor zover de vrouw stelt dat de geldbedragen vermeld in de hypotheekakte niet zijn gebruikt ter financiering van de (investeringen in de) woning, dient zij te duiden wat er wél met dit geld is gebeurd.
hofoverweegt als volgt.
vrouwheeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hiertoe ook de kosten van een eventuele verbouwing van de woning dan wel andere investeringen in de woning behoren.
manbetwist dat art. 6 restrictief moet worden uitgelegd. Partijen hebben de keuze gemaakt voor de woning op basis van het uitgangspunt dat zij deze woning zouden verbouwen om deze geschikt te maken voor gebruik. De investeringen zijn aldus verbonden aan de verkrijging van de woning. Ook omdat het bedrag van € 50.000,-- gelijktijdig is opgenomen met de andere hypothecaire geldlening en is aangewend voor investeringen in de woning, valt dit onder het begrip “kosten”. Een andere uitleg is in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid, omdat dit tot gevolg zou hebben dat “de man volledig ‘opdraait’ voor de investeringen in de woning, terwijl de vrouw wel profijt heeft gehad van de investeringen (onder andere ten tijde van de verkoop)”.
rechtbankoverwoog in rov. 4.1.4 over de uitleg van art. 6:
hofoverweegt als volgt.
en de kosten(onderstreping hof) heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij, tenzij partijen anders overeenkomen.”
Artikel 6 is reeds zeer beperkt geredigeerd”) kan bij de uitleg van art. 6 dus niet worden volstaan met (enkel) een taalkundige uitleg. Bij die uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493). Het beroep van de vrouw op een arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden waarbij het kennelijk ging om een identieke bepaling in een samenwoningsovereenkomst (maar waarbij het overigens niet ging om het begrip “kosten”), kan haar daarom niet baten. Het gaat immers om de uitleg van de samenwoningsovereenkomst van déze partijen met in achtneming van alle bijzondere omstandigheden van déze zaak.
vrouwlicht haar grief als volgt toe.
manheeft de grief weersproken. Hij heeft daartoe het volgende gesteld.
rechtbankoverwoog in rov. 4.1.5. en 4.1.6.:
hofoverweegt als volgt.
manlicht zijn grief als volgt toe.
€ 28,80 per maand
vrouwbetwist dat zij het door de man gevorderde bedrag aan hem verschuldigd is. Zij stelt in haar memorie van grieven in incidenteel appel dat de man de vordering onvoldoende heeft onderbouwd omdat bewijsstukken (voor de posten a, b, c, e en f) dat de betalingen ten laste van het inkomen / vermogen zijn gedaan, ontbreken.
hofoverweegt als volgt.
manbetoogt dat de vrouw in eerste aanleg de meest in het ongelijk gestelde partij is, zodat zij tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. De omstandigheid dat partijen ex-partners zijn, staat hieraan niet in de weg. De vrouw werkt niet mee aan het bereiken van een oplossing van het geschil tussen partijen en zij maakt misbruik van het procesrecht door nodeloos procedures te starten, althans daarmee te dreigen.
vrouwbetwist dat aan haar zijde sprake is van een onwelwillende houding en dat zij misbruik maakt van het procesrecht.