In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een huurovereenkomst. De zaak betreft [onderbewindgestelde], die als huurder van een woning in [woonplaats] werd aangeklaagd door Stichting Alwel, de verhuurder, vanwege het aantreffen van handelshoeveelheden verdovende middelen in de woning. De huurovereenkomst was onderworpen aan de algemene huurvoorwaarden, waarin expliciet stond dat het niet toegestaan was om in het gehuurde verdovende middelen te verhandelen of te gebruiken.
De rechtbank had eerder in een vonnis van 10 juli 2019 de vorderingen van Alwel toegewezen, waarbij werd geoordeeld dat [onderbewindgestelde] tekort was geschoten in haar verplichtingen als huurder. Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld, waaronder het feit dat de ex-partner van [onderbewindgestelde] met toestemming gebruik maakte van de woning en dat er bij een politie-inval verdovende middelen zijn aangetroffen. Het hof oordeelde dat [onderbewindgestelde] onvoldoende toezicht had gehouden op het gebruik van het gehuurde door haar ex-partner, wat leidde tot de conclusie dat zij zich niet als een goed huurder had gedragen.
Het hof heeft de grieven van [onderbewindgestelde] verworpen en de ontbinding van de huurovereenkomst bevestigd. Het hof benadrukte dat de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning niet alleen een schending van de huurovereenkomst was, maar ook ernstige gevolgen had voor de woonomgeving en de reputatie van de verhuurder. De uitspraak bevestigde dat de verhuurder gerechtigd was om de huurovereenkomst te ontbinden en dat de persoonlijke omstandigheden van [onderbewindgestelde] niet voldoende waren om van deze beslissing af te wijken. De kosten van het hoger beroep werden ook aan [onderbewindgestelde] opgelegd.