3.1.Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn arrest van 17 juli 2018 de volgende feiten vastgesteld. Tegen deze feitenvaststelling zijn in cassatie geen grieven gericht, zodat ook dit hof van deze feiten uitgaat, aangevuld met het in 3.1.13. vermelde. Het gaat om het volgende.
3.1.1.[[X]] Beheer heeft als verzekeringnemer voor haar directeur en enig aandeelhouder [appellant] , geboren op 30 september 1961, als verzekerde in 2002 met Amersfoortse (thans ASR) een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten voor het verzekerde beroep van: eigenaar bedrijf in gevelreiniging (commercieel/leidinggevend). [[X]] Beheer was tot 2014 bestuurder en enig aandeelhouder van Frontplan BV (hierna: Frontplan). Deze vennootschap dreef een onderneming die zich bezighield met gevelreiniging en onderhoud. Tussen [[X]] Beheer en Frontplan was een managementovereenkomst gesloten op grond waarvan [appellant] leidinggevende en commerciële werkzaamheden verrichtte voor Frontplan.
3.1.2.Naar aanleiding van een arbeidsongeschiktheidsmelding wegens burn-out op 7 juni 2005 heeft Amersfoortse [appellant] mate van arbeidsongeschiktheid eerst vastgesteld op 80-100%, daarna in fasen op lagere percentages en na onderzoek van 16 juli 2007 door [persoon A] , psychiater, uiteindelijk per 1 januari 2008 op minder dan 25%, zodat per laatstgenoemde datum geen uitkering meer zou volgen. Bij dagvaarding van 4 augustus 2008 in de zaak met nummer C/16/253499/ HA ZA 08-1697 (hierna: zaak 1) heeft [appellanten] uitkering gevorderd vanaf 1 maart 2007 op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid.
3.1.3.Op 28 juni 2012 hebben de door de rechtbank Midden Nederland, locatie Utrecht, benoemde deskundigen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] , allen psychiater, hun definitieve rapportage uitgebracht (hierna: het rapport Koerselman) met de conclusie dat [appellant] een ongedifferentieerde somatoforme stoornis had (verder ook: OSS) die gepaard gaat met significant lijden of disfunctioneren en dat als zodanig sprake was van een objectief medisch vaststelbare ziekte in de zin van de polisvoorwaarden.
3.1.4.Op grond van het rapport [persoon B] heeft Amersfoortse vanaf augustus 2012 een uitkering verstrekt op basis van 50% arbeidsongeschiktheid en heeft zij op basis van dat percentage arbeidsongeschiktheid nabetalingen gedaan over de periode vanaf 20 november 2007 tot 30 oktober 2012.
3.1.5.Na benoeming door de rechtbank heeft verzekeringsgeneeskundige [persoon E] op 10 februari 2014 een deskundigenrapport uitgebracht (hierna: het rapport [persoon E] ) en heeft arbeidsdeskundige [persoon F] gerapporteerd op 12 juni 2014 (hierna: het rapport [persoon F] ). Na het rapport [persoon F] heeft Amersfoortse over de periode van 1 november 2007 tot en met 31 juli 2014 aanvullend op basis van 65-80% arbeidsongeschiktheid uitgekeerd en heeft daarna ook op basis van dat percentage uitkeringen gedaan aan [appellant] .
3.1.6.Op basis van de drie genoemde rapporten heeft de rechtbank Midden-Nederland bij haar eindvonnis van 4 februari 2015 (hierna: eindvonnis zaak 1) Amersfoortse veroordeeld om vanaf 1 maart 2007 overeenkomstig de verzekeringspolis de maandelijkse uitkeringen aan [appellant] te betalen die behoren bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65-80%, vermeerderd met rente.
3.1.7.Intussen had Amersfoortse begin oktober 2014 een zestal getuigenverklaringen met correspondentie en stukken ontvangen, waaruit zij opmaakte dat [appellant] wel arbeidsongeschikt was, maar haar niet naar behoren had geïnformeerd en tevens verzekeringsfraude had gepleegd (hierna: de verklaringen van de tipgevers). Hierop heeft De Amersfoortse [appellant] bij brief van 3 november 2014 aangesproken en de uitkeringen met ingang van oktober 2014 gestaakt.
3.1.8.Na een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van (eveneens) 4 februari 2015 heeft Amersfoortse maandelijkse betalingen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering hervat en heeft zij nabetalingen gedaan.
3.1.9.Nadat de verklaringen van de tipgevers waren ontvangen heeft Amersfoortse een procedure gestart bij de rechtbank Gelderland (zaak 2), waarin Amersfoortse samengevat heeft gevorderd te verklaren voor recht dat de verzekeringsovereenkomst is ontbonden per 3 november 2014 en dat ieder recht op uitkering is vervallen met ingang van 20 november 2007, met daarop gebaseerde terugvordering van betaalde uitkeringen. Amersfoortse heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen in zaak 1 (appel 1).
3.1.10.Bij tussenvonnis van 30 september 2015 (hierna: vonnis 1, zaak 2) heeft de rechtbank Amersfoortse in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat [[X]] Beheer en [appellant] de op hen rustende inlichtingenplicht vanaf 20 november 2007 hebben geschonden met het opzet Amersfoortse te misleiden althans dat Amersfoortse daardoor in een redelijk belang is geschaad en voorts dat [appellant] bedrog heeft gepleegd in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland in zaak 1.
3.1.11.Na het horen van een groot aantal getuigen, waaronder (een aantal van de) tipgevers en [appellant] zelf, heeft de rechtbank Gelderland bij eindvonnis van 12 juli 2017 (hierna: eindvonnis zaak 2) als volgt beslist. Amersfoortse is er niet in geslaagd te bewijzen dat [appellant] zijn inlichtingenplicht heeft geschonden in de periode van 20 november 2007 tot november 2012 (periode 1). Dit heeft de rechtbank wel aangenomen voor de periode van november 2012 tot november 2013 (periode 2). Ter zake die periode heeft de rechtbank aangenomen dat dit gebeurd is met het opzet Amersfoortse te misleiden. Op grond daarvan heeft de rechtbank de verzekeringsovereenkomst met ingang van 3 november 2014 ontbonden en heeft voor recht verklaard dat ieder recht op uitkering onder die overeenkomst is vervallen met ingang van november 2012. [appellant] is op basis hiervan veroordeeld tot terugbetaling van door Amersfoortse onverschuldigd gedane uitkeringen tot een bedrag van € 154.948,13 met rente en tot 2/7 van de door Amersfoortse werkelijk gemaakte proceskosten in zaak 1, te weten € 7.720,84.
3.1.12.Na het eindvonnis in zaak 2 heeft Amersfoortse de maandelijkse betalingen van de uitkering gestaakt; er is betaald tot en met juni 2017. Amersfoortse heeft het eindvonnis in zaak 2 in afwachting van dit hoger beroep nog niet geëxecuteerd.
3.1.13.Na het eindarrest van het hof van 17 juli 2018 heeft ASR met terugwerkende kracht alsnog uitkeringen betaald op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Zij heeft dit gedaan tot 25 februari 2020.