ECLI:NL:GHSHE:2021:1346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.238.828_02 en 200.238.834_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geldleningen en borgtocht tussen voormalige zakelijke partners in vastgoedprojecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een aantal vennootschappen en een particulier tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft geldleningen die zijn verstrekt tussen voormalige zakelijke partners in vastgoedprojecten, waarbij ook een borgtocht aan de orde is. De appellanten, waaronder [de vennootschap 1], [Beheer b.v.], [vastgoed & Adviseurs], [de vennootschap 2], en [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834], hebben in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, waaronder [de Holding], [de vennootschap 5], en [de vennootschap 6]. De rechtbank heeft in het vonnis van 24 januari 2018 de vorderingen van de appellanten afgewezen en de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen. De appellanten hebben in hoger beroep veertien grieven aangevoerd, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de borgtocht van [de vennootschap 1] van toepassing is op de leningen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en is van oordeel dat de geldleningen zijn aangegaan onder oud recht, en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat er nieuwe afspraken zijn gemaakt over de opeisbaarheid van de leningen. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten in hoger beroep deels toegewezen en deels afgewezen, en heeft de proceskosten opnieuw vastgesteld. Het hof heeft ook geoordeeld over de onrechtmatigheid van de gelegde beslagen en de aansprakelijkheid van de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummers 200.238.828/02 en 200.238.834/02
arrest van 4 mei 2021
in zaak 200.238.828/02 van

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[ontwikkeling en adviseurs] Ontwikkeling en Adviseurs B.V.,eerder handelend onder de naam [Beheer b.v.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[vastgoed & Adviseurs] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[de vennootschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834],
wonende te [woonplaats] , België,
6.
[de vennootschap 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [de vennootschap 1] , [Beheer b.v.] , [vastgoed & Adviseurs] , [de vennootschap 2] , [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 3] , en gezamenlijk aan te duiden als [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] ,
advocaat: mr. M.A.F. Evers te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde 1] ,enig erfgenaam van [erflater]
,wonende te [woonplaats] ,
[de vennootschap 4] ,rechtsopvolger onder algemene titel van [de Holding] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de vennootschap 5] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de vennootschap 6] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , [de Holding] , [de vennootschap 5] en [de vennootschap 6] , en gezamenlijk aan te duiden als [geintimeerden in de zaak 238.828] ,
advocaat: mr. M. Goorts te Eindhoven,
en in zaak 200.238.834/02 van
[de vennootschap 4] ,rechtsopvolger onder algemene titel van [de Holding] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[de vennootschap 6] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten in de zaak 238.834] ,
advocaat: mr. M. Goorts te Eindhoven,
tegen

1.[de vennootschap 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[ontwikkeling en adviseurs] Ontwikkeling en Adviseurs B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[vastgoed & Adviseurs] [de vennootschap 2] & Adviseurs B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[de vennootschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834],
wonende te [woonplaats] , België,
6.
[de vennootschap 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [de vennootschap 1] , [Beheer b.v.] , [vastgoed & Adviseurs] , [de vennootschap 2] , [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 3] , en gezamenlijk aan te duiden als [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] ,
advocaat: mr. M.A.F. Evers te Eindhoven,
op de bij exploten van dagvaarding van 22 februari 2018 (zaak 200.238.834/02) en 23 april 2018 (zaak 200.238.828/02) ingeleide hoger beroepen van het vonnis van 24 januari 2018, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [geintimeerden in de zaak 238.828] als eisers in conventie, verweerders in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/310939 / HA ZA 16-506)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure in zaak 200.238.828/02 blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 23 april 2018;
  • de memorie van grieven van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] van 8 januari 2019, met productie 17;
  • de akte schorsing rechtsgeding van [geintimeerden in de zaak 238.828] van 12 februari 2019;
  • de antwoordakte van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] van 5 maart 2019;
  • de doorhaling van de zaak op 12 maart 2019;
  • de akte hervatting rechtsgeding van [geintimeerden in de zaak 238.828] van 30 juli 2019;
  • de memorie van antwoord van [geintimeerden in de zaak 238.828] tevens akte overlegging producties van 30 juli 2019, met producties 71 tot en met 74.
Het verloop van de procedure in zaak 200.238.834/02 blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 22 februari 2018;
  • de memorie van grieven van [appellanten in de zaak 238.834] van 18 september 2018, met eiswijziging en producties 51 tot en met 70;
  • de memorie van antwoord van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] van 8 januari 2019, met productie 17;
  • de doorhaling van de zaak op 12 maart 2019;
  • de akte hervatting rechtsgeding van [appellanten in de zaak 238.834] van 30 juli 2019.
Bij arrest in incident van 3 juli 2018 in zaak 200.238.834/02 heeft het hof de voeging bevolen van deze zaak met zaak 200.238.828/02.
Na schorsing van het geding in zaak 200.238.828/02 vanwege het overlijden van de heer [erflater] (hierna: [erflater] ) en hervatting van het geding door diens enig erfgename [geïntimeerde 1] op 30 juli 2019, is het geding in deze zaak voortgezet op naam van [geïntimeerde 1] .
In beide zaken tezamen heeft pleidooi plaatsgevonden op 8 februari 2021 waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd. Hierbij heeft mr. Goorts verklaard producties 71 tot en met 74 in het geding te brengen in zaak 200.238.834/02. Deze producties zijn, tegelijkertijd met de memorie van antwoord in zaak 200.238.828/02, bij akte overgelegd in zaak 200.238.834/02 maar destijds door het hof op de rol geweigerd. Door mr. Evers is bezwaar gemaakt tegen het alsnog toelaten van deze producties omdat de producties niet tijdig zijn ingediend en omdat daarmee nieuwe stellingen worden ingenomen. Het hof passeert deze bezwaren. Partij [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] is al sinds 30 juli 2019 in bezit van en bekend met deze producties en is dus niet geschaad in haar mogelijkheden om zich daartegen te verweren. Het eventueel innemen van nieuwe stellingen naar aanleiding van deze producties is geen reden om de producties zelf niet toe te laten. De producties 71 tot en met 74 behoren dus in beide zaken tot de gedingstukken.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.8 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank de feiten vastgesteld waarvan zij bij de beoordeling is uitgegaan. Hiertegen is geen grief gericht, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Deze feiten luiden als volgt.
a) [de Holding] houdt zich bezig met beheersactiviteiten. Bestuurder van [de Holding] was [erflater] . Enig aandeelhouder van [de Holding] is de [de stichting] , die ook alle aandelen houdt in meerdere andere vennootschappen, waaronder de [de Groep] (hierna: [de Groep] ). [de vennootschap 5] en [de vennootschap 6] behoren tot [de Groep] .
b) [de vennootschap 1] is enig aandeelhouder van [de vennootschap 2] en [Beheer b.v.] . [de vennootschap 1] is bestuurder van [de vennootschap 2] en [de vennootschap 3] . [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] is bestuurder van [de vennootschap 1] en [Beheer b.v.] . [Beheer b.v.] is enig aandeelhouder en bestuurder van [vastgoed & Adviseurs] .
c) [geintimeerden in de zaak 238.828] en [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] zijn samen betrokken geweest bij een aantal vastgoedprojecten. Over en weer zijn er ook betalingen gedaan.
d) Van 1 juni 2014 tot en met 8 maart 2016 was [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] werkzaam voor [de Groep] in de functie van directeur algemene zaken van [de vennootschap 3] en andere vennootschappen. Dit gebeurde op basis van een managementovereenkomst.
e) [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] was daarnaast ook statutair bestuurder van een aantal vennootschappen binnen [de Groep] , waaronder [de vennootschap 6] .
f) Begin maart 2016 is een einde gekomen aan de samenwerking van partijen. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] is toen ontslagen als bestuurder van de vennootschappen van [de Groep] waaronder [de vennootschap 6] . De managementovereenkomst is beëindigd per 1 mei 2016.
g) Partijen zijn in overleg getreden over de afwikkeling van hun financiële aanspraken over en weer, maar hebben daarover geen overeenstemming kunnen bereiken.
h) [geintimeerden in de zaak 238.828] heeft ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en diverse van diens vennootschappen een aantal beslagen gelegd.
3.2.1.
In deze procedure heeft [geintimeerden in de zaak 238.828] in eerste aanleg, in conventie, na eisvermeerdering gevorderd:
1. [Beheer b.v.] te veroordelen om aan [de Holding] te voldoen een bedrag van € 85.114,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2016;
2. [Beheer b.v.] te veroordelen om aan [de Holding] te voldoen een bedrag van € 41.755,50,-, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% over de hoofdsom ad € 30.000,- althans te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf 27 juli 2016;
3. [Beheer b.v.] te veroordelen om aan [de Holding] te voldoen een bedrag van € 97.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2016;
4. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] te veroordelen om aan [de vennootschap 5] te voldoen een bedrag van € 12.965,47, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2016;
5. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] te veroordelen om aan [de Holding] te voldoen een bedrag van € 188.730,- ter zake van lening III, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2016;
6. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] te veroordelen om aan [erflater] te voldoen een bedrag van € 243.059,18 ter zake van lening IV, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% over de hoofdsom ad € 225.000,-, althans te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2016;
7. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 1] hoofdelijk, althans [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , althans [de vennootschap 1] , te veroordelen om aan [de Holding] te voldoen een bedrag van € 651.116,63 ter zake van lening II, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over de hoofdsom ad € 565.000,-, althans te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar over de hoofdsom ad € 140.000,- en met wettelijke rente over de resterende hoofdsom ad € 425.000,-, telkens vanaf 27 juli 2016;
8. [vastgoed & Adviseurs] , [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en/of [de vennootschap 3] hoofdelijk, althans [vastgoed & Adviseurs] , althans [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , althans [de vennootschap 3] , te veroordelen tot vergoeding van de door [geintimeerden in de zaak 238.828] , althans door [erflater] of [de vennootschap 6] geleden schade ad € 400.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 juli 2016;
9. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hoofdelijk, althans [de vennootschap 1] , althans [Beheer b.v.] , althans [vastgoed & Adviseurs] , althans [de vennootschap 2] , althans [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , althans [de vennootschap 3] , te veroordelen in de beslagkosten ad € 3.498,23;
10. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hoofdelijk, althans [de vennootschap 1] , althans [Beheer b.v.] , althans [vastgoed & Adviseurs] , althans [de vennootschap 2] , althans [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , althans [de vennootschap 3] , te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, en te vermeerderen met wettelijke rente indien voldoening niet binnen de gestelde termijn zal plaatsvinden.
3.2.2.
Ter zitting in eerste aanleg heeft [geintimeerden in de zaak 238.828] de vorderingen sub 1 en 5 ingetrokken.
3.2.3.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft in eerste aanleg, in reconventie, na eisvermeerdering gevorderd:
I. [geintimeerden in de zaak 238.828] te veroordelen tot opheffing van de ten laste van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gelegde beslagen binnen twee dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag, althans subsidiair te verklaren voor recht voor welk bedrag [geintimeerden in de zaak 238.828] de door hen gelegde beslagen dient op te heffen;
II. te verklaren voor recht dat [geintimeerden in de zaak 238.828] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] door het leggen van conservatoire beslagen met als gevolg dat [geintimeerden in de zaak 238.828] aansprakelijk is voor de schade die [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] daardoor heeft geleden, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat met dien verstande dat [de Holding] al wel reeds nu dient te worden veroordeeld tot betaling van € 1.950.000,- (vermeerderd met wettelijke rente over de dag van verzuim tot aan de dag der algehele betaling) in verband met de door [de vennootschap 1] geleden schade door het beslag op de aandelen in het geplaatste kapitaal van [bedrijf 1] en de herhaaldelijke weigering van [de Holding] om het beslag op te heffen om de verkoop en levering van deze aandelen aan pandhouder KBZ voor het bedrag van € 2.000.000,- mogelijk te maken;
III. [de Holding] te veroordelen tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst (prod.2) binnen twee dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag;
IV. [de Holding] te veroordelen tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst (prod.3) binnen twee dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 50.000,- per dag;
V. [de Holding] te veroordelen tot betaling (aan [de vennootschap 1] en [vastgoed & Adviseurs] ) van € 30.206,44, vermeerderd met wettelijke (handels)rente over de dag van verzuim tot aan de dag der algehele betaling;
VI. [de Holding] te veroordelen tot betaling (aan [Beheer b.v.] ) van € 81.270,-, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over de dag van verzuim tot aan de dag der algehele betaling;
VII. [de Holding] te veroordelen tot betaling (aan [de vennootschap 3] ) van € 43.560,-, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente over de dag van verzuim tot aan de dag der algehele betaling, voor zover deze vordering niet teniet is gegaan als gevolg van verrekening;
VIII. [geintimeerden in de zaak 238.828] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten, met vaststelling van het salaris van de advocaat van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf twee weken na het in deze procedure te wijzen vonnis tot de dag der algehele betaling.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 24 januari 2018 heeft de rechtbank:
in conventie:
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] veroordeeld om aan [de vennootschap 5] te betalen een bedrag van € 12.965,47, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 juli 2016 tot de dag waarop het bedrag volledig zal zijn voldaan (vordering 4);
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] veroordeeld om aan [erflater] te betalen een bedrag van € 225.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 27 juli 2016 tot de dag waarop het bedrag volledig zal zijn voldaan (vordering 6);
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] veroordeeld om aan [de Holding] te betalen een bedrag van € 569.846,6, vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over € 565.000,- met ingang van 27 juli 2016 tot de dag waarop het bedrag volledig zal zijn voldaan (vordering 7);
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] veroordeeld in de beslagkosten zoals die door [de Holding] , [erflater] en [de vennootschap 5] gezamenlijk zijn gemaakt ter zake van beslagen tot een totaalbedrag van € 3.498,23;
- alle overige kosten die partijen in verband met deze procedure hebben gemaakt gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt; en
- de vorderingen in conventie voor het overige afgewezen.
in reconventie:
- [de vennootschap 6] veroordeeld tot opheffing van het ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] gelegde beslag tot een bedrag van telkens € 510.000,- onder Rabobank ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] ), op drie onroerende zaken in [plaats] en [plaats] ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ), op certificaten van aandelen in de stichting Ultima Arbitrum ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ) en op twee onroerende zaken in [plaats] ( [vastgoed & Adviseurs] ), binnen vier werkdagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat niet (volledig) aan deze veroordeling zal zijn voldaan, tot een maximum van € 200.000,-;
- voor recht verklaard dat [de Holding] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Beheer b.v.] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [Beheer b.v.] onder de Rabobank en op aandelen [vastgoed & Adviseurs] tot een bedrag van € 110.648,20, met als gevolg dat [de Holding] aansprakelijk is voor de schade die [Beheer b.v.] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- voor recht verklaard dat [de Holding] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de vennootschap 1] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [de vennootschap 1] op de aandelen [bedrijf 1] , [Beheer b.v.] en [de vennootschap 2] tot een bedrag van € 847.339,95, met als gevolg dat [de Holding] aansprakelijk is voor de schade die [de vennootschap 1] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- voor recht verklaard dat [de vennootschap 6] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] onder de Rabobank, op drie onroerende zaken in [plaats] en [plaats] , en op certificaten van aandelen in de stichting Ultima Arbitrum tot een bedrag van € 510.000,-, met als gevolg dat [de vennootschap 6] aansprakelijk is voor de schade die [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- voor recht verklaard dat [de vennootschap 6] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de vennootschap 3] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [de vennootschap 3] onder de Rabobank tot een bedrag van € 510.000,-, met als gevolg dat [de vennootschap 6] aansprakelijk is voor de schade die [de vennootschap 3] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- voor recht verklaard dat [de vennootschap 6] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [vastgoed & Adviseurs] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [vastgoed & Adviseurs] onder de Rabobank en op twee onroerende zaken in [plaats] tot een bedrag van € 510.000,-, met als gevolg dat [de vennootschap 6] aansprakelijk is voor de schade die [vastgoed & Adviseurs] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
- de kosten die partijen in verband met deze procedure hebben gemaakt gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt; en
- de vorderingen in reconventie voor het overige afgewezen.
3.3.1.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft in hoger beroep veertien grieven aangevoerd. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij de vorderingen van [geintimeerden in de zaak 238.828] in conventie zijn toegewezen en de vorderingen van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in reconventie zijn afgewezen, en tot het alsnog afwijzen respectievelijk toewijzen van deze vorderingen. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft verder gevorderd om [geintimeerden in de zaak 238.828] te veroordelen om alles wat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft voldaan aan [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Ten slotte heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderd [geintimeerden in de zaak 238.828] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, inclusief nakosten, en te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.2.
[appellanten in de zaak 238.834] hebben in hoger beroep tien grieven aangevoerd. Zij hebben daarbij geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij hun vorderingen in conventie zijn afgewezen en de vorderingen van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in reconventie zijn toegewezen, en tot het alsnog toewijzen respectievelijk afwijzen van deze vorderingen. Ten aanzien van vorderingen 2, 8 en 9 hebben zij (de grondslag van) hun eis gewijzigd. Het hof zal hierna, voor zover nodig, nader ingaan op deze eiswijziging(en). Ten slotte hebben [appellanten in de zaak 238.834] gevorderd [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, inclusief nakosten, en te vermeerderen met wettelijke rente.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.4.1.
[appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] woonde ten tijde van de inleidende dagvaarding in België. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat ambtshalve moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de herschikte EEX-Verordening. Ingevolge artikel 8 lid 1 en artikel 26 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
3.4.2.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat op het geschil Nederlands recht van toepassing is, is geen grief gericht zodat dit in hoger beroep vaststaat.
Lening II
3.5.1.
Grieven 5 tot en met 7 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hebben betrekking op vordering 7 van [de Holding] , die door [de Holding] ook wel wordt aangeduid als lening II, en betrekking heeft op geleende bedragen van € 140.000,-, € 325.000,-, € 20.000,- en € 80.000,-, zijnde in totaal € 565.000,- in hoofdsom.
Met grief 5 voert [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] aan dat zij ten onrechte niet is toegelaten tot bewijslevering van haar stelling dat nieuwe afspraken zijn gemaakt over de opeisbaarheid van de lening van € 140.000,-.
Met grief 6 voert [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] de bewijslast draagt van de stelling dat de aanvullende leningen (van € 325.000,-, € 80.000,- en € 20.000,-) niet zijn verstrekt onder de leningsovereenkomst van 17 november 2011 die betrekking heeft op de lening van € 140.000,- althans dat de rentecondities van deze leningsovereenkomst van toepassing waren op de aanvullend betaalde bedragen. Volgens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] diende [de Holding] haar stelling dat de aanvullende bedragen zijn geleend onder de voorwaarden van de leningsovereenkomst van 17 november 2011 te bewijzen.
Met grief 7 voert [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn om te oordelen dat opeising van de geldbedragen door [de Holding] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Grief 3 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [de Holding] ter zake van deze leningen geen vordering heeft op [de vennootschap 1] omdat geen sprake is van de door [de Holding] gestelde borgtocht van [de vennootschap 1] .
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5.2.
Het hof merkt vooraf op dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in de toelichting op haar grieven meermaals verwijst naar haar comparitieaantekeningen van 5 september 2017. Deze aantekeningen, waarover het hof overigens niet beschikt, behoren echter niet tot de gedingstukken zodat het hof aan deze verwijzingen voorbijgaat.
3.5.3.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [de Holding] de volgende bedragen heeft geleend aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] :
- € 140.000,- op 14 november 2011
- € 325.000,- op 27 november 2013
- € 20.000,- op 2 februari 2015
- € 80.000,- op 6 februari 2015.
3.5.4.
Het hof stelt verder voorop dat de geldleningen zijn aangegaan vóór 1 januari 2017, zodat op grond van artikel 200* Overgangswet Nieuw BW het voordien
geldende recht van toepassing is. Dit betekent dat de artikelen 7A:1796 e.v. (oud) BW van toepassing zijn. Voorts is van toepassing het bepaalde in artikel 6:38 BW. Uit deze artikelen volgt, voor zover van belang, dat een uitlener het ter leen gegevene niet kan terugeisen voordat de bij de overeenkomst bepaalde tijd verstreken is. Als geen termijn voor de nakoming is bepaald, moet de lener het ter leen gegevene op eerste aanvraag en alsdan terstond teruggeven. De rechter kan dan echter, naar gelang van de omstandigheden, enig uitstel aan de lener toestaan.
Opeisbaarheid
3.5.5.
Wat betreft de lening van € 140.000,- staat vast dat dit bedrag volgens de leningsovereenkomst van 17 november 2011 (hierna: Overeenkomst I) uiterlijk op 31 december 2012 moest zijn afgelost. In hoger beroep heeft [de Holding] , onder verwijzing naar een leningsovereenkomst van 27 november 2013 (productie 73 bij memorie van antwoord) (hierna: Overeenkomst II), gesteld dat bij deze tweede overeenkomst een aantal bepalingen uit Overeenkomst I is gewijzigd. In Overeenkomst II is bepaald dat, naast het eerder uitgeleende bedrag van € 140.000,- ook het bedrag van € 325.000,- is uitgeleend aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , en dat over de terugbetaling van de verschuldigde hoofdsommen is afgesproken dat € 150.000,- zou worden afgelost uiterlijk op 31 december 2014, nog eens € 150.000,- uiterlijk op 31 december 2015, en het restant uiterlijk op 31 december 2016.
3.5.6.
Volgens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] zijn na Overeenkomst I nieuwe afspraken gemaakt over de opeisbaarheid van de lening van € 140.000,-. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft in dit verband aangevoerd dat in 2012 nieuwe afspraken zijn gemaakt tussen [de Holding] en [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] die inhouden dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] [erflater] zou laten participeren in een aantal lucratieve projecten in [plaats] , [plaats] en [plaats] op basis van winst- en verliesdeling. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] zou de lening vervolgens aflossen zodra deze projecten tot uitkering zouden komen, aldus [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834]
3.5.7.
Het hof overweegt dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet heeft betwist dat uit Overeenkomst II volgt dat de geleende bedragen van € 140.000,- en € 325.000,- moesten worden terugbetaald op bovengenoemde data. Met deze overeenkomst verdraagt zich niet dat eerder, in 2012, de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gestelde andere afspraken zijn gemaakt over de opeisbaarheid. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft niet toegelicht hoe de door hem gestelde afspraken uit 2012 over de projecten zich verhouden tot wat vervolgens in november 2013 is afgesproken en vastgelegd in Overeenkomst II. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft haar stellingen in dit opzicht onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] haar stellingen over de gemaakte afspraken over opeisbaarheid van de leningen in verband met de genoemde projecten ook voor het overige onvoldoende onderbouwd. Mede in het licht van de betwisting door [de Holding] van deze afspraken, waarbij [de Holding] onder meer onweersproken heeft gesteld dat de projecten in [plaats] en [plaats] zijn geëindigd en het project in [plaats] stil ligt (memorie van antwoord, 5.42), lag het op de weg van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] om te stellen op welke wijze de terugbetaling van de lening concreet is verbonden met het verloop en eindigen van de verschillende projecten. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft in dit verband evenmin toegelicht of en in hoeverre de gestelde afspraken nog steeds in de weg staan aan het opeisen van de leningen, aangezien de projecten in [plaats] en [plaats] inmiddels zijn geëindigd. Ook in dit opzicht heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet aan haar stelplicht voldaan wat betreft haar bevrijdende verweer dat andersluidende afspraken zijn gemaakt over opeisbaarheid van de leningen. Het hof komt daarom – net als de rechtbank – aan bewijslevering niet toe.
3.5.8.
Wat betreft de geleende bedragen van € 20.000,- en € 80.000,- volgt uit artikel 6:38 BW dat deze bedragen opeisbaar zijn. Wat betreft de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gestelde andere afspraken over opeisbaarheid van deze leningen verwijst het hof naar wat hiervoor bij 3.5.7 is overwogen.
Gelet op de jaren die inmiddels zijn verstreken sinds [de Holding] nakoming heeft gevorderd van de aflossingsverplichting, ziet het hof geen aanleiding om [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] op de voet van artikel 7A:1797 (oud) BW uitstel toe te staan. In wat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in de toelichting op grief 7 heeft aangevoerd, ziet het hof evenmin grond om het opeisen van de geldleningen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te oordelen. In het bijzonder is onjuist, zoals [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] stelt, dat [de Holding] voor het opeisen van de uitgeleende bedragen een zwaarwegende grond moet hebben.
Rente
3.5.9.
Tussen partijen staat vast dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] een contractuele rente van 5% per jaar verschuldigd is over het geleende bedrag van € 140.000,-. [de Holding] maakt daarnaast aanspraak op dezelfde rente over de geleende bedragen van € 325.000,-, € 20.000,- en € 80.000,-.
3.5.10.
Wat betreft de lening van € 325.000,- heeft [de Holding] verwezen naar Overeenkomst II, waarin in artikel 4 lid 1 is bepaald dat 5% rente per jaar verschuldigd is over de uitgeleende hoofdsom welke mede omvat het bedrag van € 325.000,-. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft dit niet betwist, zodat vast staat dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ook over het bedrag van € 325.000,- een contractuele rente verschuldigd is van 5% per jaar.
3.5.11.
[de Holding] stelt dat de bedragen van € 20.000,- en € 80.000,- zijn uitgeleend onder dezelfde voorwaarden als die zijn gesteld in Overeenkomst I.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft dit betwist.
Het hof overweegt dat [de Holding] niet heeft gesteld dat partijen (mondeling) hebben afgesproken dat op deze leningen de voorwaarden van Overeenkomst I, waaronder met name het rentepercentage van 5%, van toepassing waren. [de Holding] heeft verwezen naar het feit dat in de omschrijvingen bij de bankoverschrijvingen op 2 februari 2015 en 6 februari 2015 is vermeld “aanvullende geldlening” (productie 17 bij inleidende dagvaarding). Het bereiken van overeenstemming over het lenen van deze bedragen, en de condities waaronder deze werden uitgeleend, ging echter aan de bankoverschrijvingen vooraf. [de Holding] heeft niet gesteld dat zij voor of bij het bereiken van die overeenstemming met [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft afgesproken dat de condities van Overeenkomst I zouden gelden, of op grond waarvan [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] dat had behoren te begrijpen. Uit de omschrijving bij de bankoverschrijvingen heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat daarmee op deze leningen alsnog de voorwaarden uit Overeenkomst I van toepassing werden verklaard, waaronder het rentepercentage van 5%. Het gebruik van de term “aanvullend” in deze overschrijvingen duidt er overigens slechts op dat op dat moment al eerder leningen waren verstrekt. Het duidt er niet noodzakelijkerwijs op dat de condities van die geldleningen ook hetzelfde waren. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat artikel 7A:1804 (oud) BW vereiste dat de hoogte van bedongen rente schriftelijk werd bepaald. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hoefde, in het licht hiervan, redelijkerwijs niet te verwachten dat [de Holding] via bankoverschrijvingen beoogde aan te haken bij de condities van eerdere overeenkomsten. Ook uit het feit dat de geleende bedragen gezamenlijk zijn genoemd in overzichten die later zijn opgesteld (van de zijde van [de Holding] door [naam] bij e-mail van 31 juli 2016, productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie, en door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] bij brief van 3 augustus 2016, productie C bij conclusie van antwoord in incident) volgt niet dat partijen hebben afgesproken of in de veronderstelling waren dat voor al deze leningen een rentepercentage gold van 5%. Wel is het hof van oordeel dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] redelijkerwijs diende te begrijpen dat over de geleende bedragen van € 80.000,- en € 20.000,- rente verschuldigd was, zodat op grond van artikel 7A:1805 (oud) BW de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de geleende bedragen verschuldigd is.
3.5.12.
Uit het voorgaande volgt dat [de Holding] over de bedragen van € 20.000,- en € 80.000,- geen aanspraak kan maken op een rente van 5% per jaar. In zoverre slaagt grief 6 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] [de Holding] heeft subsidiair de wettelijke rente gevorderd, naar het hof begrijpt vanaf dezelfde data als waarover zij primair contractuele rente heeft gevorderd. De wettelijke rente is op grond van artikel 7A:1805 (oud) BW toewijsbaar. Voor het overige falen de grieven 5 tot en met 7 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834]
3.5.13.
Wat betreft de leningen van € 140.000,- en € 325.000,- volgt uit de stellingen en overgelegde berekeningen van [de Holding] – die als zodanig niet zijn betwist – dat de in totaal aan hoofdsom en contractuele rente gevorderde bedragen per 31 december 2015 € 171.286,43 respectievelijk € 359.180,56 bedroegen. Hierbij is de gevorderde rente een samengestelde rente (productie 18 bij inleidende dagvaarding). De gevorderde bedragen aan hoofdsom en contractuele rente per 27 juli 2016 bedroegen € 175.283,70 respectievelijk € 368.459,93 in totaal € 543.743,63. Hierbij is de rente vanaf 1 januari 2016 slechts gevorderd over de oorspronkelijke hoofdsommen (productie 19 bij inleidende dagvaarding).
Wat betreft de leningen van € 20.000,- en € 80.000,- bedroegen de totalen aan hoofdsom en wettelijke rente per 27 juli 2016 (enkelvoudig over de oorspronkelijke hoofdsommen vanaf 1 januari 2016) € 20.593,35 respectievelijk € 82.355,85.
Het totaal per 27 juli 2016 door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] verschuldigde bedrag aan hoofdsom en rente bedroeg daarmee € 646.692,83.
Tegen de verrekening van een bedrag van € 81.270,- met het in totaal door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] verschuldigde bedrag aan hoofdsom en contractuele rente is geen grief gericht (rov. 4.39-4.40 van het bestreden vonnis). Het hof zal daarom het bedrag van € 81.270,- in mindering brengen op het door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in totaal per 27 juli 2016 verschuldigde bedrag, wat resulteert in een verschuldigd bedrag per die datum van € 565.422,83 (€ 646.692,83 – € 81.270,-). Dit bedrag zal worden vermeerderd – zoals gevorderd – met de contractuele rente van 5% over de hoofdsom van € 465.000,- en met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 100.000,-, steeds vanaf 27 juli 2016 tot de dag van voldoening.
Borgtocht
3.5.14.
[de Holding] heeft gesteld dat [de vennootschap 1] zich borg heeft gesteld voor alle verplichtingen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] voortvloeiende uit Overeenkomst I en/of lening II. In Overeenkomst I is [de vennootschap 1] als borg aangeduid. De overeenkomst is ook door [de vennootschap 1] in haar hoedanigheid van borg ondertekend. Naast de borgstelling zouden [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 1] een aantal andere zekerheden verschaffen waaronder pandrechten, zo volgt uit artikel 4 van de overeenkomst waarbij [de vennootschap 1] als borg wordt aangeduid. Ook al ontbreken verdere bepalingen of afspraken over de inhoud van de borgtocht, er bestond overeenstemming tussen [de vennootschap 1] en [de Holding] dat [de vennootschap 1] zich borg zou stellen voor de verplichtingen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] uit de overeenkomst. Als deskundige op het gebied van [de vennootschap 2] was [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , mede in zijn hoedanigheid van bestuurder van [de vennootschap 1] , bekend met het verschil in karakter tussen een borgstelling en zakelijke zekerheidsrechten als pandrechten, aldus nog steeds [de Holding] .
Bij pleidooi in hoger beroep heeft [de Holding] aangevoerd dat op grond van Overeenkomst II geen sprake meer is van een borgtocht maar van hoofdelijke verbondenheid van [de vennootschap 1] .
3.5.15.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] betwist dat [de vennootschap 1] zich borg heeft gesteld voor verplichtingen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] . [de vennootschap 1] heeft niet toegezegd om zich borg te stellen en uit Overeenkomst I blijkt dit ook niet. Uit Overeenkomst I blijkt niet meer dan dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] toezegt dat hij een stil pandrecht zal vestigen op goederen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 1] . Deze overeenkomst bevat geen bepalingen over borgstelling, aldus [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834]
heeft bij pleidooi in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de wijziging/vermeerdering van de grondslag van de eis door [de vennootschap 1] door het beroep op hoofdelijke verbondenheid.
3.5.16.
Het hof stelt voorop dat de wijziging/vermeerdering door [de Holding] van de grondslag van haar eis in de zin dat zij zich bij pleidooi in hoger beroep, onder verwijzing naar Overeenkomst II, op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van hoofdelijke verbondenheid van [de vennootschap 1] , niet toelaatbaar is want in strijd met de twee-conclusieregel. De grondslag van de vordering van [de Holding] jegens [de vennootschap 1] is daarom de gestelde borgstelling in Overeenkomst I.
3.5.17.
Het hof overweegt dat [de vennootschap 1] in de aanhef van Overeenkomst I is aangeduid als “Borg”. Dit geeft aan dat [de vennootschap 1] in die hoedanigheid partij was bij deze overeenkomst. De term “borg” is in zakelijke kringen, waartoe [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] / [de vennootschap 1] en [de Holding] behoren, een gebruikelijke aanduiding voor degene die instaat voor de nakoming van de financiële verplichtingen van een ander. Zo heeft [de Holding] het aangaan als “Borg” door [de vennootschap 1] van deze overeenkomst dan ook redelijkerwijs mogen begrijpen, namelijk dat [de vennootschap 1] daarmee instond voor de nakoming van de verplichtingen die [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] daarbij jegens [de Holding] aanging, met name de terugbetaling van de lening van € 140.000,- met rente. Uit het feit dat Overeenkomst I ook een bepaling bevat (artikel 4) waarbij de verplichting werd aangegaan om pandrechten te vestigen op goederen van onder meer [de vennootschap 1] , hoefde [de Holding] redelijkerwijs niet te begrijpen dat [de vennootschap 1] alleen om die reden partij wilde zijn bij de overeenkomst. Het is dan immers niet duidelijk waarom de aanduiding “borg” in de overeenkomst werd gebruikt; de term “pandgever” had dan meer voor de hand gelegen. Ook is bij die lezing niet duidelijk waarom artikel 5 van de overeenkomst bepalingen bevat over het onmiddellijk opeisbaar worden van de lening in gevallen waarin “de Borg fuseert danwel is of wordt overgenomen door een andere organisatie, op grond waarvan de nakoming van deze overeenkomst niet langer verwacht kan worden” (sub c) of “de onderneming van de Borg is of wordt geliquideerd” (sub d) of “Borg zijn huidige onderneming staakt” (sub f). Dit zijn situaties die niet van belang zijn ten aanzien van een partij die zakelijke zekerheidsrechten heeft verstrekt zoals pandrechten, maar juist wel ten aanzien van een partij die persoonlijke zekerheidsrechten heeft verstrekt zoals een borgstelling.
Bij Overeenkomst II is een deel van de bepalingen van Overeenkomst I vervangen door andere bepalingen. Dit doet aan het voorgaande niet af. De rest van Overeenkomst I is immers uitdrukkelijk gehandhaafd volgens artikel 1 van Overeenkomst II.
3.5.18.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [de vennootschap 1] op grond van artikel 7:850 lid 3 jo. 7:855 lid 1 BW hoofdelijk verbonden is jegens [de Holding] tot nakoming van de betalingsverplichtingen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] onder Overeenkomst I, met name de verplichting tot terugbetaling van € 140.000,- vermeerderd met 5% contractuele rente op jaarbasis. In zoverre slaagt grief 3 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] . Voor zover [de Holding] heeft gesteld dat de borgtocht ook betrekking heeft op de overige leningen die zij aanduidt als lening II, namelijk de bedragen van € 325.000,-, € 20.000,- en € 80.000,- die in 2013 en 2015 zijn uitgeleend, heeft zij niet althans onvoldoende onderbouwd op grond waarvan de borgstelling door [de vennootschap 1] zich tot deze leningen uitstrekt. In zoverre faalt grief 3.
3.5.19.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft in eerste aanleg andere verweren gevoerd tegen het aannemen van een borgtocht, welke verweren nog niet zijn behandeld.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft gesteld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [de Holding] nakoming van Overeenkomst I vordert van [de vennootschap 1] als borg.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft hiertoe aangevoerd dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] bij het aangaan van Overeenkomst I (namens [de vennootschap 1] ) een direct persoonlijk belang had dat tegenstrijdig was aan de belangen van [de vennootschap 1] . [de Holding] wist bij het aangaan van de overeenkomst van dit tegenstrijdige belang en wist dat het aangaan van deze transactie voor [de vennootschap 1] bijzonder nadelig zou kunnen zijn terwijl [de vennootschap 1] geen voordeel zou gaan genieten van de lening. [de Holding] wist of behoorde te weten dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in dit geval niet bevoegd was om [de vennootschap 1] te vertegenwoordigen.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft ter onderbouwing van haar verweer verder aangevoerd dat [de Holding] heeft nagelaten om de hoofdsom op te eisen op de in Overeenkomst I genoemde data en dat zij ervoor heeft gekozen om nadere afspraken te maken met [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] over de aflossing van de lening. [de vennootschap 1] is niet in deze afspraken gekend en heeft daar niet mee ingestemd, aldus [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834]
3.5.20.
[de Holding] heeft betwist dat haar beroep op de borgtocht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Van een tegenstrijdig belang is volgens [de Holding] geen sprake. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] had financiële middelen nodig voor haar eigen projecten. Zonder zekerheid (in de vorm van een borgstelling) had [de Holding] nooit gelden geleend aan [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] Maar zelfs al was sprake van tegenstrijdig belang, dan staat dat aan gebondenheid van [de vennootschap 1] aan de borgtocht niet in de weg, aldus [de Holding] .
3.5.21.
Het hof overweegt dat degene die aanvoert dat een bestuurder van een vennootschap bij een bepaalde transactie een tegenstrijdig belang had in de zin van het ten tijde van het aangaan van Overeenkomst I geldende artikel 2:256 BW niet kan volstaan met het aanvoeren van de enkele mogelijkheid van een tegenstrijdig belang zonder dat dit wordt geconcretiseerd. Hij zal omstandigheden moeten aanvoeren die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat deze zich niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen (vgl. Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033). Het hof is van oordeel dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] , in het licht van de betwisting van [de Holding] over het doel en de bestemming van de lening, onvoldoende heeft onderbouwd dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] hierbij een belang had dat tegenstrijdig was met het belang van [de vennootschap 1] . Het enkele feit dat een borgstelling een verplichting inhoudt voor de borg zonder directe tegenprestatie van de schuldeiser jegens de borg, is zonder meer onvoldoende om een tegenstrijdig belang aan te nemen.
Bovendien heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] haar stelling dat de transactie voor [de vennootschap 1] bijzonder nadelig zou (kunnen) zijn terwijl [de vennootschap 1] geen voordeel zou genieten van de lening, onvoldoende onderbouwd. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [de Holding] , had [de vennootschap 1] moeten toelichten waarom de transactie voor haar bijzonder nadelig was.
Verder kan de omstandigheid dat [de Holding] nieuwe afspraken heeft gemaakt met [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] over de terugbetaling van de lening niet tot het oordeel leiden dat een beroep op de borgtocht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij deze afspraken werd [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] immers meer tijd gegund voor de terugbetaling, wat ook ten gunste was van [de vennootschap 1] .
3.5.22.
Ten slotte geldt dat, gelet op de beoordeling van de vorderingen van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in reconventie, het in eerste aanleg gedane beroep op verrekening en opschorting faalt.
Conclusie
3.5.23.
De slotsom is dat het bestreden vonnis in conventie dient te worden vernietigd voor zover [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] daarbij is veroordeeld om aan [de Holding] te betalen een bedrag van € 569.846,60, vermeerderd met contractuele rente van 5% per jaar over € 565.000,- met ingang van 27 juli 2016. Daarnaast dient het bestreden vonnis in conventie te worden vernietigd voor zover daarbij is afgewezen de vordering van [de Holding] tot hoofdelijke veroordeling van [de vennootschap 1] tot betaling aan [de Holding] van het door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] geleende bedrag van € 140.000,- in hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente van 5% vanaf 27 juli 2016 tot de dag van voldoening.
[appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] zal worden veroordeeld om aan [de Holding] te betalen een bedrag van in totaal € 565.422,83 per 27 juli 2016. Ten behoeve van de hoofdelijke veroordeling van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 1] zal het hof het toe te wijzen bedrag per deze datum splitsen in bedragen van € 140.000,- (voor [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 1] ) en € 425.422,83 (voor alleen [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ), te vermeerderen met de contractuele rente van 5% over de hoofdsommen van € 140.000,- en € 325.000,- en met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 100.000,-, steeds vanaf 27 juli 2016 tot de dag van voldoening.
Lening IV
3.6.1.
Grieven 1 tot en met 4 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hebben betrekking op vordering 6 van [erflater] , die door [geintimeerden in de zaak 238.828] ook wel wordt aangeduid als lening IV, en betrekking heeft op bedragen van € 150.000,- en € 75.000,-, in totaal € 225.000,- in hoofdsom, die [erflater] aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] heeft betaald.
Met grief 1 voert [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] aan dat door [erflater] niet aan de stelplicht is voldaan ten aanzien van deze vordering. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] betwist dat de bedragen ten titel van geldlening aan hem zijn betaald.
Met grief 2 voert [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] aan dat de rechtbank de regels van bewijsrecht verkeerd heeft toegepast.
Met grief 3 voert [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] aan dat de rechtbank de bewijswaardering niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
Met grief 4 voert [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn om te oordelen dat opeising van de geldbedragen door [erflater] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6.2.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [erflater] de volgende bedragen heeft betaald aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] :
- € 150.000,- op 18 september 2014
- € 75.000,- op 3 juli 2015.
3.6.3.
[geintimeerden in de zaak 238.828] heeft gesteld dat tussen [erflater] en [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen op of omstreeks 18 september 2014 op grond waarvan [erflater] aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] een bedrag heeft geleend van € 150.000,- in hoofdsom. [erflater] heeft dit bedrag vervolgens laten overmaken op de bankrekening van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] . Vervolgens is op 3 juli 2015 een aanvullende lening verstrekt van € 75.000,-. Ook dit bedrag is overgemaakt op de bankrekening van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ; hierbij is de omschrijving ‘lening’ gebruikt. In zijn voorstel van 3 augustus 2016 heeft [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] deze bedragen zelf als leningen aangemerkt, aldus [geintimeerden in de zaak 238.828]
3.6.4.
[appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] betwist dat de bedragen van € 150.000,- en € 75.000,- aan hem zijn betaald ten titel van geldlening. Ten aanzien van deze betalingen is geen schriftelijke overeenkomst gesloten, terwijl voor een eerder verstrekte geldlening wel een schriftelijke overeenkomst is afgesloten. Bij betaling van de bedragen is niet de expliciete voorwaarde gesteld dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] aan [erflater] even zoveel geld zou teruggeven. Bovendien zagen de geldstromen in deze zaak, waaronder voornoemde bedragen, onder meer op terugbetalingen van door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] gemaakte kosten in de projecten [plaats] en [plaats] , betaalde bemiddelingsvergoedingen aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] voor het aanbrengen van klanten en vergoedingen voor [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] voor het inhuren en detacheren van personeel. In zijn voorstel van 3 augustus 2016 heeft [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] vermeld dat zijn voorstel geen erkenning inhoudt van enige vordering van [geintimeerden in de zaak 238.828] , aldus [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] .
3.6.5.
Het hof overweegt als volgt. De betaling van € 75.000,- is bij de bankoverschrijving aangemerkt als “lening”. In zijn voorstel van 3 augustus 2016 stelt [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] voorop:
“Tussen [erflater] en een aantal vennootschappen van [erflater] enerzijds en [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en een aantal vennootschappen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] anderzijds is een aantal leningen aangegaan (een daarvan schriftelijk en de andere mondeling).” [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] geeft in dit voorstel weliswaar aan dat hij de vordering van [geintimeerden in de zaak 238.828] met betrekking tot de leningen betwist maar uit de verdere inhoud van zijn voorstel volgt niet dat hij het niet eens is met het kwalificeren van deze betaalde bedragen als leningen aan hem. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] spreekt in het voorstel consequent van leningen, en expliciet waar het genoemde bedragen betreft:
“Door [erflater] zijn aan [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] de navolgende bedragen geleend:
 18 september 2014 € 150.000,--
 3 juli 2015
€ 75.000,--
 Totaal € 225.000,--.”
3.6.6.
Gelet op deze aanduidingen van de betaalde bedragen, bij de overschrijving en in dit voorstel, had het op de weg gelegen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] om gemotiveerd uiteen te zetten op welke andere grond dan als lening deze bedragen aan hem zijn betaald. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] heeft zich wat dit betreft beperkt tot globale en summiere aanduidingen van wat (mogelijk) de reden is geweest waarom [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] deze betalingen ontving. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] houdt hierbij de nodige slagen om de arm, namelijk dat “(…) geldstromen in deze zaak, waaronder voornoemde bedragen, onder meer zagen op (…)”. Vervolgens maakt [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] niet duidelijk welke kosten van “de projecten [plaats] en [plaats] ” hij bedoelt, wanneer die zijn gemaakt en hoe hoog die kosten waren, en ten aanzien van welke klanten hij recht had op bemiddelingsvergoedingen en hoe hoog die vergoedingen waren. Ook bij de gestelde vergoedingen voor “het inhuren en detacheren van personeel bij [erflater] ” ontbreekt elke concretisering. Daarmee heeft [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , mede gelet op de gemotiveerde weerspreking door [geintimeerden in de zaak 238.828] (memorie van antwoord, 5.24 e.v.), zijn betwisting van de stelling dat de bedragen van € 150.000,- en € 75.000,- aan hem zijn betaald ten titel van geldlening, onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarmee staat deze stelling tussen partijen vast, zodat het hof – net als de rechtbank – niet aan bewijslevering toekomt.
3.6.7.
Ook op deze leningen zijn de bepalingen van de artikelen 7A:1796 e.v. (oud) BW van toepassing. In de toelichting op grief 4 heeft [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] een beroep gedaan op artikel 7A:1797 BW. Gelet op de jaren die inmiddels zijn verstreken sinds [erflater] nakoming heeft gevorderd van de verplichting tot terugbetaling van de geleende bedragen, ziet het hof geen aanleiding om [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] op de voet van artikel 7A:1797 (oud) BW uitstel toe te staan. In wat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in de toelichting op grief 4 heeft aangevoerd, ziet het hof evenmin grond om het opeisen van de geldleningen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te oordelen.
3.6.8.
Uit het voorgaande volgt dat grieven 1 tot en met 4 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] falen.
3.6.9.
Grief 4 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] is gericht tegen de afwijzing van de gevorderde contractuele rente over de geleende bedragen.
Het hof overweegt dat deze grief betrekking heeft op een vordering van [erflater] en niet op een vordering van [de Holding] of [de vennootschap 6] . [erflater] heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. De grief is dus gericht tegen het vonnis gewezen tussen [erflater] en [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , waarbij [appellanten in de zaak 238.834] in zoverre geen partij zijn. Daarmee faalt deze grief.
Lening V
3.7.1.
Grief 1 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] heeft betrekking op vordering 2 van [geintimeerden in de zaak 238.828] , die door [geintimeerden in de zaak 238.828] ook wel wordt aangeduid als lening V, en heeft betrekking op een bedrag van € 30.000,- in hoofdsom dat [de Holding] aan [de vennootschap 1] heeft betaald op 9 september 2011. Met deze grief wordt aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de vordering van [de Holding] op [de vennootschap 1] tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met (contractuele) rente, heeft afgewezen omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. [de Holding] heeft in de toelichting op deze grief goeddeels verwezen naar wat zij in eerste aanleg heeft aangevoerd, en naar aanvullende verklaringen van [erflater] en Hover. [de Holding] heeft, in de toelichting op grief 1, haar eis gewijzigd in de zin dat niet [Beheer b.v.] maar [de vennootschap 1] wordt veroordeeld tot betaling.
3.7.2.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing. Volgens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] was [de vennootschap 1] in eerste aanleg geen partij in het geschil tussen [de Holding] en [Beheer b.v.] . Daarnaast voldoet de eiswijziging niet aan de formele vereisten van het procesreglement nu daarvan geen melding is gemaakt in de kop van het processtuk en op het H-formulier.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] betwist dat de betaling van € 30.000,- betrekking heeft op een lening. Volgens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] is sprake van vergoeding door [de Holding] van projectkosten die [de vennootschap 1] heeft gemaakt.
3.7.3.
Het hof overweegt dat wat betreft de eiswijziging niet relevant is dat [de vennootschap 1] geen partij was (en is) in het geschil tussen [de Holding] en [Beheer b.v.] . [de vennootschap 1] heeft zelf een geschil met [de Holding] . De vordering die [de Holding] in eerste aanleg heeft ingesteld tegen onder meer [de vennootschap 1] (vordering 7 van [geintimeerden in de zaak 238.828] ) mag zij in hoger beroep wijzigen en vermeerderen. Verder is het juist dat de eiswijziging niet aan de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] genoemde formele vereisten voldoet, maar naar het oordeel van het hof is [de vennootschap 1] daardoor niet onredelijk geschaad in haar mogelijkheden om daartegen verweer te voeren. Zij heeft klaarblijkelijk de wijziging van eis als zodanig herkend. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging (ambtshalve) buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde, zodat de eiswijziging is toegelaten.
3.7.4.
Het hof is van oordeel dat [de Holding] het bestaan van de gestelde geldleningsovereenkomst onvoldoende heeft onderbouwd. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een geldlening. [de Holding] heeft op haar beurt betwist wat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn betwisting, namelijk dat en waarom sprake is van vergoeding van gemaakte projectkosten. [de Holding] heeft echter nagelaten haar eigen stellingen dat sprake is van een lening voldoende concreet te onderbouwen. Volgens het door [de Holding] gedane bewijsaanbod is de betaling gedaan uit hoofde van een mondelinge overeenkomst van geldlening (memorie van grieven, 5.1). [de Holding] heeft echter niet concreet gesteld wanneer deze mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, welke personen daarbij betrokken zijn geweest, en wat door hen daarbij is besproken. Daarmee voldoet [de Holding] niet aan haar stelplicht, zodat haar stelling dat sprake is van een overeenkomst van geldlening wordt gepasseerd en het hof niet aan bewijslevering toekomt. Daarmee faalt grief 1.
Onverschuldigde betaling van € 97.000,-
3.8.
Ten aanzien van grief 2 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] , die betrekking heeft op vordering 3 van [geintimeerden in de zaak 238.828] , verenigt het hof zich met het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank in rov. 4.11. van het bestreden vonnis. Kortom, de grondslag voor de betaling van het bedrag van € 97.000,- is de tussen [Beheer b.v.] en [de Holding] gesloten koopovereenkomst (productie 49 [geintimeerden in de zaak 238.828] , notariële akte van levering, blz. 5). Dit bedrag is daarom niet onverschuldigd betaald. Daarmee faalt grief 2.
Aanschaf bedrijfspand [de vennootschap 6]
3.9.1.
Grief 5 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] heeft betrekking op vordering 8 van [geintimeerden in de zaak 238.828] , te weten de vordering tot veroordeling van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [vastgoed & Adviseurs] en/of [de vennootschap 3] (hoofdelijk) tot betaling van een bedrag van € 400.000,- althans € 150.000,- voor door [geintimeerden in de zaak 238.828] geleden schade in verband met de aanschaf van een bedrijfspand te [plaats] van [de Holding 2] (hierna: [de Holding 2] ).
3.9.2.
In de uiteenzetting van de feiten in de memorie van grieven van [de vennootschap 6] is toegelicht dat na het faillissement van een dochtermaatschappij van Holding, te weten [Staalbouw] (hierna: [Staalbouw] ), [de Groep] van [geintimeerden in de zaak 238.828] een gedeelte van de activiteiten van [Staalbouw] heeft overgenomen. In verband hiermee is [de vennootschap 6] (appellant in deze zaak) opgericht in oktober 2015. [Staalbouw] huurde het bedrijfspand van [de Holding 2] . Daarom wilde [erflater] het bedrijfspand kopen toen de gelegenheid daartoe zich voordeed. [erflater] heeft aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] de opdracht gegeven om een en ander te regelen. De bedoeling was om het bedrijfspand vervolgens aan een bevriende relatie te verkopen, namelijk [Beheer 2] (hierna: [Beheer 2] ) en het daarna (door [de vennootschap 6] ) te huren.
[appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] heeft samen met [directeur integratie] (hierna: [directeur integratie] ), zijnde de directeur integratie a.i. van [de Groep] , en [huisadvocaat] (hierna: [huisadvocaat] ), huisadvocaat van [de Groep] , de aankoop ter hand genomen. Zij handelden hierbij voor, namens en ten behoeve van [de Groep] . [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] liet op enig moment weten dat [Beheer 2] niet (rechtstreeks) zaken wilde doen met [geintimeerden in de zaak 238.828] Daarom stelde [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] voor een van zijn eigen vennootschappen, [de vennootschap 3] , de transactie te laten uitvoeren. [erflater] was hiermee akkoord maar wilde dat hij het bedrijfspand op ieder gewenst moment kon terugkopen van [Beheer 2] voor hetzelfde bedrag als [Beheer 2] ervoor betaalde.
Op 11 februari 2016 werd het bedrijfspand verkocht door [de Holding 2] aan [de vennootschap 3] voor € 1,95 miljoen, door [de vennootschap 3] aan [vastgoed & Adviseurs] voor € 2,1 miljoen, en door [vastgoed & Adviseurs] aan [Beheer 2] voor € 2,1 miljoen. Naar eigen zeggen verbonden [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en/of [vastgoed & Adviseurs] zich daarbij om voor € 150.000,- aan werkzaamheden te verrichten aan het bedrijfspand. Ondanks deze verplichting weigerden zij dit bedrag af te storten of enige werkzaamheden te verrichten. Zo hielden zij € 150.000,- over aan de transactie.
Verder bevatte de huurovereenkomst tussen [Beheer 2] en [de vennootschap 6] niet de afspraken die [erflater] aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] had doorgegeven. Zo heeft [de vennootschap 6] geen koopoptie, maar slechts een eerste recht van koop of voorkeursrecht als [Beheer 2] tot verkoop wil overgaan. In het eerste huurjaar mocht [de vennootschap 6] dat recht uitoefenen voor een bedrag van € 2,35 miljoen, terwijl [de vennootschap 3] slechts € 1,95 miljoen betaalde aan [de Holding 2] . Omdat [erflater] [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] vertrouwde heeft hij de huurovereenkomst namens [de vennootschap 6] op 1 februari 2016 blind ondertekend, nadat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] hem desgevraagd had bevestigd dat de huurovereenkomst de afspraken bevatte die [erflater] graag wilde.
Uiteindelijk heeft [Beheer 2] het bedrijfspand verkocht en geleverd aan [de vennootschap 7] (hierna; [de vennootschap 7] ), een vennootschap van [de Groep] , voor een bedrag van € 2,35 miljoen. Hierbij is de vordering van [Beheer 2] op [de vennootschap 3] inzake het verrichten van werkzaamheden overgedragen aan [de vennootschap 7] . [de vennootschap 7] heeft deze vordering op haar beurt bij akte van cessie van 17 september 2018 overgedragen aan [de vennootschap 6] , aldus nog steeds [de vennootschap 6] .
3.9.3.
Met grief 5 voert [de vennootschap 6] aan dat de rechtbank ten onrechte de vordering heeft afgewezen als onvoldoende onderbouwd. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [vastgoed & Adviseurs] en/of [de vennootschap 3] hebben volgens [de vennootschap 6] onrechtmatig gehandeld. Zij hebben, kort samengevat, [geintimeerden in de zaak 238.828] onjuist voorgelicht over de bereidheid van [Beheer 2] om het bedrijfspand (rechtstreeks) van [geintimeerden in de zaak 238.828] te kopen. Zij zijn de uitdrukkelijk door [erflater] gewenste afspraken over het kunnen terugkopen van het bedrijfspand niet overeengekomen met [Beheer 2] . En ze hebben aan de transactie € 150.000,- overgehouden en dit bestempeld als een vergoeding voor onderhoudskosten terwijl van het uitvoeren van onderhoud geen sprake is en in de huurovereenkomst is bepaald dat het onderhoud voor rekening komt van de huurder, aldus [de vennootschap 6] .
3.9.4.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft, ter betwisting van de stellingen van [de vennootschap 6] , onder meer aangevoerd dat de transactie tussen [de vennootschap 3] en [Beheer 2] in het volle zicht heeft plaatsgevonden van [geintimeerden in de zaak 238.828] [erflater] heeft de betreffende overeenkomsten zelf getekend en [huisadvocaat] was volledig op de hoogte van de voorgenomen transactie.
3.9.5.
Het hof overweegt dat uit de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] aangehaalde e-mail van de advocaat van [de Groep] , [huisadvocaat] , van 18 december 2015 (productie 54 bij memorie van grieven) waarbij deze zegt op te treden voor zowel [de vennootschap 3] als [de vennootschap 6] , volgt dat deze tot in detail op de hoogte was van de voorgenomen transacties tussen [de Holding 2] en [de vennootschap 3] enerzijds en [de vennootschap 3] en [Beheer 2] anderzijds, waaronder de daarmee gemoeide koopprijzen en de onderhoudsverplichting voor [de vennootschap 3] ter waarde van € 150.000,-. Uit deze e-mail volgt ook dat deze advocaat de beschikking had over en op de hoogte was van de inhoud van de te sluiten huurovereenkomst tussen [de vennootschap 6] en [Beheer 2] , waaronder het beding van eerste recht van koop en het beding dat bepaalt dat kosten van onderhoud voor rekening van de huurder zijn. [de vennootschap 6] heeft niet toegelicht hoe deze mededelingen van de advocaat van [de Groep] / [de vennootschap 6] zich verhouden tot de eerder door [erflater] geuite wensen omtrent de terugkoopoptie. [de vennootschap 6] heeft in dit opzicht niet aan haar stelplicht voldaan. In elk geval heeft [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , en de vennootschappen [vastgoed & Adviseurs] en [de vennootschap 3] voor wie hij handelde, op grond van de betrokkenheid van de advocaat van [de Groep] / [de vennootschap 6] bij de transacties en diens uitlatingen in genoemde e-mail erop mogen vertrouwen dat [de Groep] , en dus ook [erflater] en [de vennootschap 6] , akkoord was met de afspraken met [Beheer 2] zoals die op dat moment kennelijk werden voorzien en uiteindelijk ook zijn gemaakt, ook al weken deze af van de oorspronkelijke eisen die [geintimeerden in de zaak 238.828] zegt gesteld te hebben. Aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] kan in dit licht ook niet het verwijt worden gemaakt dat hij aan [erflater] bij het tekenen van de huurovereenkomst heeft bevestigd – wat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] betwist – dat de huurovereenkomst de door [erflater] geaccordeerde afspraken bevatte, aangezien [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] er gelet op het voorgaande op mocht vertrouwen dat dat het geval was. Bovendien volgt uit de huurovereenkomst die [erflater] ondertekende duidelijk wat die afspraken inhielden.
Kortom, van onrechtmatig handelen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [vastgoed & Adviseurs] en/of [de vennootschap 3] is geen sprake. In zoverre faalt grief 5.
3.9.6.
[de vennootschap 6] heeft in hoger beroep de grondslag van haar vordering uitgebreid. [de vennootschap 6] stelt dat de vordering op [de vennootschap 3] uit hoofde van de verplichting om (onderhouds)werkzaamheden uit te voeren, door haar ook wel garantstelling genoemd, inmiddels aan haar is overgedragen. [de vennootschap 6] vordert vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 150.000,- inclusief btw omdat [de vennootschap 3] tekort is geschoten in de nakoming van deze verplichting. [de vennootschap 6] heeft [de vennootschap 3] bij 17 september 2018 (productie 58 bij memorie van grieven) in gebreke gesteld en een termijn gesteld voor de nakoming. [de vennootschap 3] heeft daaraan niet voldaan en is in verzuim, aldus [de vennootschap 6] .
3.9.7.
[de vennootschap 3] heeft bezwaar gemaakt tegen de wijzing van (de grondslag van) de eis. [de vennootschap 6] was in eerste aanleg nog geen rechthebbende op de vordering. [de vennootschap 6] stelt daarmee de facto in hoger beroep een geheel nieuwe vordering in tegen [de vennootschap 3] , en ontneemt daarmee aan [de vennootschap 3] het recht om zich in twee feitelijke instanties te verweren tegen de vordering. Daarnaast voldoet de eiswijziging niet aan de formele vereisten van het procesreglement nu daarvan geen melding is gemaakt in de kop van het processtuk en op het H-formulier, aldus [de vennootschap 3] .
Verder heeft [de vennootschap 3] betwist dat de vordering opeisbaar is en dat zij in verzuim is. De aan [de vennootschap 3] gestelde termijn, namelijk tot 31 december 2018, is niet redelijk. Er is dan ook sprake van schuldeisersverzuim.
3.9.8.
Het hof overweegt dat het [de vennootschap 6] is toegestaan om de grondslag van haar vordering in hoger beroep aan te vullen. Daaraan inherent – en dus geen reden voor weigering van de eiswijziging – is dat de vordering in zoverre alleen in hoger beroep aan de orde komt. Verder is het juist dat de eiswijziging niet aan de door [de vennootschap 3] genoemde formele vereisten voldoet, maar naar het oordeel van het hof is [de vennootschap 3] daardoor niet onredelijk geschaad in haar mogelijkheden om daartegen verweer te voeren (vergelijk rov. 3.7.3.). Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging (ambtshalve) buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde, zodat de eiswijziging is toegelaten.
3.9.9.
Het hof overweegt verder dat [de vennootschap 3] niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [de vennootschap 3] oorspronkelijk een verplichting op zich heeft genomen jegens [Beheer 2] om aanpassingen en verbeteringen ter hoogte van € 142.000,- exclusief btw aan het bedrijfspand te laten verrichten op basis van een door [de vennootschap 3] opgesteld aanpassingsplan, en dat [de vennootschap 6] inmiddels rechthebbende is geworden van de daarmee corresponderende vordering op [de vennootschap 3] . [de vennootschap 6] heeft [de vennootschap 3] bij brief van 17 september 2018 schriftelijk in gebreke gesteld om de aanpassingen conform het aan die brief gehechte aanpassingsplan uit te voeren. [de vennootschap 3] heeft daaraan niet binnen de gestelde termijn, uiterlijk 31 december 2018, voldaan. Deze termijn is redelijk, mede gelet op het feit dat het aanpassingsplan kennelijk al aanwezig was en al geruime tijd was verstreken sinds [de vennootschap 3] de verplichting tot het uitvoeren van de werkzaamheden op zich heeft genomen. Bovendien heeft [de vennootschap 3] ook nadien niet voldaan aan haar verplichting. [de vennootschap 3] is daarom in verzuim met de nakoming van haar verplichting. Dit geeft [de vennootschap 6] het recht op vervangende schadevergoeding. Daarop heeft [de vennootschap 6] ook aanspraak gemaakt in de brief van 17 september 2018. De vervangende schadevergoeding die [de vennootschap 6] vordert, ter hoogte van € 150.000,- inclusief btw, is daarom toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 1 januari 2019, de datum per wanneer [de vennootschap 3] in verzuim is ter zake. In zoverre slaagt grief 5. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd en deze vordering van [de vennootschap 6] jegens [de vennootschap 3] zal alsnog worden toegewezen.
Nakoming samenwerkingsovereenkomsten
3.10.1.
Grieven 13 en 14 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] hebben betrekking op de vorderingen III en IV van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] waarbij zij veroordeling van [de Holding] heeft gevorderd tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomsten die zij heeft overgelegd als producties 2 en 3 bij conclusie van antwoord, op straffe van een dwangsom.
In de toelichting op deze grieven voert [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] het bestaan van de door haar gestelde samenwerkingsovereenkomsten onvoldoende heeft onderbouwd en het bewijsaanbod van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft gepasseerd.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] stelt dat tussen partijen ten aanzien van drie projecten een mondelinge samenwerkingsovereenkomst is gesloten. Het betreft vastgoedprojecten in [plaats] , [plaats] en [plaats] . De concept samenwerkingsovereenkomsten die voor deze projecten zijn opgesteld zijn door partijen mondeling geaccepteerd en partijen zijn op basis daarvan feitelijk gaan samenwerken. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] heeft voor deze projecten ook daadwerkelijk werkzaamheden verricht, aldus [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834]
3.10.2.
[de Holding] heeft aangevoerd dat zij niet goed begrijpt wat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] met de vordering tot nakoming wil bereiken, en welke prestatie(s) [de Holding] precies zou moeten verrichten (conclusie van antwoord in reconventie, 2.15). Voorts heeft [de Holding] betwist dat partijen (mondeling) overeenstemming hebben bereikt over de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] overgelegde samenwerkingsovereenkomsten. Deze stukken zijn weliswaar uitgewisseld, maar zijn niet ondertekend omdat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt. Er is evenmin uitvoering gegeven aan deze samenwerkingsovereenkomsten. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] heeft aan de desbetreffende projecten gewerkt tegen een projectvergoeding, op basis van een overeengekomen uurtarief, en niet op basis van winst- en verliesdeling zoals in de samenwerkingsovereenkomsten is voorzien. De projectvergoeding is ook aan [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] uitbetaald. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] veronderstelt bovendien ten onrechte dat de projecten [plaats] , [plaats] en [plaats] winstgevend zullen zijn, maar de projecten [plaats] en [plaats] hebben inmiddels geresulteerd in een verlies van € 251.650,- respectievelijk € 40.055,- terwijl het project in [plaats] nog altijd stil ligt, aldus [de Holding] .
3.10.3.
Het hof overweegt dat, op grond van artikel 3:296 lid 1 BW, degene die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, kan worden veroordeeld. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft echter slechts in algemene zin nakoming gevorderd van de samenwerkingsovereenkomsten die zij heeft overgelegd als producties 2 en 3. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft daarbij niet geconcretiseerd welke prestatie(s) zij van [de Holding] verlangt. Het is daarom niet duidelijk of zij van [de Holding] verlangt dat zij toestaat dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] bepaalde werkzaamheden ten aanzien van de projecten hervat en zo ja welke, en/of dat [de Holding] conform de gestelde winstdeling met [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] moet afrekenen en zo ja waarop [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] dan aanspraak maakt, en/of [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] andere prestaties van [de Holding] verlangt. De vordering is daarom onvoldoende bepaald en reeds om die reden niet toewijsbaar.
3.10.4.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft het bestaan van de gestelde samenwerkingsovereenkomsten bovendien onvoldoende onderbouwd. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft niet althans onvoldoende concreet gesteld door welke personen op welk(e) moment(en) is gesproken over de inhoud van de overgelegde samenwerkingsovereenkomsten en waaruit [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft afgeleid dat over de inhoud van deze samenwerkingsovereenkomsten overeenstemming is bereikt. Hetzelfde geldt voor de gestelde samenwerking bij het project in [plaats] , waarop de overgelegde samenwerkingsovereenkomsten geen betrekking hebben. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft verder niet althans onvoldoende toegelicht hoe de twee overgelegde samenwerkingsovereenkomsten zich tot elkaar verhouden, aangezien de samenwerkingsovereenkomsten beide betrekking hebben op het project in [plaats] maar een verschillende inhoud hebben. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft verder niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ten aanzien van het project in [plaats] een projectvergoeding heeft ontvangen voor de door hem gewerkte uren. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft niet althans onvoldoende toegelicht hoe zich dit verdraagt met de winstdeling die in de gestelde samenwerkingsovereenkomsten werd voorzien.
Voor zover [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft beoogd aanspraak te maken op verdeling van de met de projecten gemaakte winst, heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet gesteld dat met de projecten winst is gemaakt. [de Holding] heeft gemotiveerd betwist dat winst is gemaakt, en heeft in dit kader ten aanzien van de projecten [plaats] en [plaats] gemotiveerd gesteld dat deze projecten in verlies zijn geëindigd. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft dit, voor het eerst bij pleidooi in hoger beroep, weersproken maar deze weerspreking niet gemotiveerd zodat het hof daaraan voorbijgaat.
Kortom, [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft ten aanzien van haar stelling dat met [de Holding] wilsovereenstemming is bereikt over de inhoud van de samenwerkingsovereenkomsten overgelegd als producties 2 en 3 en dat aan die overeenkomsten uitvoering is gegeven, niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof komt daarom aan bewijslevering niet toe. Daarmee falen grieven 13 en 14.
Opheffing beslagen en (aanpassing) dwangsommen
3.11.1.
Grief 10 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] is gericht tegen de afwijzing van de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderde opheffing van de in verband met vorderingen 6 en 7 gelegde conservatoire beslagen. Het Hof overweegt dat uit wat is overwogen in 3.5.1 e.v. en 3.6.1 e.v. volgt dat deze beslagen op goede gronden gelegd zijn, zodat grief 10 faalt.
3.11.2.
Grief 9 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] is gericht tegen de veroordeling van [de vennootschap 6] tot opheffing van het ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] gelegde beslagen tot een bedrag van telkens € 510.000,- onder Rabobank ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] ), op drie onroerende zaken in [plaats] en [plaats] ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ), op certificaten van aandelen in de stichting Ultima Arbitrum ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ) en op twee onroerende zaken in [plaats] ( [vastgoed & Adviseurs] ), binnen vier werkdagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag dat niet (volledig) aan deze veroordeling zal zijn voldaan, tot een maximum van € 200.000,-.
In de toelichting op grief 9 voert [de vennootschap 6] aan dat de vordering van [de vennootschap 6] op [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [vastgoed & Adviseurs] en [de vennootschap 3] alsnog moet worden toegewezen zodat [de vennootschap 6] ten onrechte is veroordeeld om de voor deze vordering gelegde conservatoire beslagen op te heffen. [de vennootschap 6] had bovendien belang bij handhaving van de gelegde beslagen in afwachting van een eindarrest van het hof, aldus [de vennootschap 6] .
Verder heeft [de vennootschap 6] ten aanzien van de opgelegde dwangsommen aangevoerd dat een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 5.000,- een meer dan voldoende prikkel was voor nakoming omdat [geintimeerden in de zaak 238.828] in eerste aanleg heeft verklaard dat zij zal voldoen aan een eventuele veroordeling tot opheffing. Ten aanzien van het ten laste van [vastgoed & Adviseurs] gelegde beslag onder Rabobank heeft [de vennootschap 6] aangevoerd dat er een wanverhouding bestaat tussen het maximum van verbeurde dwangsommen van € 200.000,- en het door het conservatoir beslag getroffen saldo van € 7.928,69.
3.11.3.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft gesteld dat de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd ondeugdelijk is. Wat betreft de hoogte van de dwangsommen stelt [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] dat deze is afgestemd op de waarde van alle beslagen goederen en gelden.
3.11.4.
Zoals het hof heeft overwogen in 3.9.9 is de vordering van [de vennootschap 6] jegens [de vennootschap 3] toewijsbaar, zodat het conservatoir beslag ten laste van [de vennootschap 3] voor een deugdelijke vordering is gelegd. Uit wat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in eerste aanleg en hoger beroep voor het overige heeft aangevoerd, volgt niet dat sprake is van een andere grond voor opheffing van dit beslag. In zoverre slaagt grief 9 en dient het bestreden vonnis te worden vernietigd voor zover [de vennootschap 6] daarbij is veroordeeld tot opheffing van het ten laste van [de vennootschap 3] gelegde beslag.
3.11.5.
Zoals het hof heeft overwogen in 3.9.5 is de vordering van [de vennootschap 6] jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] niet toewijsbaar. In zoverre faalt grief 9 en dient het bestreden vonnis te worden bekrachtigd.
3.11.6.
Wat betreft de hoogte van de gevorderde dwangsom stelt het hof voorop dat de rechter de hoogte van de dwangsom dient vast te stellen naar de aard en omstandigheden van het geval, in het bijzonder ook de financiële toestand en het gedrag van de schuldenaar. Tot de omstandigheden van het geval kunnen ook de feitelijke gevolgen behoren die voor de schuldenaar voortvloeien uit het daadwerkelijk verbeuren van dwangsommen. Een en ander geldt onverkort wanneer de appelrechter de hoogte beoordeelt van een in eerste aanleg opgelegde dwangsom, ook voor zover die ziet op het verleden. Dit strookt met het algemene uitgangspunt dat in hoger beroep een nieuwe beoordeling plaatsvindt (Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1530).
Het hof overweegt dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet concreet heeft gesteld wat de waarde is van de goederen en de hoogte van de gelden die door de beslagen zijn getroffen en niet heeft weersproken dat met het onder Rabobank gelegde beslag ten laste van [vastgoed & Adviseurs] een bedrag was gemoeid van slechts € 7.928,69. Het hof neemt verder in aanmerking dat [geintimeerden in de zaak 238.828] in eerste aanleg heeft verklaard aan een veroordeling tot opheffing van de beslagen te zullen voldoen (conclusie van antwoord in reconventie, 6.9). Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat voor een voldoende prikkel tot nakoming een dwangsom passend is van € 1.000,- per dag dat niet (volledig) aan de veroordeling tot opheffing van de ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] gelegde beslagen zal zijn voldaan, tot een maximum van € 25.000,-. In zoverre slaagt grief 9 en zal het bestreden worden vernietigd. Het hof zal, opnieuw rechtdoende, de verlaagde dwangsom aan de veroordelingen tot opheffing verbinden.
Onrechtmatig gelegde beslagen
Aansprakelijkheid [de Holding] jegens [Beheer b.v.]
3.12.1.
Grief 6 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] is gericht tegen de toewijzing van de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderde verklaring voor recht dat [de Holding] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Beheer b.v.] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [Beheer b.v.] onder Rabobank en op aandelen [vastgoed & Adviseurs] , met als gevolg dat [de Holding] aansprakelijk is voor de schade die [Beheer b.v.] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat.
In de toelichting op deze grief heeft [de Holding] onder meer aangevoerd dat niet aannemelijk is dat [Beheer b.v.] enige schade heeft geleden als gevolg van het door [de Holding] gelegde beslag. Van aansprakelijkheid voor schade kan daarom geen sprake zijn, en ook de verklaring voor recht had daarom niet toegewezen mogen worden, aldus [de Holding] .
3.12.2.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] stelt dat wel aannemelijk is dat [Beheer b.v.] schade heeft geleden.
3.12.3.
Het hof overweegt dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat de mogelijkheid dat [Beheer b.v.] schade heeft geleden als gevolg van het gelegde beslag aannemelijk is. De door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gestelde aanname dat onrechtmatige beslaglegging in het algemeen schade veroorzaakt, is daartoe niet voldoende omdat niet elk beslag noodzakelijkerwijs tot schade bij de beslagene lijdt. De gevorderde verklaring voor recht dat [de Holding] aansprakelijk is voor door [Beheer b.v.] geleden schade op te maken bij staat is daarom niet toewijsbaar. [Beheer b.v.] heeft daarom onvoldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW bij de gevorderde verklaring voor recht dat [de Holding] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Beheer b.v.] , zodat deze niet toewijsbaar is. Daarmee slaagt grief 6 en zal het bestreden vonnis in zoverre worden vernietigd en de gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat alsnog worden afgewezen.
Aansprakelijkheid [de Holding] jegens [de vennootschap 1]
3.12.4.
Grief 6 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] is voorts gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde maatstaf voor aansprakelijkheid bij beslaglegging (rov. 4.70 van het bestreden vonnis). Grief 7 is gericht tegen de toewijzing van de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderde verklaring voor recht dat [de Holding] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [de vennootschap 1] door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [de vennootschap 1] , met als gevolg dat [de Holding] aansprakelijk is voor de schade die [de vennootschap 1] daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat.
Grief 12 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het niet mogelijk is de als gevolg van het gelegde beslag door [de vennootschap 1] geleden schade te begroten, en de verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.12.5.
[de Holding] heeft, in de toelichting op grief 7, aangevoerd dat haar vordering op [de vennootschap 1] uit hoofde van de borgtocht alsnog moet worden toegewezen. [de Holding] heeft rechtmatig conservatoir beslag gelegd voor deze vordering, zodat van (risico)aansprakelijkheid geen sprake kan zijn, aldus [de Holding] .
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] stelt dat geen geldige grondslag bestaat voor het gelegde beslag omdat geen sprake is van een verplichting van [de vennootschap 1] uit hoofde van borgtocht.
3.12.6.
Het hof stelt voorop dat op de beslaglegger – bijzondere omstandigheden daargelaten – een risicoaansprakelijkheid rust voor de gevolgen van het door hem gelegde beslag indien de vordering waarvoor beslag is gelegd geheel ongegrond is. Indien de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk wordt toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de gevolgen van een beslag omdat het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. Uitgaande van de concrete omstandigheden van het geval kan aldus aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daarom onrechtmatig moet worden aangemerkt (Hoge Raad 15 april 1965, ECLI:NL:HR:1965:AC4076 en Hoge Raad 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841).
3.12.7.
Zoals het hof heeft overwogen in 3.5.14 e.v. is [de vennootschap 1] uit hoofde van borgtocht verbonden jegens [de Holding] tot nakoming van de betalingsverplichtingen van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] onder Overeenkomst I, met name de verplichting tot terugbetaling van € 140.000,- vermeerderd met 5% contractuele rente op jaarbasis. Dat betekent dat het door [de Holding] ten laste van [de vennootschap 1] gelegde beslag niet is gelegd voor een vordering die geheel ongegrond is, zodat [de Holding] niet reeds om die reden aansprakelijk is jegens [de vennootschap 1] . Voor het overige heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet gesteld althans onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van het leggen of handhaven van het beslag sprake is van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van misbruik van recht door [de Holding] . Kortom, de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van schade is niet toewijsbaar voor zover het betreft het door [de Holding] ten laste van [de vennootschap 1] gelegde beslag. In zoverre slaagt grief 7 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] . Hieruit volgt tevens dat grief 12 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] faalt. Ook grief 11 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] faalt, gelet op het voorgaande, voor zover deze grief betrekking heeft op het gelegde beslag ten laste van [de vennootschap 1] .
Aansprakelijkheid [geintimeerden in de zaak 238.828] jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834]
3.12.8.
Grief 11 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] is voorts gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad ten aanzien van:
- het beslag door [de Holding] ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in verband met vordering 7 van [geintimeerden in de zaak 238.828] (bestreden vonnis, rov. 4.76);
- het beslag door [erflater] ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in verband met vordering 6 van [geintimeerden in de zaak 238.828] (bestreden vonnis, rov. 4.81);
- het beslag door [de vennootschap 5] ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in verband met vordering 4 van [erflater] c.s (bestreden vonnis, rov. 4.82).
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] heeft in de toelichting op deze grief aangevoerd dat deze beslagen zijn gelegd voor vorderingen die summierlijk ondeugdelijk zijn, en met geen ander doel dan om [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] te schaden.
3.12.9.
Het hof overweegt dat uit wat is overwogen in 3.5.1 e.v. en 3.6.1 e.v. ten aanzien van vorderingen 6 en 7 van [de Holding] en [erflater] volgt dat deze vorderingen jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] gegrond zijn. Tegen de toewijzing van vordering 4 van [geintimeerden in de zaak 238.828] heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] geen grief gericht, zodat vaststaat dat ook deze vordering gegrond is. Voor het overige heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet gesteld althans onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van het leggen of handhaven van deze beslagen sprake is van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van misbruik van recht door [geintimeerden in de zaak 238.828] In zoverre faalt grief 11.
Aansprakelijkheid van [de vennootschap 6] jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs]
3.12.10.
Grief 8 van het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] is gericht tegen de toewijzing van de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderde verklaringen voor recht dat [de vennootschap 6] onrechtmatig heeft gehandeld door het leggen van conservatoir beslag ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] in verband met vordering 8 van [geintimeerden in de zaak 238.828] , met als gevolg dat [de vennootschap 6] aansprakelijk is voor de schade die zij daardoor hebben geleden, nader op te maken bij staat.
[de vennootschap 6] c.s. heeft, in de toelichting op grief 8, onder meer aangevoerd dat haar vordering op [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] alsnog moet worden toegewezen. [de vennootschap 6] heeft conservatoir beslag gelegd voor deze vordering, zodat van (risico)aansprakelijkheid geen sprake kan zijn. Verder heeft [de vennootschap 6] aangevoerd dat niet aannemelijk is dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en [vastgoed & Adviseurs] enige schade hebben geleden als gevolg van het door [de vennootschap 6] gelegde beslag. Van aansprakelijkheid voor schade kan daarom geen sprake zijn, en ook de verklaringen voor recht hadden daarom niet toegewezen mogen worden, aldus [de vennootschap 6] .
3.12.11.
[appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] stelt dat sprake is van risicoaansprakelijkheid van [de vennootschap 6] omdat de beslagen ten onrechte zijn gelegd. [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] stelt dat wel aannemelijk is dat schade is geleden.
3.12.12.
Zoals het hof heeft overwogen in 3.9.9 is de vordering van [de vennootschap 6] jegens [de vennootschap 3] toewijsbaar. Dat betekent dat het door [de vennootschap 6] ten laste van [de vennootschap 3] gelegde beslag niet is gelegd voor een vordering die geheel ongegrond is, zodat [de vennootschap 6] niet reeds om die reden aansprakelijk is jegens [de vennootschap 3] . Voor het overige heeft [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] niet gesteld althans onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van het leggen of handhaven van het beslag sprake is van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van misbruik van recht door [de vennootschap 6] .
Het hof overweegt voorts dat [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat de mogelijkheid dat [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [de vennootschap 3] en/of [vastgoed & Adviseurs] schade hebben geleden als gevolg van de gelegde beslagen aannemelijk is. De door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gestelde aanname dat onrechtmatige beslaglegging in het algemeen schade veroorzaakt, is daartoe niet voldoende (vergelijk rov. 3.12.3.).
Kortom, de door [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van het door [de vennootschap 6] ten laste van [de vennootschap 3] gelegde beslag is niet toewijsbaar. De gevorderde verklaringen voor recht dat [de vennootschap 6] aansprakelijk is voor door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] geleden schade op te maken bij staat is ook niet toewijsbaar, nu de mogelijkheid van schade niet aannemelijk is gemaakt. [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] hebben daarom onvoldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW bij de gevorderde verklaring voor recht dat [de vennootschap 6] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen, zodat deze vorderingen niet toewijsbaar zijn. Daarmee slaagt grief 8 en zal het bestreden vonnis in zoverre worden vernietigd en de gevorderde verklaringen voor recht en verwijzing naar de schadestaat alsnog worden afgewezen.
Beslagkosten
3.13.1.
Met grief 10 maken [appellanten in de zaak 238.834] aanspraak op een bedrag van € 4.955,34 voor vergoeding van beslagkosten voor beslagen gelegd ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , in plaats van het in eerste aanleg aan hen (en [de vennootschap 5] ) toegekende bedrag van € 3.498,23, en zij wijzigen in zoverre hun eis.
Met grief 8 voert [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] aan dat de toewijzing van beslagkosten voor gelegde beslagen voor vorderingen 6 en 7 van [de Holding] en [erflater] moet worden afgewezen omdat deze vorderingen alsnog moeten worden afgewezen. Met deze grief voert [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] verder aan dat de rechtbank ten onrechte één punt heeft toegekend voor de mondelinge behandeling van het beslagverzoek en tegen het hanteren van tarief VI in plaats van tarief II.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.13.2.
Het hof overweegt dat uit wat is overwogen in 3.5.1 e.v. en 3.6.1 e.v. volgt dat vorderingen 6 en 7 gegrond zijn, zodat grief 8 van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] faalt. Nu de voor deze vorderingen, en de vordering van [de vennootschap 5] , gelegde beslagen niet onrechtmatig zijn, hebben [erflater] , [de Holding] en [de vennootschap 5] recht op vergoeding van de kosten van deze beslagen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat door [de Holding] , [erflater] en [de vennootschap 5] (gezamenlijk) ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] deurwaarderskosten zijn gemaakt tot een bedrag van € 955,34 is geen grief gericht. Wat betreft het advocatensalaris is het hof van oordeel dat één punt moet worden toegekend voor het beslagverzoekschrift op grond waarvan de beslagen zijn gelegd en één punt voor de mondelinge behandeling van het verzoek, dus in totaal twee punten. Het toepasselijke tarief is tarief II (oud) van € 452,- per punt, zodat het advocatensalaris wordt begroot op € 904,-. De vordering van [de Holding] , [erflater] en [de vennootschap 5] tot vergoeding van gemaakte beslagkosten is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 1.859,34. In zoverre slaagt grief 8 van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden vernietigd en het bedrag van € 1.859,34 dient alsnog te worden toegewezen. Grief 10 van [appellanten in de zaak 238.834] faalt.
Proceskosten
3.14.1.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis, in conventie en reconventie, deels zal worden vernietigd. Het hof zal in zoverre ambtshalve een nieuwe beslissing geven over de proceskosten van de eerste aanleg. Daarnaast hebben zowel [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] (met grief 9) als [appellanten in de zaak 238.834] (met grief 10), het oordeel van de rechtbank bestreden dat de proceskosten in conventie en reconventie moeten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Ook in zoverre zal het hof de proceskostenveroordeling opnieuw beoordelen.
3.14.2.
Wat betreft de procedure in eerste aanleg in conventie oordeelt het hof als volgt:
i) [Beheer b.v.] is jegens [de Holding] in het gelijk gesteld (vorderingen 1 t/m 3). De proceskosten van [Beheer b.v.] worden begroot op: griffierecht € 408,67 (€ 3.903,- x 1/6) en salaris advocaat € 4.000,- (2 punten x tarief VI (oud) € 2.000,-), in totaal € 4.408,67.
ii) [de vennootschap 5] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in het gelijk gesteld (vordering 4), zodat geen aanleiding bestaat om [de vennootschap 5] in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Daartegen is door [de vennootschap 5] geen (incidentele) grief gericht, zodat deze beslissing in stand blijft.
iii) [de Holding] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] overwegend in het gelijk is gesteld (vorderingen 5 en 7). De proceskosten van [de Holding] worden in zoverre begroot op: explootkosten € 24,72 (€ 98,87 x 1/4), griffierecht € 975,75 (€ 3.903,- x 1/4) en salaris advocaat € 5.160,- (2 punten x tarief VII (oud) € 2.580,-), in totaal € 6.160,47.
iv) [de Holding] is jegens [de vennootschap 1] overwegend in het gelijk is gesteld (vordering 7). De proceskosten van [de Holding] worden in zoverre begroot op: explootkosten € 24,72 (€ 98,87 x 1/4) en salaris advocaat € 2.842,- (2 punten x tarief V (oud) € 1.421,-), in totaal € 2.866,72.
v) [geïntimeerde 1] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] overwegend in het gelijk is gesteld (vordering 6), zodat geen aanleiding bestaat om [geïntimeerde 1] in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Daartegen is door [geïntimeerde 1] geen (incidentele) grief gericht, zodat deze beslissing in stand blijft.
vi) [de vennootschap 6] is jegens [de vennootschap 3] overwegend in het gelijk is gesteld (vordering 8). De proceskosten van [de vennootschap 6] worden in zoverre begroot op: explootkosten € 24,72 (€ 98,87 x 1/4), griffierecht € 975,75 (€ 3.903,- x 1/4) en salaris advocaat € 2.842,- (2 punten x tarief V (oud) € 1.421,-), in totaal € 3.842,47.
vii) [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] zijn jegens [de vennootschap 6] in het gelijk zijn gesteld (vordering 8). De proceskosten van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] worden begroot op: griffierecht € 1.301,- (€ 3.903,- x 2/6) en salaris advocaat € 5.160,- (2 punten x tarief VII (oud) € 2.580,-), in totaal € 6.461,-.
Voor zover partijen voor het overige kunnen worden aangemerkt als (overwegend) in het gelijk gesteld jegens andere partijen in de procedure in conventie, begroot het hof de proceskosten van deze partijen in zoverre op nihil. Zij hebben in zoverre geen belang bij een ander oordeel dan de door de rechtbank bepaalde compensatie van de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.3.
Wat betreft de procedure in eerste aanleg in reconventie oordeelt het hof als volgt:
i) [de Holding] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in het gelijk gesteld (vordering I). De proceskosten van [de Holding] worden begroot op: salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II (oud) € 452,-).
ii) [de vennootschap 5] en [erflater] zijn jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in het gelijk gesteld (vordering I), zodat geen aanleiding bestaat om [de vennootschap 5] en [erflater] in zoverre in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Daartegen is door [de vennootschap 5] en [erflater] geen (incidentele) grief gericht, zodat deze beslissing in stand blijft.
iii) [de vennootschap 6] is jegens [de vennootschap 3] in het gelijk gesteld (vordering I). De proceskosten van [de vennootschap 6] worden begroot op: salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II (oud) € 452,-).
iv) [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] zijn jegens [de vennootschap 6] in het gelijk zijn gesteld (vordering I). De proceskosten van [de vennootschap 6] worden begroot op: salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II (oud) € 452,-).
v) [de Holding] is jegens [Beheer b.v.] in het gelijk gesteld (vordering II). De proceskosten van [de Holding] worden begroot op: salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II (oud) € 452,-).
vi) [de Holding] is jegens [de vennootschap 1] in het gelijk gesteld (vordering II). De proceskosten van [de Holding] worden begroot op: salaris advocaat € 6.422,- (2 punten x tarief VIII (oud) € 3.211,-).
vii) [de vennootschap 6] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [vastgoed & Adviseurs] en [de vennootschap 3] in het gelijk gesteld (vordering II). De proceskosten van [de vennootschap 6] worden begroot op: salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II (oud) € 452,-).
viii) [de Holding] is jegens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in het gelijk gesteld (vorderingen III en IV). De proceskosten van [de Holding] worden begroot op: salaris advocaat € 904,- (2 punten x tarief II (oud) € 452,-).
Voor zover partijen voor het overige kunnen worden aangemerkt als (overwegend) in het gelijk gesteld jegens andere partijen in de procedure in reconventie, begroot het hof de proceskosten van deze partijen in zoverre op nihil. Zij hebben in zoverre geen belang bij een ander oordeel dan de door de rechtbank bepaalde compensatie van de proceskosten in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.4.
Wat betreft het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] oordeelt het hof als volgt:
i) [geïntimeerde 1] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in het gelijk is gesteld (vordering 6, vorderingen I en II). De proceskosten van [geïntimeerde 1] worden begroot op: griffierecht € 1.317,50 (€ 5.270,- x 1/4) en salaris advocaat € 9.834,- (3 punten x tarief V € 3.278,-), in totaal € 11.151,50.
ii) [de Holding] is jegens [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] overwegend in het gelijk is gesteld (vordering 7 en vorderingen I en II). De proceskosten van [de Holding] worden in zoverre begroot op: griffierecht € 1.317,50 (€ 5.270,- x 1/4) en salaris advocaat € 14.553,- (3 punten x tarief VII € 4.851,-), in totaal € 15.870,50.
iii) [de Holding] is jegens [de vennootschap 1] in het gelijk gesteld (vordering II). De proceskosten van [de Holding] worden begroot op nihil.
iv) [de Holding] is jegens [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in het gelijk gesteld (vorderingen III en IV). De proceskosten van [de Holding] worden begroot op: salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II € 1.114,-).
Voor het overige zullen de proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.5.
Wat betreft het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] oordeelt het hof als volgt:
i) [de Holding] is jegens [de vennootschap 1] overwegend in het gelijk is gesteld (vorderingen 2 en 7, en vordering II). De proceskosten van [de Holding] worden in zoverre begroot op: explootkosten € 40,50 (€ 81,- x 1/2), griffierecht € 2.635,- (€ 5.270,- x 1/2) en salaris advocaat € 17.115,- (3 punten x tarief VIII € 5.705,-), in totaal € 19.790,50.
ii) [Beheer b.v.] is jegens [de Holding] overwegend in het gelijk is gesteld (vordering 3 en vordering II). De proceskosten van [Beheer b.v.] worden begroot op: griffierecht € 878,33,- (€ 5.270,- x 1/6) en salaris advocaat € 6.093,- (3 punten x tarief IV € 2.031,-), in totaal € 6.971,33.
iii) [de vennootschap 6] is jegens [de vennootschap 3] overwegend in het gelijk is gesteld (vordering 8 en vorderingen I en II). De proceskosten van [de vennootschap 6] worden in zoverre begroot op: explootkosten € 40,50 (€ 81,- x 1/2), griffierecht € 2.635,- (€ 5.270,- x 1/2) en salaris advocaat € 9.834,- (3 punten x tarief V € 3.278,-), in totaal € 12.509,50.
iv) [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] zijn jegens [de vennootschap 6] overwegend in het gelijk zijn gesteld (vordering 8 en vorderingen I en II). De proceskosten van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] worden begroot op: griffierecht € 1.756,67 (€ 5.270,- x 2/6) en salaris advocaat € 14.553,- (3 punten x tarief VII € 4.851,-), in totaal € 16.309,67.
Voor het overige zullen de proceskosten worden gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.6.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald.
Overig
3.15.
Ten slotte, uit de stellingen van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] volgt niet dat zij ter uitvoering van het bestreden vonnis iets aan [geintimeerden in de zaak 238.828] heeft voldaan wat zij niet had hoeven te voldoen, zodat haar vordering tot terugbetaling zal worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
in het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] en het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] :
4.1.
vernietigt het bestreden vonnis in conventie voor zover daarbij [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] is veroordeeld om aan [de Holding] te betalen een bedrag van € 569.846,63, vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over € 565.000.- met ingang van 27 juli 2016 tot de dag waarop het bedrag volledig zal zijn voldaan, en voor zover daarbij is afgewezen de vordering van [de Holding] tot hoofdelijke veroordeling van [de vennootschap 1] tot betaling aan [de Holding] van het door [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] geleende bedrag van € 140.000,- in hoofdsom, vermeerderd met de contractuele rente van 5% over dit bedrag vanaf 27 juli 2016 tot de dag van voldoening (vordering 7),
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [de vennootschap 1] hoofdelijk om aan [de Holding] te betalen een bedrag van € 140.000,- vermeerderd met de contractuele rente van 5% over dit bedrag vanaf 27 juli 2016 tot de dag van voldoening, en
veroordeelt [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] om aan [de Holding] te betalen € 425.422,83, vermeerderd met de contractuele rente van 5% over de hoofdsom van € 325.000,- en met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over de hoofdsom van € 100.000,-, steeds vanaf 27 juli 2016 tot de dag van voldoening;
4.2.
vernietigt het bestreden vonnis in conventie voor zover daarbij de vordering van [de vennootschap 6] tot veroordeling van [de vennootschap 3] tot betaling van € 150.000,- inclusief btw, vermeerderd met wettelijke rente is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [de vennootschap 3] tot betaling aan [de vennootschap 6] van een bedrag van € 150.000,- inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 1 januari 2019 tot de dag van voldoening;
4.3.
vernietigt het bestreden vonnis in conventie voor zover daarbij [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] is veroordeeld in de beslagkosten die door [de Holding] , [erflater] en [de vennootschap 5] gezamenlijk zijn gemaakt ter hoogte van in totaal € 3.498,23,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in de beslagkosten die door [de Holding] , [erflater] en Systrad
gezamenlijk zijn gemaakt ter hoogte van in totaal € 1.859,34;
4.4.
vernietigt de door de rechtbank in conventie uitgesproken compensatie van de proceskosten,
en in zoverre opnieuw rechtdoende veroordeelt:
- [de Holding] in de proceskosten van Beheer en stelt deze kosten vast op € 4.408,67
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 6.160,47
- [de vennootschap 1] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 2.866,72
- [de vennootschap 3] in de proceskosten van [de vennootschap 6] en stelt deze kosten vast op € 3.842,47
- [de vennootschap 6] in de proceskosten van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] en stelt deze kosten vast op € 6.461,-;
4.5.
bekrachtigt het bestreden vonnis in conventie voor het overige, voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
4.6.
vernietigt het bestreden vonnis in reconventie, behalve voor zover daarbij [de vennootschap 6] – uitvoerbaar bij voorraad – is veroordeeld tot opheffing van het ten laste van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] gelegde beslag tot een bedrag van telkens € 510.000,- onder Rabobank ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] ), op drie onroerende zaken in [plaats] en [plaats] ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ), op certificaten van aandelen in de stichting Ultima Arbitrum ( [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] ) en op twee onroerende zaken in [plaats] ( [vastgoed & Adviseurs] ), binnen vier werkdagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom, waarbij het hof de aan de veroordeling verbonden dwangsom verlaagt tot € 1.000,- per dag dat niet (volledig) aan deze veroordeling zal zijn voldaan, tot een maximum van € 25.000,-;
4.7.
ten aanzien van de proceskosten in reconventie, veroordeelt:
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 904,-
- [de vennootschap 3] in de proceskosten van [de vennootschap 6] en stelt deze kosten vast op € 904,-
- [de vennootschap 6] in de proceskosten van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] en stelt deze kosten vast op € 904,-
- [Beheer b.v.] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 904,-
- [de vennootschap 1] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 6.422,-
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] , [vastgoed & Adviseurs] en [de vennootschap 3] in de proceskosten van [de vennootschap 6] en stelt deze kosten vast op € 904,-
- [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 904,-
compenseert de proceskosten voor het overige in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst af het meer of anders in reconventie gevorderde;
4.9.
ten aanzien van de proceskosten in het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] , veroordeelt:
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in de proceskosten van [geïntimeerde 1] en stelt deze kosten vast op € 11.151,50
- [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 15.870,50.
- [de vennootschap 1] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op nihil
- [appellanten in de zaak 238.828 en geintimeerden in de zaak 238.834] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op is € 2.228,-;
compenseert de proceskosten voor het overige in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.10.
ten aanzien van de proceskosten in het hoger beroep van [appellanten in de zaak 238.834] , veroordeelt:
- [de vennootschap 1] in de proceskosten van [de Holding] en stelt deze kosten vast op € 19.790,50
- [de Holding] in de proceskosten van [Beheer b.v.] en stelt deze kosten vast op € 6.971,33
- [de vennootschap 3] in de proceskosten van [de vennootschap 6] en stelt deze kosten vast op € 12.509,50
- [de vennootschap 6] in de proceskosten van [appellant 5 in zaak 238.828 en geintimeerde 5 in de zaak 238.834] en [vastgoed & Adviseurs] en stelt deze kosten vast op € 16.309,67.
compenseert de proceskosten voor het overige in de zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.11.
stelt de nakosten ten aanzien van de proceskostenveroordeling(en) tussen dezelfde partijen steeds vast op in totaal € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op in totaal € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
4.12.
bepaalt dat de bedragen van de proceskostenveroordelingen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak, en het bedrag van de nakosten van € 163,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
4.13.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.14.
wijst af het meer of anders in hoger beroep gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, P.W.A. van Geloven en J.G.A. Struycken en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 mei 2021.
griffier rolraadsheer