Voor zover nog in hoger beroep van belang gaat het in deze zaak om het volgende. [geïntimeerde] is een nicht van [appellant] . [geïntimeerde] en [appellant] hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft [appellant] een verbouwing uitgevoerd aan de woning van [geïntimeerde] . De werkzaamheden zijn begin januari 2006 gestart. [geïntimeerde] heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor gebreken in het uitgevoerde werk. [appellant] heeft in zijn verweer een beroep gedaan op de klachtplicht in artikel 6:89 BW en bedingen in volgens hem op de overeenkomst toepasselijke algemene voorwaarden. De rechtbank heeft het beroep op de klachtplicht verworpen en geoordeeld dat de algemene voorwaarden geen deel uitmaken van de contractuele relatie tussen partijen. Grief 2 heeft op het eerste en grief 1 op het tweede betrekking.
klachtplicht, grief 2
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 4.5. en 4.6. vastgesteld dat [geïntimeerde] ten minste in september 2009 bekend was met de door Vereniging Eigen Huis geconstateerde gebreken en [geïntimeerde] op 15 januari 2011 [appellant] schriftelijk in gebreke heeft gesteld, waarna zij in het tussenvonnis onder 4.7. heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] met dit tijdsverloop binnen bekwame tijd heeft geprotesteerd gelet op de volgende omstandigheden. In de eerste plaats is gesteld noch gebleken dat [appellant] in enig opzicht nadeel heeft ondervonden als gevolg van het tijdsverloop. [appellant] heeft in 2011 meegewerkt aan de inspectie door
[ingenieur] van Bouwcentrum Advies C.V. Toen is niet gebleken dat het tijdsverloop voor [appellant] enig bezwaar was. Voorts heeft de rechtbank laten meewegen dat uit de stellingen van partijen blijkt dat [geïntimeerde] en [appellant] tussen 2009 en 2011 contact met elkaar hebben gehad over een oplossing voor de gebreken, maar dat zij er uiteindelijk niet in zijn geslaagd een oplossing te vinden.
In de toelichting op de grief stelt [appellant] dat [geïntimeerde] al voor 1 juli 2008 bekend was met de gebreken. Dit leidt hij af uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen voor de rechtbank waarin als verklaring van [geïntimeerde] is opgenomen dat de bouw is voltooid in de zomer van 2008 en zij tijdens de verbouwing gebreken heeft geconstateerd, zoals verschillende lekkages. Na 1 juli 2008 heeft [geïntimeerde] nog ruim een jaar gewacht met het vragen van een nader onderzoek door Vereniging Eigen Huis, een zogenaamde opleveringskeuring. Nadat [geïntimeerde] op 9 september 2009 over het betrokken opleveringsrapport beschikte heeft zij zonder verschoonbare reden nog tot 15 januari 2011 gewacht met het op behoorlijke wijze [appellant] op de hoogte stellen van de aard en omvang van de vermeende tekortkomingen. [appellant] stelt verder dat hij wel degelijk door het tijdsverloop is benadeeld omdat deze tekortkomingen onder meer bestaan uit lekkages, scheurvorming en koudebruggen met vochtproblemen en schimmel als gevolg. Wanneer hij hiervan op 1 juli 2008 meteen op de hoogte was gesteld had de (vervolg)schade voor [geïntimeerde] allicht voorkomen kunnen worden of kleiner kunnen zijn geweest. Dit blijkt ook uit het genoemde opleveringsrapport van 9 september 2009 waarin geen ernstige tekortkomingen worden geconstateerd en ook geen melding wordt gemaakt van de vervolgschade zoals vochtplekken en schimmels, terwijl het rapport van [ingenieur] van 29 juni 2011 alsook het eindrapport van 25 september 2014 van de door de rechtbank benoemde deskundige dat wel doen.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:89 BW diende [geïntimeerde] bij [appellant] over de gebreken te protesteren binnen bekwame tijd nadat zij de gebreken heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken. Het hof gaat er bij wege van veronderstelling van uit dat [geïntimeerde] voor 1 juli 2008 had ontdekt dat er aan het door [appellant] geleverde werk gebreken kleefden. Als onvoldoende weersproken staat vast dat [geïntimeerde] ook daarna nog gebreken heeft ontdekt. De gebreken waren bouwkundig van aard en vast staat dat [geïntimeerde] op bouwkundig gebied een leek is. [geïntimeerde] mocht zich dan ook tot een deskundige wenden om de gebreken nader te onderzoeken alvorens te besluiten of zij [appellant] aansprakelijk zou stellen. Daartoe heeft zij zich in eerste instantie gewend tot de Vereniging Eigen Huis, die op 9 september 2009 rapport heeft uitgebracht. Niet duidelijk is wat de aard en de frequentie van de contacten tussen partijen was na dat rapport en of [geïntimeerde] in die tijd nog bij [appellant] ter zake de gebreken heeft geprotesteerd. [appellant] heeft op de comparitie van partijen verklaard dat hij tussen 2009 en 2011 geen contact met [geïntimeerde] heeft gehad. Vast staat dat [geïntimeerde] op enig moment heeft besloten nog een onderzoek te laten uitvoeren en wel door [ingenieur] die daartoe op 17 juni 2011 een bezoek aan de woning van [geïntimeerde] heeft gebracht. De tijd die [geïntimeerde] aldus heeft genomen om de gebreken te laten onderzoeken is lang, maar niet zo lang dat niet meer gezegd kan worden dat [geïntimeerde] binnen bekwame tijd heeft geklaagd. Bij de vraag of [geïntimeerde] binnen bekwame tijd heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW dienen de belangen van partijen te worden afgewogen. Voor [geïntimeerde] heeft het verzaken van de klachtplicht voor haar het ingrijpende rechtsgevolg van verval van al haar rechten met betrekking tot de gestelde tekortkomingen van [appellant] . Daartegenover dient dan een wel zeer zwaarwegend belang van [appellant] te staan om niettemin te oordelen dat [geïntimeerde] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd. Uit de stellingen van [appellant] kan een zodanig zwaarwegend belang niet worden afgeleid. De gebreken in het rapport van [ingenieur] die volgens [appellant] zouden zijn ontstaan door tijdsverloop (vochtplekken, schimmels, etc.) zijn niet van dien aard dat zonder concrete onderbouwing van [appellant] , die ontbreekt, aannemelijk is dat zij ervoor zorgen dat de schade door het tijdsverloop aanzienlijk is toegenomen. Dat volgt ook niet uit de begroting van de herstelkosten door [ingenieur] . Het hof oordeelt daarom dat [geïntimeerde] binnen bekwame tijd heeft geklaagd. Grief 2 faalt.
toepasselijkheid algemene voorwaarden, grief 1
De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder 4.1. overwogen dat vast staat dat partijen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden (van Peinturage B.V.) niet zijn overeengekomen bij de aanvang van hun contractuele relatie, eind 2005/2006, en dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de toepasselijkheid alsnog in oktober 2006 is overeengekomen.
[appellant] stelt in de toelichting op de grief dat onderscheid moet worden gemaakt tussen twee fases: die met betrekking tot een verbouwing die niet vergunningplichtig was, waarbij geen algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard en waarvan de werkzaamheden hebben plaatsgevonden eind 2005 en/of begin 2006, en die met betrekking tot een verbouwing die wel vergunningplichtig was, waarbij wel algemene voorwaarden van toepassing zijn verklaard en waarvan de werkzaamheden zijn aangevangen op 6 november 2006 en geduurd hebben tot eind december 2006. Voor deze verbouwingen werden afzonderlijke overeenkomsten gesloten. [appellant] stelt dat hij met [geïntimeerde] op of kort na 19 oktober 2006 mondeling overeenstemming heeft bereikt over de werkzaamheden, kostprijsberekening en de algemene voorwaarden. Dat volgt volgens hem uit de e-mail van 23 oktober 2009 aan de heer Helmrich (de door [geïntimeerde] ingeschakelde architect), op welk bericht [appellant] ook is ingekopieerd als ontvanger. In elk geval is volgens [appellant] het vermoeden gerechtvaardigd dat er tussen partijen op dat moment al overeenstemming bereikt over genoemde onderwerpen. Het hof kan [appellant] in deze uitleg van de e-mail niet volgen. De e-mail houdt niets in over algemene voorwaarden. De toelichting op de grief behelst verder geen stelling op grond waarvan toepasselijk van de algemene voorwaarden kan worden aangenomen. Ook grief 1 faalt.
Nu beide grieven falen zal het bestreden tussenvonnis worden bekrachtigd. Dit betekent dat ook het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. Hierbij past dat [appellant] in de kosten van het hoger beroep wordt veroordeeld. Het bewijsaanbod, voor zover dit al voldoet aan de eisen in hoger beroep, is niet toegesneden op stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden en wordt daarom gepasseerd.
Beslissing