ECLI:NL:GHSHE:2021:1017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
20-001016-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, vernieling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, vernieling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van de diefstal door middel van braak, maar had haar wel veroordeeld voor andere feiten. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van het wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, diefstal van koper en het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 juni 2019 wederrechtelijk een pand is binnengedrongen en op 13 juli 2019 koper heeft gestolen. Tevens heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op 2 september 2019 amfetamine in haar bezit had. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-sporen, die de verdachte aan de feiten koppelden. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte voor de bewezen feiten veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001016-20
Uitspraak : 7 april 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-243873-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde (diefstal door middel van braak, verbreking en/of inklimming) en de verdachte veroordeeld - deels zakelijk weergegeven - ter zake van:
  • vernieling (het onder 1 subsidiair tenlastegelegde);
  • diefstal door middel van braak (het onder 2 primair tenlastegelegde);
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (het onder 3 tenlastegelegde),
tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is bij vonnis waarvan beroep de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
In eerste aanleg heeft de politierechter de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. In hoger beroep heeft de benadeelde partij [benadeelde] zich niet opnieuw gevoegd in de strafprocedure. Derhalve is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde;
  • het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, de onder 2 primair tenlastegelegde diefstal (met vrijspraak van de daarbij tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid van braak, verbreking en/of inklimming) en het onder 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren;
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest voor de duur van 1 dag (naar de maatstaf van 2 uren per in verzekering doorgebrachte dag).
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde algehele vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geoordeeld en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 28 juni 2019 te [locatie 1] een buitenboordmotor, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 juni 2019 te [locatie 1] opzettelijk en wederrechtelijk, een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 juni 2019 te [locatie 1] in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [locatie 1] , bij een ander, te weten bij [benadeelde] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2.
zij op of omstreeks 13 juli 2019 te [locatie 1] , een hoeveelheid koper, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 juli 2019 te [locatie 1] opzettelijk en wederrechtelijk een hekwerk, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 juli 2019 te [locatie 1] in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [locatie 1] , bij een ander, te weten bij [locatie 1] en/of [benadeelde] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
3.
zij op of omstreeks 2 september 2019 te [locatie 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastelegde
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair tenlastegelegde diefstal van een buitenboordmotor, omdat het volgens de advocaat-generaal de vraag is of het mogelijk is om de buitenboordmotor via het vernielde raam, waar tralies voor zitten, naar buiten te brengen.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het bewijs voor het onder 1 primair tenlastegelegde te kort schiet en daarom zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde:
Anders dan de advocaat-generaal, heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de onder 1 subsidiair tenlastegelegde vernieling. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte de vernieling heeft gepleegd, nu de verdachte dit heeft ontkend en er veel verschillende mensen op het [locatie 1] komen die het raam wellicht hebben vernield.
Het hof overweegt omtrent dit verweer als volgt.
[benadeelde] heeft aangifte gedaan van onder meer vernieling van een ruit, gepleegd te [locatie 1] tussen 28 juni 2019, 22:00 uur en 29 juni 2019. Hij heeft verklaard dat hij op 28 juni 2019 te 22:00 uur het pand dat bekend staat als het [locatie 1] en dat ligt op het [locatie 1] ( hof: te [locatie 1] ), afsloot. Op 29 juni 2019 te 10.00 uur ontdekte hij onder meer dat een ruit naast de deur was vernield. Op een radiator achter de plaats van binnenkomst zag [benadeelde] opgedroogd bloed.
Er is vervolgens door de politie een forensisch onderzoek ingesteld, waarbij op meerdere plekken in het pand op bloed gelijkende sporen zijn aangetroffen. Onder meer bloed op het traliewerk aan de binnenkant van het raam en bloed op de radiator zijn door de politie veiliggesteld. Deze sporen bleken vervolgens, kort gezegd, te matchen met de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat ze een pand op het [locatie 1] door een ingeslagen raam is binnengaan, maar zij heeft ontkend dat zij de ruit heeft vernield. Volgens de verdachte was de ruit al vernield en gaat zij ervan uit dat zij zich bij het inklimmen van het pand aan de scherven die zich nog in de sponning van het raam bevonden moet hebben verwond.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte ook daadwerkelijk degene is geweest die de ruit heeft vernield, zodat de verdachte ook van het 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde, het onder 2 primair tenlastegelegde en het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. meer subsidiair
zij op of omstreeks 28 juni 2019 te [locatie 1] in het besloten lokaal, [locatie 1] , bij een ander, te weten bij [benadeelde] , in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
2 . primair
zij op 13 juli 2019 te [locatie 1] een hoeveelheid koper, dat aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij op 2 september 2019 te [locatie 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,2 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit:
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juli 2019, dossierpagina's 6-8, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] :
(Dossierpagina 6)
Het incident vond plaats tussen 28 juni 2019 te 22:00 uur en 29 juni 2019 te 10:00 uur op de [adres 2] .
Dit pand is bekend als [locatie 1] . Het is eigendom van de [eigenaar pand] en ik heb het in gebruik. Op de eerst vermelde datum en tijd heb ik het pand afgesloten en in goede orde verlaten. Op de tweede vermelde datum en tijd ontdekte ik dat men een ruit naast de deur aan de voorzijde van het pand had vernield. Door de ontstane opening en door het traliewerk heen, heeft men toegang tot het pand verkregen. Op een radiator achter de plaats van binnenkomst zag ik opgedroogd bloed. Dit was op de eerst vermelde datum en tijd zeker nog
niet daar aanwezig.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 2] ) d.d. 2 juli 2019, dossierpagina's 17-19, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant 1] :
(Dossierpagina 17)
Op 1 juli 2019 kwam ik voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres 2] .
Aangever: [benadeelde] .
(Dossierpagina 18)
Het pand was op de [adres 2] betrof een bedrijfspand op het [locatie 1] .
Staande voor het betreffende pand zag ik dat een ruit gedeeltelijk was afgedicht met een houten plaat. De aangever gaf mij aan dat hij deze gemonteerd had nadat hij vernomen had dat de ruit gebroken was, waardoor de betreffende ruimte in het pand toegankelijk werd gemaakt. Achter deze betreffende ruit bevond zich een houten traliewerk. In het bedrijfspand zag ik meerdere op bloed gelijkende sporen, op het traliewerk, de radiator en op de vloer(bedekking).
Ik had, de twee bloedsporen die zich op de radiator [AALA8255NL] en het traliewerk [AALA8254NL] (nadat ik hier een positief resultaat op heb verkregen door middel van de Tetra-Basetest), veiliggesteld.
Biologische sporen
SIN:AALA8254NL
Spooromschrijving: bloed
Plaats veiligstellen: traliewerk binnenkant raam.
(Dossierpagina 19)
SIN: AALA8255NL
Spooromschrijving: bloed
Plaats veiligstellen: radiator.
3.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met bijlage d.d. 6 augustus 2019, nummer 2019.07.25.129, opgemaakt door de NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek H.J. van Paassen, dossierpagina’s 22-25, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(Dossierpagina 22)
Het in Tabel 1 vermelde sporenmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. In Tabel 1 staat vermeld of van het onderzochte sporenmateriaal een DNA-profiel is verkregen dat binnen het HVC-traject geschikt is voor een handmatige vergelijking of opname in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Indien binnen deze zaak meerdere matchende DNA-profielen zijn verkregen, dan wordt maar een DNA-profiel opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Indien een DNA-profiel is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken, dan staat vermeld van wie het celmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn.
(Dossierpagina 23)
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie van het vergelijkend DNA-onderzoek
SIN en omschrijving
Code
Beschrijving DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans
AALA8254NL#01
Bloed
Nee
DNA-profiel van een vrouw
[verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
AALA8255NL#01
Ja
DNA-profiel van een vrouw
[verdachte] (zie ‘DNA-databank’)
Kleiner dan één op één miljard
In Tabel 2 staat vermeld welk DNA-profiel is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. In de laatste kolom staat vermeld of, en zo ja onder welk DNA-profielcluster, matches met dit DNA-profiel zijn geregistreerd. Wanneer er een match is gevonden met het DNA-profiel van een persoon, dan staat de naam van deze persoon vermeld in de kolom 'Celmateriaal kan afkomstig zijn van'.

Tabel 2 Overzicht opgenomen en vergeleken DNA-profielen

SIN
Datum opname
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
DNA-profielcluster
AALA8255NL#01
02-08-2019
[verdachte]
46568
Matches met sporen en/of personen zijn in de vorm van genummerde DNA-profielclusters als bijlagen aan dit rapport toegevoegd. Voor de gegevens van deze zaken wordt hiernaar verwezen.
(Dossierpagina 25)
Bijlage DNA-profielcluster 46568
Omschrijving onderzoeksmateriaal : een bloedspoor
DNA-identiteitszegel : AALA8255NL#01
Soort DNA-profiel : enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel : kleiner dan één op één miljard.
Omschrijving onderzoeksmateriaal : een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] (geboren op 27 augustus 1979)
DNA-identiteitszegel : RABM7214NL
Soort DNA-profiel : enkelvoudig DNA-profiel
Datum opname DNA-databank : 19 januari 2018.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 september 2019, dossierpagina’s 54-57, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(Dossierpagina 55)
Vraag: Bent u bekend in [locatie 1] ?
Antwoord: Nee, ik ben alles bij elkaar vijf keer in [locatie 1] geweest. Ik ben recent in [locatie 1] geweest met vrienden. Wij doen aan Urbex. Dat is het in kaart brengen van de infrastructuur van voornamelijk oude (verlaten) panden zoals kloosters en dergelijke instellingen. Ik schat dat dat twee maanden geleden is geweest.
(Dossierpagina 56)
Vraag: Bent u wel in een pand binnen geweest op dat terrein
(het hof begrijpt: het [locatie 1] in [locatie 1] )?
Antwoord: Ja, ik ben door een ingeslagen raam een pand binnengegaan. Ik deed dit voorzichtig. Het grootste gedeelte van het raam was weg. Hier en daar (zaten) nog wat scherfjes. Het kan zijn dat ik me toen verwond heb.
5.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 maart 2021:
Ik had op of omstreeks 28 juni 2018 geen toestemming van de rechthebbende om op het [locatie 1] in [locatie 1] te zijn. Ik had ook geen toestemming van de rechthebbende om binnen te komen in de panden, waaronder het [locatie 1] , op dat terrein.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit:
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2019, dossierpagina's 26-28, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] , namens [locatie 1] :
(Dossierpagina 26)
Ik doe namens [locatie 1] aangifte van diefstal, gepleegd op 13 juli 2019 tussen 12.00 uur en 19.00 uur aan de [adres 2] . Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte. Ik ben werkzaam als beheerder bij [locatie 1] , gelegen aan de [adres 2] .
Op 13 juli 2019 werd ik omstreeks 19:00 uur gebeld door een bewoner van de [adres 3] . Deze melder deelde mij mede dat er zojuist een diefstal had plaats gevonden van metalen. Deze melder is genaamd [getuige] . [getuige] deelde mij mede dat er aan de zijde van de [adres 3] een personenauto geparkeerd had gestaan. Bij deze personenauto had hij twee personen gezien die vanaf het Landgoed gelopen kwamen. Deze personen hadden koper bij zich en stopten dit vervolgens in de personenauto. [getuige] had direct het vermoeden dat dit koper van het landgoed kwam. Ik ben vervolgens op onderzoek uitgegaan en zag dat er inderdaad koper verdwenen was. Momenteel zijn wij druk doende met verbouwingen op het Landgoed. Door het bouwbedrijf is er een container geplaatst op het Landgoed. Deze container is in gebruik als zijnde metaalcontainer.
(Dossierpagina’s 26-27)
Op het moment dat er leidingwerk van koper aangetroffen wordt tijdens de sloop dan deponeert men dit in de metaalcontainer.
(Dossierpagina 27)
Op het moment dat de container gevuld is, dan voert met deze af naar een opkoper. Ik zag dat de isolatie, wat om de koper zat, verwijderd was. Deze isolatie is door mij aangetroffen achter een leegstaand pand.
Het landgoed is geheel omheind met een hekwerk. Ik zag dat de prikkeldraad ter hoogte van de [adres 3] los gemaakt was. Hierdoor heeft men toegang gekregen tot het landgoed.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 september 2019, dossierpagina's 30-32, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] , wonende aan de [adres 3] :
(Dossierpagina 30)
Op 13 juli 2019, ergens rond de middag, zag ik nabij het bosperceel welke is gelegen iets verder richting het centrum, een rode auto staan. Die auto stond op de [adres 3] (het hof begrijpt: te [adres 3] ). Het betrof een Subaru, Vivio, kleur rood. Wat mij opviel aan die kleine rode auto was dat er een persoon op de bijrijdersplaats zat. Toen ik van het dorp terug kwam, dat zal rond een half uur tot een uurtje later zijn geweest, stond die rode auto er nog steeds, met nog steeds diezelfde man op de bijrijdersstoel.
Ik ben er die middag nog een keer voorbij gekomen. Ik zag toen dezelfde rode auto. Nog steeds zat dezelfde man op de bijrijdersstoel. Ook toen ik terug kwam van een boodschap doen, stond die rode auto nog steeds op dezelfde plaats
(Dossierpagina 31)
Later die middag, omstreeks 16.55 uur, ben ik gaan hardlopen. Ik zag dat die rode auto er toen nog steeds stond en wederom met een persoon op de bijrijdersplaats. Toen ik terug kwam van mijn rondje hardlopen, omstreeks 18.17 uur, zag die auto nog steeds. Wat mij al eerder die middag was opgevallen was dat ter hoogte van die rode auto, dat de omheining van het [locatie 1] , zijnde prikkeldraad al uit elkaar getrokken was. Toen ik daar omstreeks 18.17 uur dus voorbij liep en richting het gat van de omheining keek, zag ik op het [locatie 1] door de bosjes een vrouw lopen met kabels in haar hand. Het was een hele rol met kabels. Op het moment dat de vrouw mij zag, liet ze de kabels vallen. Ze wachtte even om te zien wat ik deed, maar ik bleef gewoon naar haar staan kijken. Ik zag toen dat de vrouw door de omheining het terrein af klom en richting de rode auto liep. Ik zag vervolgens dat de vrouw behorend bij de rode auto samen met de man, naar de overzijde van de weg zijn gelopen om een plastic zak op te pakken die daar lag. Ik zag daarna dat beiden weer terug liepen naar de rode auto. De vrouw stapte in als bestuurder en de man als bijrijder. Beiden bleven in de auto zitten die inmiddels gestart was. Na ongeveer een minuut met draaiende motor daar te hebben gestaan,
reden ze langzaam weg in de richting van het centrum van [locatie 1] . Ik ben toen snel naar huis gerend om mijn telefoon op te halen. In de korte tijd dat ik binnen mijn telefoon pakte en weer naar buiten rende, zag ik dat de auto terug kwam rijden naar dezelfde plek. Ik zag dat de vrouw uitstapte, nog snel die kabels pakte en in de auto legde. Daarna gooide de vrouw haar stuur om, om weg te rijden in de richting van het centrum en ik zag dat ze daarbij ternauwernood fietsers kon ontwijken. Daarna reed de auto weg in de richting van het centrum. Het kenteken van de auto betrof [kenteken] .
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 september 2019, dossierpagina’s 58-61, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(Dossierpagina 59)
Vraag: Kunt u vertellen waar u op zaterdagavond 13 juli 2019 bent geweest?
Antwoord: Het zou goed kunnen dat ik toen ook in [locatie 1] ben geweest voor Urbex.
Vraag: Een getuige heeft uw auto met het kenteken [kenteken] gezien aan een bosrand bij het [locatie 1] ? Heeft u daar een verklaring voor?
Antwoord: Ik heb mijn auto geparkeerd in een zijstraat in een woonwijk, in een 30 km gebied. Vervolgens moesten we de weg oversteken naar de instelling. Via een kapot geknipt hek zijn we het terrein opgelopen. Het hek bestond uit zes lagen prikkeldraad waarvan de middelste draden waren weggeknipt.
4.
De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 maart 2021:
Mijn auto heeft het kenteken [kenteken] . Ik ben de enige die van mijn auto gebruik maakt. Ik leen mijn auto nooit uit.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit:
Nu verdachte het onder 3 bewezenverklaarde heeft bekend en er ter zake geen vrijspraak is bepleit, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen
Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 2 september 2019, dossierpagina's 36-38;
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 2 september 2019, waarin onder volgnummer 3 de inbeslagneming van de netto 2,2 gram amfetamine is gerelateerd, dossierpagina’s 40-41;
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 september 2019, dossierpagina 39;
Het proces-verbaal van verhoor verdachte van [verdachte] d.d. 2 september 2019, dossierpagina’s 58-61;
De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 24 maart 2021.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte niet wederrechtelijk een woning, besloten lokaal en/of erf is binnengedrongen en dat de verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte weliswaar op het [locatie 1] is geweest, maar dit niet wederrechtelijk is. De verdachte is niet in het [locatie 1] geweest; ze heeft slechts door het raam naar binnengekeken en dit is eveneens niet wederrechtelijk, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2019 om 22:00 uur het [locatie 1] heeft afgesloten en hij op 29 juni 2019 om 10:00 uur weer bij het gebouw was. Hij ontdekte dat er een raam was vernield. Door de ontstane opening en door het traliewerk heen, heeft men toegang tot het pand verkregen. Op een radiator achter de plaats van binnenkomst zag ik opgedroogd bloed. Dit was op de eerst vermelde datum en tijd zeker nog niet daar aanwezig. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Door de politie werden twee bloedsporen, aangetroffen op het traliewerk aan de binnenkant van het raam en op de radiator, veiliggesteld en vervolgens vond er een DNA-onderzoek plaats. Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut ingesteld vergelijkend onderzoek bleek dat de bloedsporen zijn geïdentificeerd op het DNA-profiel van de verdachte. Het bovenstaande wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte bij de politie d.d. 2 september 2019. Zij heeft verklaard dat ze door een ingeslagen raam een pand is binnengegaan en dat ze zich toen wellicht heeft verwond doordat er nog wat delen van het glas in het kozijn zaten. Tot slot heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aan haar verklaring toegevoegd dat ze geen toestemming van de rechthebbende had om op het [locatie 1] in [locatie 1] te zijn en ook geen toestemming had op binnen te komen in de panden, waaronder het [locatie 1] .
Het hof ziet zich voor beantwoording van de vraag gesteld of de verdachte wederrechtelijk het [locatie 1] is binnengedrongen. De Hoge Raad heeft bepaald dat er in beginsel sprake is van wederrechtelijk binnentreden indien dit ‘tegen de wil van de rechthebbende’ (HR 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM5282) of ‘zonder toestemming van de rechthebbende’ (HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1748) geschiedt. Daarnaast moet ten tijde van het binnendringen die ‘wil’ ook bij de verdachte kenbaar zijn geweest (HR 19 juni 2021, ECLI:NL:HR:2012:BW8685).
In dit kader overweegt het hof dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte binnen in het [locatie 1] is geweest, gelet op de twee van haar afkomstige aangetroffen bloedsporen, de plaats waar deze bloedsporen zijn aangetroffen, en nu verdachte zelf ook heeft bevestigd dat zij een pand is binnengetreden en zij dus niet slechts door het raam naar binnen heeft gekeken, zoals door de raadsman is bepleit. Daarnaast overweegt het hof dat het binnendringen wederrechtelijk is geschiedt, nu aangever [benadeelde] , zijnde de rechthebbende op dat pand, heeft verklaard dat hij geen toestemming had gegeven tot het binnendringen van het gebouw en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij hiertoe ook geen toestemming van de rechthebbende had.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
III.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte koper van het [locatie 1] te [locatie 1] heeft weggenomen en dat de verdachte daarom van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Daartoe is aangevoerd dat het dossier enkel een verklaring van getuige [getuige] bevat en aangever deze verklaring met veel aannames heeft aangevuld om het verwijt tegen de verdachte compleet te maken. Aangever doet volgens de verdediging bijvoorbeeld aangifte van koperdiefstal omdat getuige [getuige] hem daarover heeft ingelicht, maar getuige [getuige] heeft het in zijn verklaring niet over het wegnemen van koper. Daarnaast weet aangever niet hoeveel koper er is weggenomen, maar heeft hij verklaard ‘dat het dan wel uit de container op het terrein moet komen’. Voorts heeft getuige [getuige] verklaard dat de verdachte een rol kabels heeft laten vallen, terwijl dit naar alle waarschijnlijkheid het touw is geweest dat de verdachte altijd meeneemt als ze aan ‘urban exploring’ doet, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij op 13 juli 2019, rond de middag, een auto met kenteken [kenteken] op de [adres 3] (hof: te [locatie 1] ) zag staan. Hij is die middag een aantal keer op die plek geweest en telkens stond die auto er. Omstreeks 18.17 uur zag hij een vrouw als bestuurder in de auto wegrijden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het haar auto betrof en dat zij de enige is die in haar auto rijdt. Gelet hierop overweegt het hof dat de vrouw de verdachte betrof.
Voorts heeft [getuige] verklaard dat hij op 13 juli 2019, omstreeks 18.17 uur, door de bosjes op het [locatie 1] (hof: te [locatie 1] ) een vrouw met een rol kabels zag lopen. Toen de vrouw [getuige] zag, liet ze de kabels vallen. Uiteindelijk is ze naar voornoemde auto gelopen en weggereden. Een korte tijd later kwam ze terug, nam ze snel de rol kabels die ze had laten vallen mee en reed ze met een vaart weg. Vervolgens heeft [getuige] aangever [benadeelde] geïnformeerd over wat hij heeft gezien. [benadeelde] heeft verklaard dat hij heeft gecontroleerd of er daadwerkelijk koper was gestolen en dat dit bleek het geval te zijn. Hij doet dan ook aangifte van koperdiefstal. Het hof overweegt dat de verklaring van [getuige] aldus door de aangifte wordt ondersteund. Dat [benadeelde] niet weet hoeveel koper er precies is weggenomen doet hier niet aan af.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat zij met een rol kabels over het [locatie 1] heeft gelopen. Zij heeft verklaard dat het om een waarschijnlijk om het touw ging wat ze altijd meeneemt als ze aan ‘urban exploring’ doet en dat dit touw toen waarschijnlijk uit haar tas is gevallen. De raadsman heeft een dag voor de terechtzitting in hoger beroep een foto van dit touw gemaakt en hij heeft deze foto ter terechtzitting aan het hof overgelegd. Het hof overweegt dat foto zeer recent is gemaakt en dat de foto niet relevant is voor de beantwoording van de vraag of de verdachte op 13 juli 2019 dit touw bij zich had. Bovendien betrekt het hof bij zijn oordeel dat de verdachte deze verklaring eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en op geen enkel eerder moment daarover heeft gerept, hetgeen dan toch in de rede had gelegen. Daarnaast is de verklaring van [getuige] zeer gedetailleerd. De vrouw loopt op het [locatie 1] , laat de kabels vallen zodra zij de getuige ziet, klimt het terrein af, rijdt daarna met de auto weg, komt dan weer terug met de auto, legt de kabels snel in de auto en rijdt vervolgens zodanig weg, dat zij maar ternauwernood fietsers kan ontwijken. Deze handelwijze past beter bij het wegnemen van kabels dan het ophalen van een eigen touw dat zou zijn gevallen Aan de verklaring van de verdachte hecht het hof dan ook geen geloof.
Tot slot overweegt het hof dat het hof niet heeft kunnen vaststellen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid van braak, verbreking en/of inklimming. Het hof zal daarom de verdachte vrijspreken van die strafverzwarende omstandigheden.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:

in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte is op of omstreeks 28 juni 2019 het [locatie 1] op het [locatie 1] te [locatie 1] wederrechtelijk binnengedrongen. Lokaalvredebreuk is een hinderlijk en overlast gevend feit waarbij er inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Daarnaast heeft de verdachte op 13 juli 2019 koper van voornoemd terrein gestolen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er eveneens blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Tot slot heeft de verdacht zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Er is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het geestelijke aandoeningen betreft. Daarnaast houdt het kopen en vervolgens in bezit hebben van harddrugs de illegale handel van harddrugs in stand, welke handel allerlei maatschappelijk ongewenste, veelal criminele, effecten heeft. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2021, waaruit blijkt dat zij meermalen eerder onherroepelijk voor soortgelijke delicten is veroordeeld. De politierechter in de rechtbank Limburg heeft de verdachte bij vonnis van 3 juli 2017 ter zake van diefstal veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Blijkens voormeld uittreksel heeft de verdachte deze taakstraf verricht. Nu aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van het bewezenverklaarde wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en de verdachte deze taakstraf heeft verricht in de periode van 20 juli 2017 tot en met 17 oktober 2018, is het zogenoemde taakstrafverbod ex artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de vorenomschreven ernst van de feiten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die deels een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarnaast acht het hof de oplegging van een taakstraf van na te noemen duur passend.
Alles overziende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, passend en geboden. De duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf is gelijk aan het aantal dagen dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht,
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 7 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venray/Gennep, registratienummer PL2300-2019138996, opgemaakt door [brigadier] , brigadier van politie Eenheid Limburg, ondertekend en gesloten op 17 september 2019, doorgenummerde dossierpagina’s 1-61, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.