[de moeder 1] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
[de moeder 1] was het niet eens met de onderzoeksopzet van de raad. Zij heeft er niet mee ingestemd dat de school en de speltherapeut van [de minderjarige 1] niet als informanten zouden worden betrokken. Zij hadden objectieve en actuele informatie kunnen verschaffen. [de minderjarige 1] zelf had ook moeten worden gehoord. [de minderjarige 1] weet van de procedure en zij heeft het recht om gehoord te worden, ondanks haar jonge leeftijd (artikel 12 IVRK).
[de moeder 1] is in staat de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige 1] te dragen, althans zij zal binnen een aanvaardbare termijn daartoe in staat zijn. Zij wil werken aan de relatie met [de moeder 2] en de pleegouders van [de minderjarige 1] . [de moeder 1] zal het contact tussen [de minderjarige 1] en de pleegouders blijven bevorderen. Ook zal zij ervoor zorgen dat [de minderjarige 1] naar haar huidige school kan blijven gaan.
Over de opvoedsituatie bij [de moeder 1] bestaan geen onduidelijkheden en onzekerheden. De voorgenomen verhuizing naar [plaats] kan uitgesteld worden als dat in het belang van [de minderjarige 1] wordt geacht. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige 3] is gebaseerd op de (eerdere) ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de ondertoezichtstelling van de kinderen van haar nieuwe partner.
De GI heeft nooit op thuisplaatsing ingezet en nooit de pedagogische vaardigheden van [de moeder 1] onderzocht, ondanks dat de uithuisplaatsing als een ultimum remedium moet worden beschouwd. Al vóór de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing waren uitgesproken, had de GI het standpunt ingenomen dat het perspectief van [de minderjarige 1] in het pleeggezin lag.
[de minderjarige 1] is niet kwetsbaar. Bij [de moeder 1] is zij open en laat zij zichzelf zien. In het pleeggezin wordt haar die ruimte niet geboden, weet [de moeder 1] uit eigen ervaring, omdat de pleegouders van [de minderjarige 1] haar ouders zijn.
Enkel vanwege tijdsverloop is het gezag beëindigd. Aan [de moeder 1] is [de minderjarige 1] nog steeds veiliger gehecht dan aan de pleegouders, zodat een terugplaatsing niet schadelijk hoeft te zijn. Opgroeien in een pleeggezin heeft overigens ook negatieve consequenties voor de ontwikkeling van een kind.
Hoewel eerder aan [de minderjarige 1] is verteld dat zij in het pleeggezin zal blijven, wist [de minderjarige 1] ook dat [de moeder 1] in toekomst weer zelf voor [de minderjarige 1] wil zorgen. Een onderzoek op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hoeft [de minderjarige 1] dan ook niet te schaden. Een deskundigenonderzoek biedt [de moeder 1] een eerlijke positie in deze procedure, dan wel een middel om de pleeggezinplaatsing te accepteren.
Geconcludeerd dient te worden dat niet aan de wettelijke criteria van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voldaan.