3.1.In overweging 2 van het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a. Dexia Bank Nederland N.V. is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van onder meer Bank Labouchère N.V. en Legio-Lease B.V. Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
b. [appellante] heeft als lessee effectenleaseovereenkomsten gesloten met Labouchère, te weten: te weten:
Contract
nummer
datum
naam
leasesom
looptijd
vooruitbetaling
termijnbedrag
1
[contractnummer 1]
20-12- 1999
Overwaarde effect
€ 38.377,60
240 mnd
€ 7.667,40 t/m mnd 60
€ 159,74 vanaf mnd 60
2
[contractnummer 2]
20-12-1999
Maximaal rendement
effect
€ 45.180,27
180 mnd
€ 7.626,60 t/m mnd 60
€ 127,11 vanaf mnd 60
c. [appellante] was ten tijde van het aangaan van voormelde overeenkomsten gehuwd met de heer [ex-echtgenoot van appellante] (hierna ook te noemen: [ex-echtgenoot van appellante] ).
d. Bij dagvaarding van 13 maart 2003 hebben onder meer de Stichting Eegalease en de Consumentenbond bij de rechtbank Amsterdam een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW gestart tegen Dexia. Deze procedure is in eerste aanleg geëindigd door een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2004. Dexia heeft tegen dit vonnis tijdig hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, waardoor dat vonnis niet na verloop van de hoger beroepstermijn in kracht van gewijsde is gegaan. Tijdens de procedure in hoger beroep is tussen Dexia enerzijds en de belangenorganisaties (waaronder de Stichting Eegalease en de Consumentenbond) anderzijds een schikking tot stand gekomen. Deze schikking is vastgelegd in de zogenoemde Hoofdovereenkomst van 23 juni 2005. Partijen bij die overeenkomst hebben op dezelfde datum een overeenkomst gesloten zoals bedoeld in artikel 7:907 lid 1 BW (de WCAM-overeenkomst, bijlage III bij de Hoofdovereenkomst).
Na het sluiten van de Hoofdovereenkomst is de procedure in hoger beroep bij het hof Amsterdam op 25 augustus 2005 geroyeerd.
Ter uitvoering van de Hoofdovereenkomst heeft Dexia op grond van artikel 7:907
lid 1 BW op 18 november 2005 een verzoekschrift ingediend bij het hof Amsterdam. Bij beschikking van 25 januari 2007 heeft het hof Amsterdam de (op 8 mei 2006 gewijzigde) overeenkomst verbindend verklaard.
e. Bij brief van 20 mei 2006 schrijft de echtgenoot van [appellante] aan Dexia:
"Betreft: Contracten [contractnummer 1] , [contractnummer 2] ten name van [appellante]
Mij is onlangs gebleken dat door mijn echtgenote bovengenoemde contracten bij u zijn afgesloten.
Ik heb daarvoor geen toestemming verleend en ik vernietig hierbij het contract op grond van de artikelen 1:88 lid 1 sub d en 89 BW.
Ik verzoek u van het bovenstaande goede nota te nemen."
f. [appellante] heeft tijdig een opt-out verklaring ingediend en is daarmee niet gebonden aan de op 25 januari 2007 door het gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst met Dexia.
3.2.1.[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie, na vermindering van eis, gevorderd dat de rechter, bij vonnis, voor zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat de overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] in het geding rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia zal veroordelen om al hetgeen door [appellante] krachtens die overeenkomsten aan Dexia is betaald, aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf de dag van de door [appellante] gedane betalingen dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan die der voldoening;
2. Dexia zal veroordelen tot betaling van de door [appellante] Leaseproces verschuldigde buitengerechtelijke kosten op basis van de offerte van Leaseproces, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3. Dexia zal veroordelen in de kosten van het geding, waarvan het salaris gemachtigde voorwaardelijk wordt gevorderd, namelijk voor het geval Dexia niet veroordeeld zou worden om de volledige sub 2 genoemde kosten van Leaseproces aan [appellante] te voldoen.
3.2.2.Aan de vordering onder 3.2.1. sub 1 heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Bij brief van 20 mei 2006 heeft de echtgenoot van [appellante] de hiervoor onder 3.1. sub b. vermelde overeenkomsten op grond van art. 1:89 BW vernietigd, zodat zij een vordering heeft op Dexia uit hoofde van onverschuldigde betaling.
3.2.3.Dexia heeft in conventie onder meer aangevoerd dat het beroep op vernietiging niet tijdig is gedaan en dat de bevoegdheid van de echtgenoot om zich op vernietiging te beroepen is verjaard. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Dexia heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: zal verklaren voor recht dat de tussen Dexia en [appellante] gesloten overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] rechtsgeldig tot stand gekomen zijn, niet zijn vernietigd en niet bloot staan aan vernietiging op enige grond waarop van de zijde van [appellante] een beroep kan worden gedaan, alles met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.2.5.[appellante] heeft in reconventie verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.6.In het eindvonnis van 16 november 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen en de vordering van Dexia in reconventie toegewezen en [appellante] in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie veroordeeld.