ECLI:NL:GHSHE:2020:872

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
200.256.155_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in civiele zaak over ouderlijk gezag

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de raadsheren E.M.C. Dumoulin, L.Th.L.G. Pellis en H. van Winkel. Het wrakingsverzoek was ingediend door [verzoekster tot wraking], die zich in een civiele procedure over ouderlijk gezag bevond. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was de afwijzing van een aanhoudingsverzoek door het hof tijdens een zitting op 9 januari 2020. [Verzoekster tot wraking] stelde dat de raadsheren partijdig waren, omdat zij eerder aanhoudingsverzoeken hadden afgewezen en niet hadden gewacht op de uitkomsten van een traject bij het omgangshuis, dat van belang was voor de zaak.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat het handelen van de raadsheren geen blijk gaf van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de zaak niet aan te houden een procesbeslissing was en dat de motivering van het hof niet duidde op vooringenomenheid. De belangen van de kinderen stonden voorop en het hof had de mogelijkheid open gelaten om later alsnog tot aanhouding over te gaan, afhankelijk van de ontwikkelingen in de zaak. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid moet worden vermoed, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die door [verzoekster tot wraking] waren aangevoerd, niet voldoende waren om aan te nemen dat de raadsheren partijdig waren.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen en dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
registratienummer wraking: Wr 300-03-2020
200.256.155/02
datum beslissing: 24 februari 2020
beslissing van de wrakingskamer op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak met zaaknummer 200.256.155/01 van
[verzoekster tot wraking],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
verzoekster tot wraking,
hierna: [verzoekster tot wraking] ,
advocaat: mr. A. Apistola,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna: [verweerder] ,
advocaat: mr. A.A.M. Schutte,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
strekkende tot wraking van mrs. E.M.C. Dumoulin, L.Th.L.G. Pellis en H. van Winkel (raadsheren in de civiele sector, team familie- en jeugdrecht, van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch).

1.Het procesverloop

1.1.
Het wrakingsverzoek is mondeling gedaan ter terechtzitting van 9 januari 2020. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Mrs. Dumoulin, Pellis en Van Winkel hebben op 13 januari 2020 een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat zij niet in de wraking berusten.
1.3.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 10 februari 2020 behandeld. Verschenen zijn:
  • mr. Apistola, namens [verzoekster tot wraking] ;
  • [verweerder] ;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] , namens Stichting Jeugdbescherming Brabant;
  • mrs. Dumoulin, Pellis en Van Winkel.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 24 februari 2020 uitspraak zal doen.

2.Het wrakingsverzoek van [verzoekster tot wraking]

wilde niet dat de mondelinge behandeling van 9 januari 2020 doorging. Mr. Apistola heeft, namens [verzoekster tot wraking] , meermalen verzocht om aanhouding: tweemaal schriftelijk in december 2019 en nogmaals bij aanvang van de zitting zelf. Het hof heeft deze herhaalde verzoeken afgewezen, laatstelijk na een korte schorsing van de zitting van 9 januari 2020. Toen het hof vervolgens wilde overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, heeft [verzoekster tot wraking] de gehele behandelend kamer gewraakt. [verzoekster tot wraking] vindt dat het hof de zaak had moeten aanhouden. Door dit niet te doen, heeft het hof de schijn van partijdigheid / vooringenomenheid gewekt. [verzoekster tot wraking] legt aan haar wrakingsverzoek de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2020 en zoals nader toegelicht tijdens de wrakingszitting van 10 februari 2020:
  • bij het omgangshuis is recent een traject gestart voor beide ouders en de kinderen. Binnen dit traject is het contact tussen de moeder en de kinderen hervat en werken de ouders aan hun onderlinge communicatie. De resultaten van dit traject zijn cruciaal voor de onderhavige procedure die over het ouderlijk gezag over de kinderen van partijen gaat. De motivering van het hof om het verzoek om aanhouding af te wijzen, berust op een onjuiste uitleg door het hof van de beschikking van de rechtbank van 18 juli 2019 ten aanzien van het doel van het traject bij het omgangshuis. Het hof is ten onrechte niet bereid om dit traject af te wachten;
  • de motivering van het hof dat het traject bij het omgangshuis los staat van het hoger beroep over het ouderlijk gezag, is onjuist;
  • het hof had de zaak (ook) moet aanhouden, omdat [verzoekster tot wraking] hoogzwanger is en de aanloop en de zitting voor haar spanningen met zich brengt. Dat is niet goed voor de zwangerschap. Het hof heeft geen rekening gehouden met haar fysieke situatie. Het hof heeft niet gemotiveerd waarom dit geen reden is om aan te houden. Bovendien werd de moeder overvallen toen de zitting werd gepland. Zij heeft zich hierdoor onvoldoende kunnen voorbereiden op de mondelinge behandeling, wat wel nodig is voor een eerlijk proces. Dat is haar nu ontnomen.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 10 februari 2020 is ter sprake gekomen dat mr. Van Winkel (zie hieronder onder 3.) als individuele regierechter in een eerder stadium afwijzend heeft beslist op beide aanhoudingsverzoeken van [verzoekster tot wraking] . Naar aanleiding hiervan heeft mr. Apistola tijdens de behandeling van de wrakingszaak een aanvullende wrakingsgrond geformuleerd: [verzoekster tot wraking] vindt het nu des te erger dat het aanhoudingsverzoek ter zitting van 9 januari 2020 nogmaals is afgewezen door het hof. Dit versterkt de aanwijzingen voor partijdigheid van het hof en levert volgens mr. Apistola een zelfstandige wrakingsgrond op.

3.Het standpunt van de gewraakte raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch

Mrs. Dumoulin, Van Winkel en Pellis hebben geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Mr. Dumoulin heeft tijdens de wrakingszitting verklaard dat het hof het hoger beroep over het ouderlijk gezag inhoudelijk wilde behandelen op 9 januari 2020. De omgang speelde mogelijk ook een rol en het hof wilde graag van partijen horen wat de ontwikkelingen waren op dat gebied. Als het verhandelde ter zitting daartoe aanleiding zou geven, was het alsnog mogelijk dat de beslissing over het ouderlijk gezag zou worden aangehouden in afwachting van het traject bij het omgangshuis. Dit heeft het hof ook aan partijen medegedeeld.
Het was een processuele beslissing om de zaak niet aan te houden.
Mr. Van Winkel heeft hierop aangevuld dat hij als regierechter in december 2019 tweemaal het schriftelijke aanhoudingsverzoek van [verzoekster tot wraking] heeft afgewezen. De redenen voor aanhouding zagen toen ook op de zwangerschap van [verzoekster tot wraking] en het traject bij het omgangshuis. Mr. Van Winkel zag geen gewichtige redenen om op voorhand te beslissen dat de zaak moest worden aangehouden; zijn insteek was om de zaak inhoudelijk te behandelen en op basis daarvan te beslissen of het in het belang van de zaak was om de eindbeslissing alsnog aan te houden in afwachting van het traject bij het omgangshuis. Mr. Van Winkel benadrukt dat het hof niet heeft gezegd dat er geen verband bestond tussen de kwesties gezag en omgang en dat het hof ook niet heeft gezegd geen acht te slaan op de omgang tussen de moeder en de kinderen.

4.Het standpunt van [verweerder]

heeft tijdens de wrakingszitting verklaard dat [verzoekster tot wraking] naar redenen heeft gezocht om de zaak aan te houden; dit levert misbruik van procesrecht op. Het is duidelijk dat mr. Apistola in december 2019 al aanstuurde op een aanhouding; iedere keer schoven zijn verhinderdata op waardoor het onmogelijk werd om een zitting te plannen. Het is terecht dat het hof de zaak niet heeft aangehouden. Dan komt er tenminste snel duidelijkheid. Het traject van partijen bij het omgangshuis omvat vier fases en gaat nog lang duren. Fase 1 (veiligheidsinschatting) is nog niet eens afgerond. Het traject zal waarschijnlijk verlengd gaan worden.

5.Het standpunt van Stichting Jeugdbescherming Brabant

Mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] heeft tijdens de wrakingszitting verklaard dat de kinderen baat hebben bij duidelijkheid. Als het hof die duidelijkheid kan bieden, liever eerder dan later.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. De wrakingsgronden van [verzoekster tot wraking] zien alleen op de objectieve aspecten: van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheid aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid, met andere worden de schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.
6.4.1.
De wrakingskamer constateert dat het wrakingsverzoek direct is ingegeven door de afwijzende beslissing van het hof op het herhaalde aanhoudingsverzoek van [verzoekster tot wraking] . Deze beslissing is een procesbeslissing. Uit het arrest HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, blijkt het volgende:
“3.3. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Het middel stelt de vraag aan de orde of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing. Bij de beantwoording van die vraag moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.”
6.4.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat hij niet de functie van appel- of cassatierechter heeft. De wrakingskamer mag én zal dan ook niet inhoudelijk treden in de beslissing van het hof op het verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling van 9 januari 2020. Een inhoudelijke toetsing van die beslissing zou in strijd zijn met het gesloten systeem van rechtsmiddelen en in zoverre kan die beslissing slechts in cassatie aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Zelfs als het hof een verkeerde uitleg heeft gegeven van de beschikking van de rechtbank van 18 juli 2019, kan dat geen grond, althans niet zonder meer, voor wraking opleveren. De feiten en omstandigheden die [verzoekster tot wraking] aanvoert, zien op de inhoud van de zaak en geven geen concrete invulling van feiten en omstandigheden waaruit de gestelde vooringenomenheid van de gewraakte raadsheren zou blijken. De vraag of op basis van afweging van argumenten van alle belanghebbenden een beslissing tot aanhouding zal worden genomen ziet op de inhoud van de zaak en valt buiten de beoordelingsmogelijkheden van de wrakingskamer. Dat mr. Van Winkel als regierechter in een eerder stadium tweemaal het verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling van [verzoekster tot wraking] heeft afgewezen, maakt dit niet anders.
6.4.3.
Er ligt wel een taak voor de wrakingskamer als de afwijzende beslissing op het aanhoudingsverzoek gemotiveerd zou zijn aan de hand van argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de raadsheren wekken, bijvoorbeeld wanneer die beslissing zo onbegrijpelijk is of ontoereikend gemotiveerd dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat daar bij mrs. Dumoulin, Pellis en Van Winkel geen sprake van is, gelet op het volgende:
  • de hoofdzaak gaat over ouderlijk gezag van de ouders over hun kinderen. Het is voor alle betrokkenen van belang dat de beslissing op dit geschil met enige voortvarendheid wordt genomen. Stichting Bureau Jeugdzorg heeft verklaard dat het in het belang van de kinderen is dat daarover zo snel mogelijk duidelijkheid bestaat. In familiezaken zoals de onderhavige staan de belangen van de betrokken kinderen altijd voorop. Dat het hof in de zwangerschap van [verzoekster tot wraking] en/of het traject bij het omgangshuis onvoldoende aanleiding heeft gezien om de mondelinge behandeling van de zaak aan te houden, getuigt niet van enige vooringenomenheid;
  • uit de bewoordingen van het hof, zoals blijkt uit het proces-verbaal van 9 januari 2020, blijkt evenmin van vooringenomenheid. Integendeel, het hof heeft zelfs aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat het hof op een later moment alsnog tot aanhouding van de zaak zal besluiten. Hiermee is uitdrukkelijk de mogelijkheid opengelaten dat door hetgeen uit de mondelinge behandeling naar voren zou gaan komen de ontwikkelingen binnen het traject van het omgangshuis alsnog bij de eindbeslissing over het ouderlijk gezag zouden worden betrokken.
6.4.4.
Dat [verzoekster tot wraking] een eerlijk proces is onthouden, is tot slot geen standpunt dat door de wrakingskamer wordt gevolgd. Het hof achtte het juist van belang dat de mondelinge behandeling van 9 januari 2020 zonder uitstel zou plaats vinden. Daar had [verzoekster tot wraking] met [verweerder] en het hof het debat kunnen voeren hoe de juridische procedure over het ouderlijk gezag verder zou dienen te verlopen en in welke mate haar zwangerschap en/of het traject bij het omgangshuis hierbij in aanmerking dienen te worden genomen.
6.5.
Al met al is de wrakingskamer van oordeel dat het handelen van de raadsheren, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen blijk geeft van vooringenomenheid.
6.6.
Dit betekent dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking van mrs. Dumoulin, Pellis en Van Winkel zal afwijzen.
De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoekster tot wraking] , [verweerder] , Stichting Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en aan de drie gewraakte raadsheren.
Deze beslissing is gegeven door mrs. T.A. Gladpootjes, H.A.W. Vermeulen en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2020 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.