Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de rolbeslissing van 12 november 2019;
- de akte uitlaten van [de vennootschap 1] met één productie;
- de antwoordakte van [de vennootschap 2] .
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De kantonrechter had zich onbevoegd verklaard in een geschil dat voortvloeide uit een pachtovereenkomst, maar had nagelaten de zaak door te verwijzen naar de pachtkamer. De appellante, aangeduid als [de vennootschap 1], heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat de kantonrechter onterecht geen verwijzing had gedaan. De geïntimeerde, aangeduid als [de vennootschap 2], verzocht het hof om de appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, omdat er nog geen einde was gekomen aan de hoofdzaak bij de kantonrechter.
Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter zich onbevoegd had verklaard, maar de zaak niet had verwezen naar de bevoegde rechter. Het hof oordeelde dat er op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geen hoger beroep openstond tegen het onbevoegdheidsoordeel van de kantonrechter. De omstandigheid dat de kantonrechter de zaak naar de rol voor beraad had verwezen, betekende dat er nog geen eindvonnis was. Het hof concludeerde dat de appellante niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld.
De uitspraak van het hof hield in dat de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep en dat zij de proceskosten moest vergoeden, die door de geïntimeerde waren gevorderd. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2020.