ECLI:NL:GHSHE:2020:593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
200.268.173_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onbevoegdheid van de kantonrechter in pachtovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De kantonrechter had zich onbevoegd verklaard in een geschil dat voortvloeide uit een pachtovereenkomst, maar had nagelaten de zaak door te verwijzen naar de pachtkamer. De appellante, aangeduid als [de vennootschap 1], heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat de kantonrechter onterecht geen verwijzing had gedaan. De geïntimeerde, aangeduid als [de vennootschap 2], verzocht het hof om de appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, omdat er nog geen einde was gekomen aan de hoofdzaak bij de kantonrechter.

Het hof heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de kantonrechter zich onbevoegd had verklaard, maar de zaak niet had verwezen naar de bevoegde rechter. Het hof oordeelde dat er op basis van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geen hoger beroep openstond tegen het onbevoegdheidsoordeel van de kantonrechter. De omstandigheid dat de kantonrechter de zaak naar de rol voor beraad had verwezen, betekende dat er nog geen eindvonnis was. Het hof concludeerde dat de appellante niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar hoger beroep en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld.

De uitspraak van het hof hield in dat de appellante niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep en dat zij de proceskosten moest vergoeden, die door de geïntimeerde waren gevorderd. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.268.173/01
arrest van 18 februari 2020
in de zaak van
[de vennootschap 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [de vennootschap 1] ,
advocaat: mr. M.M.M. Rooijen te Weert,
tegen
[de vennootschap 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [de vennootschap 2] ,
advocaat: mr. J.M.M. Menu te Tilburg,
als vervolg op de door het hof gegeven rolbeslissing van 12 november 2019 in het hoger beroep van het - onder zaaknummer 7693028 \ CV EXPL 19-2595 gewezen - vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 juli 2019.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 12 november 2019;
  • de akte uitlaten van [de vennootschap 1] met één productie;
  • de antwoordakte van [de vennootschap 2] .
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemde rolbeslissing is [de vennootschap 1] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep in verband met de vraag of het vonnis waarvan beroep moet worden aangemerkt als een tussenvonnis waartegen op grond van het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv slechts hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met dat van het eindvonnis, dan wel als een eindvonnis.
2.2.
In haar akte uitlaten heeft [de vennootschap 1] toegelicht dat zij voor de zekerheid hoger beroep heeft ingesteld omdat de kantonrechter weliswaar in het incident onherroepelijk een einde aan het geding heeft gemaakt door zich onbevoegd te verklaren, maar een verwijzing gemotiveerd achterwege heeft gelaten. Volgens [de vennootschap 1] staat de procedure bij de rechtbank thans op de parkeerrol.
2.3.
[de vennootschap 2] verzoekt het hof om [de vennootschap 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep omdat vast staat dat aan enig (materieelrechtelijk) deel van de hoofdzaak bij de kantonrechter nog geen einde is gekomen.
2.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling is het gegeven dat de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep zich in het incident onbevoegd heeft verklaard tot oordelen, incidenteel gedaagde in de proceskosten heeft veroordeeld en de hoofdzaak heeft verwezen naar de rol voor beraad voortzetting procedure. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat op de onbevoegdverklaring vervolgens verwijzing naar de wel bevoegde rechter, de pachtkamer, zou dienen plaats te vinden op de voet van artikel 73 Rv, maar dat hij zo'n verwijzing naar de pachtkamer zinloos acht omdat deze dan zou moeten oordelen over de gevorderde verklaring voor recht dat er (juist) sprake is van huur en betaling van huurpenningen.
2.5.
Het hof is van oordeel dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer Hoge Raad 31 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0473 en Hoge Raad 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0050) tegen het onbevoegdheidsoordeel van de kantonrechter geen hoger beroep open staat. In de omstandigheid dat de kantonrechter de zaak niet heeft verwezen naar de wel bevoegde rechter, ziet het hof geen aanleiding om anders te oordelen. Allereerst omdat de kantonrechter de zaak in plaats daarvan heeft verwezen naar de rol voor beraad voortzetting procedure en daardoor nog geen sprake is van een eindvonnis. En verder omdat uit de door [de vennootschap 1] als productie 1 overgelegde akte van 25 september 2019 blijkt dat [de vennootschap 2] het geschil van partijen reeds aanhangig heeft gemaakt bij de pachtkamer.
2.6.
De slotsom is dat [de vennootschap 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, zoals door [de vennootschap 2] gevorderd.

3.De uitspraak

Het hof:
verklaart [de vennootschap 1] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt [de vennootschap 1] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [de vennootschap 2] tot aan deze uitspraak begroot op € 741,-- aan verschotten en op € 1.074, -- (1 punt liquidatietarief II) aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2020.
griffier rolraadsheer