ECLI:NL:GHSHE:2020:4207

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
20-001469-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake Opiumwetdelicten en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg van 18 mei 2016. De verdachte, geboren in 1983 en wonende te Roermond, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren voor verschillende feiten, waaronder het telen van hennep, diefstal van elektriciteit, deelname aan een criminele organisatie, witwassen en oplichting. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en enkele feiten bewezen verklaard, terwijl andere feiten zijn vrijgesproken. De verdachte was betrokken bij meerdere hennepkwekerijen in de gemeenten Roermond, Horn, Haelen en Sint Odiliënberg, en had een leidende rol in een criminele organisatie die zich bezighield met opiumwetdelicten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en oplichting door gebruik te maken van valse documenten om hypotheken te verkrijgen voor onroerend goed. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van voorarrest, en is aansprakelijk gesteld voor schadevergoedingen aan benadeelde partijen. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafoplegging verdisconteerd, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist door de advocaat-generaal.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001469-16
Uitspraak : 17 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 mei 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 04-800080-11 en 04-850427-12, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake de navolgende feiten:
- ter zake
parketnummer 04/800080-11:
- feit 1 (hennepkwekerijen te Horn, Haelen, Sint Odiliënberg, gemeente Roermond),
- feit 2 (aflevering van hennep),
- feit 3 (deelneming criminele organisatie/Opiumwetdelicten)
- feit 4 primair (gewoontewitwassen)
- feit 5 (hennepkwekerij te Maasbree);
en
- ter zake
parketnummer 04/850427-12:
- feit 1: (diefstal van stroom te Horn)
- feit 2: (diefstal van stroom te Haelen)
- feit 4: (diefstal van stroom te Sint Odiliënberg)
- feit 5: (diefstal van stroom te Gemeente Roermond)
- feit 6: (diefstal van stroom te Maasbree)
- feit 8: (oplichting)
- feit 10: (valsheid in geschrift)
- feit 11: (oplichting)
- feit 12: (bezit jammer)
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tevens heeft de rechtbank bij voormeld vonnis beslist op vorderingen van benadeelde partijen en heeft ter zake hoofdelijke schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van:
- ter zake
parketnummer 04/800080-11:
- feit 1 (derde gedachtestreepje hennepkwekerij te Susteren).
en
- ter zake
parketnummer 04/850427-12:
- feit 3 (diefstal stroom te Susteren)
- feit 7 (deelneming criminele organisatie/witwassen)
- feit 9 (verduistering boxer-automaat).
Nu verdachte ten aanzien van voormelde feiten van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, is verdachte gelet op het bepaalde in artikel 404, tweede lid, Wetboek van Strafvordering in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Standpunt verdediging
Daarnaast heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van:
- ter zake
parketnummer 04/800080-11:
feit 4 voor zover betrekking hebbend op het witwassen van de panden gelegen aan:
- de [adres 6] te Roermond;
- de [adres 7] te Horn;
- de [adres] te Roermond;
- de [adres 9] te Roermond;
- de [adres 10] te Roermond;
- de [adres 11] te Roermond.
De verdediging heeft zich ten aanzien van deze vrijspraken op het standpunt gesteld dat dit ‘beschermde’ vrijspraken zijn, waartegen op de voet van het bepaalde in artikel 407, tweede lid, Sv geen hoger beroep mogelijk is en heeft verzocht in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep te worden verklaard.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt.
Onder feit 4 is aan verdachte als gronddelict ten laste gelegd: gewoontewitwassen, zijnde witwassen onder de strafverzwarende omstandigheid van het plegen daarvan als gewoonte. Daarbij heeft de steller van de tenlastelegging het bestanddeel ‘gewoonte’ verfeitelijkt door de tenlastelegging van onder meer het witwassen van voornoemde panden. Naar het oordeel van het hof worden door deze wijze van ten laste leggen (de strafverzwarende omstandigheid van gewoontewitwassen) de genoemde voorwerpen, zijnde de tenlastegelegde panden, auto’s, een horloge en een hoeveelheid geld, niet gezien als afzonderlijk vernoemde strafbare feiten. Hierdoor is er geen sprake van een of meer gevoegde feiten als bedoeld in artikel 407, tweede lid, Sv. Er is derhalve geen sprake van een beschermde vrijspraak op dit onderdeel. Hierdoor is gezien het – overigens onbeperkt – ingestelde appel, feit 4 geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake
- parketnummer 04/800080-11, de feiten 1, 2 3, 4 (ook het witwassen van de panden) en feit 5 en
- parketnummer 04/850427-12, de feiten 1, 2, 4, 5, 6, 8, 10 (ook met betrekking tot de salarisspecificaties), 11 en 12
zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen alsmede de opgelegde hoofdelijke schadevergoedingsmaatregelen heeft de advocaat-generaal de bevestiging gevorderd van het vonnis van de rechtbank.
De verdediging heeft verweren gevoerd met betrekking tot:
- de omvang van het hoger beroep;
- de bewezenverklaring van parketnummer 04/800080-11, de feiten 1, 2, 3 en 4;
- de raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van feit 5 van parketnummer 04/800080-11.
- de bewezenverklaring van parketnummer 04/850427-12, de feiten 1, 2, 4, 5, 6, 8, 10, 11 en 12;
- de strafoplegging;
- de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
Ter zake
parketnummer 04-800080-11:
1.
hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2011 tot en met 29 augustus 2011, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- te Horn, in elk geval in de gemeente Leudal, (in een pand gelegen aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1285, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of,
- te Haelen, in elk geval in de gemeente Leudal, (in een pand gelegen aan de [adres 3] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 781, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- te Sint Odiliënberg, in elk geval in de gemeente Roerdalen, (in een pand gelegen aan de [adres 4] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1050, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in de gemeente Roermond, (in een pand gelegen aan de [adres 5] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1110, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 27 april 2011 in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 104,32 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in of omstreeks de periode van 13 augustus 2010 tot en met 8 november 2011 in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid, namelijk het (meermalen) (telkens) bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het aanwezig hebben van middelen of een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans heeft hij (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen),
was,
en/of
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- een horloge (merk Audemars Piguet) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
althans van (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- een horloge (merk Audemars Piguet)
- en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die pand(en) en/of die personenauto('s) en/of dat horloge en/of dat geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans indien ter zake het vorenstaande onder 4 geen veroordeling zou volgen:
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld,
althans (telkens) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen),
was,
en/of
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- een horloge (merk Audemars Piquet) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet,
althans van (een) voorwerp(en), te weten
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 7] te Horn en/of
- een pand gelegen aan de [adres 8] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 10] te Roermond en/of
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en/of
- een personenauto (merk BMW, type X5) en/of
- een personenauto (merk BMW, type M3) en/of
- een horloge (merk Audemars Piquet) en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen),
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die pand(en) en/of die personenauto('s) en/of dat horloge en/of dat geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
5.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 13 augustus 2010 in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, te Maasbree, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand gelegen aan de [adres 12] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1185, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Ter zake
parketnummer 04-850427-12:1.
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2011 tot en met 19 april 2011 te Horn, in elk geval in de gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2011 tot en met 9 maart 2011 te Haelen, in elk geval in de gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 mei 2011 tot en met 20 juli 2011 te Sint Odiliënberg, in elk geval in de gemeente Roerdalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
5.
hij in of omstreeks de periode van 25 april 2011 tot en met 29 augustus 2011 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
6.
hij in of omstreeks de periode van 05 maart 2010 tot en met 13 augustus 2010 te Maasbree, in elk geval in de gemeente Peel en Maas, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 8 november 2011 te Horn, in elk geval in de gemeente Leudal, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels
- [benadeelde 7] heeft/hebben bewogen tot het verlenen van (een) dienst(en), te weten bestratingswerkzaamheden en/of,
- [benadeelde 6] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van goederen, te weten lichtbakken, en/of het verlenen van (een) dienst(en), te weten het ontwerpen en afhangen van lichtbakken en/of,
- [benadeelde 3] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van goederen, te weten dakbevestigingsmaterialen en/of het verlenen van (een) dienst(en), te weten dakbedekkingswerkzaamheden en/of,
- [benadeelde 4] heeft/hebben bewogen tot het verlenen van (een) dienst(en), te weten het aanleggen van een gazon en/of bekiezeling en/of
- [benadeelde 8] heeft/hebben bewogen tot het verlenen van (een) dienst(en), te weten het leggen van waterleiding en gasleiding, elektro werkzaamheden en/of het aansluiten van een heater en/of,
- [benadeelde 5] heeft/hebben bewogen tot het verlenen van (een) dienst(en), te weten het aanleggen van een gazon met beregeningsinstallatie en/of het aanleggen van een grindvlakte,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide koper(s) en/of opdrachtgever(s), waardoor voornoemde
- [benadeelde 7] en/of,
- [benadeelde 6] en/of,
- [benadeelde 3] en/of,
- [benadeelde 4] en/of,
- [benadeelde 8] en/of,
- [benadeelde 5] ,
(telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of het bovenomschreven verlenen van (een) dienst(en);
10.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 november 2011 in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
- Europees schadeformulier en/of
- werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificatie(s) van [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] ,
althans enig(e) document(en) – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte,
- voornoemd Europees schadeformulier heeft verstrekt en/of getoond aan [bedrijf 18] , althans aan (een) derde(n) en/of
- voornoemde werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificatie(s) verstrekt althans getoond aan (een) derde(n) ten behoeve van het aanvragen van (een) hypothe(e)k(en),
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- voornoemd Europees schadeformulier niet is ondertekend door [medeverdachte 2] en/of de op voornoemd Europees schadeformulier vermelde aanrijding niet heeft plaatsgevonden
- voornoemde werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie van [bedrijf 16] niet is ondertekend door [betrokkene 1] en/of in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie van [bedrijf 16] is vermeld dat hij, verdachte, werknemer was,
- voornoemde werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie van [bedrijf 17] niet is ondertekend door [betrokkene 2] en/of in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie van [bedrijf 17] is vermeld dat hij, verdachte, werknemer was;
11.
hij in of omstreeks de periode van 14 januari 2011 tot en met 8 november 2011 in de gemeente Roermond en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] en/of een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een Europees schadeformulier opgemaakt en/of ondertekend en/of verstrekt en/of getoond aan [bedrijf 4] en/of [bedrijf 18] , althans aan (een) derde(n), waardoor [benadeelde 9] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
12.
hij op of omstreeks 8 november 2011 in de gemeente Roermond met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 161sexies lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel, te weten een zwart draagbaar radiozendapparaat, als bedoeld in artikel 1.1 onder kk van de Telecommunicatiewet (zogenaamde jammer voor de mobiele communicatie) welke niet was voorzien van enig merk, type en/of serienummer, dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, voorhanden heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraken
Parketnummer 04/800080-11
Feit 1:
Hennepkwekerij te Horn, [adres 2]
Anders dan de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal spreekt het hof verdachte vrij van betrokkenheid bij een op 9 maart 2011 te Horn aan de [adres 2] aangetroffen hennepkwekerij. Van de betrokkenheid van verdachte bij deze kwekerij blijkt enkel uit een verklaring van [medeverdachte 1] zonder dat daarvoor steun in ander bewijs te vinden is.
Hennepkwekerij te Roermond, [adres 5]
Het hof spreekt verdachte vrij van betrokkenheid bij een op 29 augustus 2011 te Roermond aan de [adres 5] aangetroffen hennepkwekerij. [medeverdachte 1] heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Daarnaast zou de betrokkenheid van verdachte kunnen blijken uit een aantal telefoons die bij [medeverdachte 3] , de ‘bewaker’ van de kwekerij, werden aangetroffen. Naar het oordeel van het hof zijn de gegevens die bij het onderzoek aan die telefoons zijn aangetroffen van onvoldoende gewicht om – in samenhang met de eerdergenoemde verklaring van [medeverdachte 1] – verdachte voor (mede)plegen met een ander of anderen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep te kunnen veroordelen.
Parketnummer 04/850427-12
Feit 1:
Diefstal stroom gepleegd te Horn
Het hof spreekt verdachte vrij van de diefstal van stroom gepleegd te Horn, nu deze diefstal tevens samenhangt met de onder parketnummer 04/800080-11 onder feit 1 ten laste gelegde hennepkwekerij in Horn waarvan verdachte is vrijgesproken
Feit 5:
Diefstal stroom gepleegd te Roermond
Anders dan de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal spreekt het hof verdachte vrij van de diefstal van stroom gepleegd te Roermond, nu deze diefstal tevens samenhangt met de onder parketnummer 04/800080-11 onder feit 1 ten laste gelegde hennepkwekerij in Roermond waarvan verdachte is vrijgesproken
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
Parketnummer: 04/800080-11

1.

in de periode van 9 maart 2011 tot en met 29 augustus 2011, in de uitoefening van een
beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met anderen,
- te Haelen, (in een pand gelegen aan de [adres 3] ) een hoeveelheid van (in
totaal) ongeveer 781 hennepplanten,
- te Sint Odiliënberg. (in een pand gelegen aan de [adres 4] ) een hoeveelheid van
(in totaal) ongeveer 1050 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk heeft geteeld;

2.

hij op of omstreeks 27 april 2011 in de gemeente Roermond, opzettelijk heeft afgeleverd
een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst II;

3.

hij in de periode van 13 augustus 2010 tot en met 8 november 2011 in de gemeente Roermond en elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit [medeverdachte 1] en een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in art. 11, derde en vijfde lid, namelijk het meermalen telkens bewerken, telen, verwerken en afleveren van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij in de periode van 1 december 2005 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Roermond en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers
hebben hij, verdachte, en zijn mededaders van een voorwerp, te weten:
- een personenauto (merk BMW, type X5),
de rechthebbende verhuld
en
voorwerpen, te weten:
- een pand gelegen aan de [adres 6] te Roermond en
- een pand gelegen aan de [adres 9] te Roermond en
- een pand gelegen aan de [adres 11] te Roermond en
- een personenauto (merk BMW, type M3) en
- een personenauto (merk BMW, type X 5)
verworven,
en
- geld
omgezet,
terwijl hij en zijn mededaders (telkens) wisten dat die panden die personenauto’s en dat geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;

5.

hij in de periode van 15 februari 2010 tot en met 13 augustus 2010, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, tezamen en in vereniging met anderen, te Maasbree, opzettelijk heeft geteeld (in een pand gelegen aan de [adres 13] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1185 hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
parketnummer: 04/850427-12

2.

hij in de periode van 2 maart 2011 tot en met 9 maart 2011 te Haelen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom) toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. ;

4.

hij in de periode van 18 mei 2011 tot en met 20 juli 2011 te Sint Odiliënberg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom), toebehorende aan [benadeelde 1] B.V. ;

6.

hij de periode van 5 maart 2010 tot en met 13 augustus 2010 te Maasbree, tezamen en in
vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid elektrische energie (stroom) toebehorende aan [benadeelde 1] B.V.

8.

hij in de periode van 1 september 2011 tot en met 8 november 2011 te Horn, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 7] heeft bewogen tot het verlenen van diensten, te weten bestratingswerkzaamheden en,
- [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van goederen, te weten lichtbakken en het verlenen van diensten, te weten het ontwerpen en afhangen van lichtbakken en,
- [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van goederen, te weten dakbevestigingsmaterialen en het verlenen van diensten, te weten dakbedekkingswerkzaamheden en,
- [benadeelde 4] heeft bewogen tot het verlenen van diensten, te weten het aanleggen van een gazon en bekiezeling en,
- [benadeelde 8] heeft bewogen tot het verlenen van diensten, te weten het leggen van waterleiding en gasleiding, elektro werkzaamheden en het aansluiten van een heater en,
- [benadeelde 5] heeft bewogen tot het verlenen van diensten, te weten het aanleggen van een gazon met beregeningsinstallatie en het aanleggen van een grindvlakte,
hebbende verdachte en zijn mededader toen aldaar telkens met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide koper(s) en opdrachtgever(s), waardoor voornoemde
- [benadeelde 7] en,
- [benadeelde 6] en,
- [benadeelde 3] en,
- [benadeelde 4] en,
- [benadeelde 8] en,
- [benadeelde 5] ,
werden bewogen tot bovenomschreven afgifte en het bovenomschreven verlenen van diensten.

10.

hij in of omstreeks de periode van 1januari 2005 tot en met 8 november 2011 in de
gemeente Roermond en/of elders in Nederland meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst(e)
- Europees schadeformulier en
- werkgeversverklaringen van [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17] ,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen als ware die geschriften echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte,
- voornoemd Europees schadeformulier heeft verstrekt aan een derde en
- voornoemde werkgeversverklaringen verstrekt althans getoond aan derden ten behoeve van het aanvragen van hypotheken,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- voornoemd Europees schadeformulier niet is ondertekend door [medeverdachte 2] en de op voornoemd Europees schadeformulier vermelde aanrijding niet heeft plaatsgevonden;
- voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf 16] niet is ondertekend door [betrokkene 1] en in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf 16] is vermeld dat hij, verdachte, werknemer was;
- voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf 17] niet is ondertekend door [betrokkene 2] en in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring van [bedrijf 17] is vermeld dat hij, verdachte, werknemer was;

11.

hij in de periode van 14 januari 2011 tot en met 8 november 2011 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, hebbende verdachte met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – valselijk een Europees schadeformulier verstrekt aan een derde waardoor [benadeelde 9] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

12.

hij op 8 november 2011 in de gemeente Roermond met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in art. 161sexies lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel, te weten een zwart draagbaar radiozendapparaat, als bedoeld in art. 1.1 onder kk van de Telecommunicatiewet (zogenaamde jammer voor de mobiele communicatie) welke niet was voorzien van enig merk, type en/of serienummer, dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweer: bewijsuitsluiting verklaring [medeverdachte 1]
De rechtbank heeft de bewezenverklaring van een groot aantal feiten opgehangen aan de verklaringen die door de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn afgelegd bij de politie in de maanden oktober en november 2013.
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde verweer herhaald dat deze verklaringen – kort gezegd – onbetrouwbaar zijn en derhalve van het bewijs moeten worden uitgesloten. Ter onderbouwing heeft de verdediging op een drietal aspecten gewezen (p.6 pleitnota verdediging).
In de eerste plaats zou [medeverdachte 1] belastend jegens verdachte hebben verklaard in de hoop daarmee een ‘deal’ met justitie te kunnen sluiten (p. 4 van de pleitnota)
In de tweede plaats heeft [medeverdachte 1] zijn verklaringen van eind 2013 op de inhoud van het dossier afgestemd. Zijn verklaringen bevatten reeds wat uit het dossier kenbaar was en [medeverdachte 1] heeft daar niets nieuws aan toegevoegd wat betrouwbaar is te achten (p. 7 pleitnota).
In de derde plaats heeft [medeverdachte 1] door te verklaren weliswaar zichzelf belast maar heeft daarbij tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn eigen rol te minimaliseren (p. 7 pleitnota).
In de vierde plaats zou [medeverdachte 1] geldschulden bij verdachte hebben uitstaan en door belastend te verklaren zou [medeverdachte 1] hebben bewerkstelligd dat verdachte vast werd gezet en hij bescherming kreeg van de politie.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
[medeverdachte 1] heeft zich aanvankelijk bij de politieverhoren (verhoren van 8 november 2011, p. 487 tot en met 6 februari 2012, p. 653) beroepen op zijn zwijgrecht. Vervolgens is [medeverdachte 1] vanaf 25 oktober 2013 gaan verklaren over zijn eigen rol en ook over die van verdachte en anderen.
Als eerste stelt het hof vast dat voor zover het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] tot bewijs zal bezigen, deze niet op zich staan maar steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zonder uitputtend te willen zijn wijst het hof op de kwekerij te Haelen, waar de verklaring van [medeverdachte 1] steun vindt in mastgegevens.
Bij de kwekerij te Sint Odiliënberg vinden de verklaringen van [medeverdachte 1] steun in de inhoud van tapgesprekken en sms-berichten.
Voor wat betreft de criminele organisatie wordt naast tapgesprekken ook een verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] gebezigd.
Bij de aflevering van hennep te Roermond vindt de verklaring van [medeverdachte 1] steun in bevindingen gebaseerd op uitgevoerde observaties.
De verdediging stelt hiertegenover slechts in algemeenheden geschetste scenario’s die de verklaringen van [medeverdachte 1] in een voor verdachte ongunstige zin zouden kunnen hebben
beïnvloed. Nergens wordt het echter concreet of anderszins onderbouwd. Evenmin wordt door de verdediging uit een met de uit de bewijsmiddelen blijkende gegevens rijmend alternatief scenario gegeven.
Verder overweegt het hof dat [medeverdachte 1] in zijn verklaringen vanaf 25 oktober 2013 consistent heeft verklaard, voor zover deze verklaringen op onderdelen niet geheel eensluidend zijn, betreft het onderdelen van ondergeschikte aard die aan de betrouwbaarheid van diens verklaringen als geheel niet afdoen.
Gelet op het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] vanaf 25 oktober 2013 betrouwbaar zijn en er geen grond is deze verklaringen van het bewijs uit te sluiten. Dat verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen doet hieraan niet af.
Standpunten verdediging
Parketnummer 04/800080-11, feit 1
[adres 3] te Haelen
De verdediging heeft ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij aangetroffen aan het [adres 3] te Haelen vrijspraak bepleit.
In de eerste plaats is aangevoerd dat de vaststelling van het aanstralen van de gsm van verdachte van een mast in de nabijheid van de kwekerij niets zegt, omdat de inhoud van die gesprekken niet bekend is en dit aanstralen van de mast slechts gedurende een korte periode heeft plaatsgevonden.
Verder is aangevoerd dat bij de ontdekking van de kwekerij op 19 april 2011 is vastgesteld dat de planten nagenoeg oogstrijp waren. Volgens de verdediging betekent dit – uitgaande van een kweekcyclus van negen a tien weken - dat er al planten moeten hebben gestaan vanaf ongeveer half februari 2011, terwijl de eerste aanstraling van de gsm van verdachte met de betreffende zendmast pas op 24 maart 2011 plaatsvond. Dit betekent dat de verdachte niet betrokken kan zijn bij de verzorging van de planten voorafgaande aan 24 maart 2011.
Ook heeft de verdediging in dit verband nog gewezen op het feit dat verdachte niet bij deze kwekerij is gezien en dat de verklaring van [medeverdachte 2] niet klopt. Zij zou hebben verklaard vaak, gedurende twee maanden om de dag, met verdachte naar de kwekerij te zijn geweest, terwijl dat niet strookt met de zendmastgegevens. Daaruit blijkt enkel van kortdurende aanstraalmomenten.
Dat de politie heeft waargenomen dat verdachte uit de woning aan de [adres 3] in Haelen is gekomen maakt dit niet anders, omdat deze waarneming niet betekent dat verdachte in de ruimten van de kwekerij is geweest.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het procesdossier blijkt, zakelijk weergegeven, het navolgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard [1] dat hij – [medeverdachte 1] – het pand aan de [adres 3] te Haelen heeft gehuurd voor zijn zus (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2]). Samen met [verdachte] en zijn zus heeft er overleg plaatsgevonden om in die woning een kwekerij in te richten. [medeverdachte 1] heeft bemiddeld bij dit pand, [verdachte] verzorgde de plantjes en [medeverdachte 1] en zijn zus zouden samen 15% van de opbrengst krijgen. [verdachte] was de investeerder in en de eigenaar van de kwekerij.
[medeverdachte 2] heeft verklaard [2] dat de kwekerij van [verdachte] en [medeverdachte 1] was. [verdachte] ging binnen de plantjes water geven en zij moest dan buiten vegen, net alsof ze er woonde. [medeverdachte 2] ging vaak samen met [verdachte] naar de kwekerij, soms ging [medeverdachte 1] ook mee. De kwekerij was van [medeverdachte 1] en [verdachte] had een sleutel van het pand. Zij heeft de boete die [benadeelde 1] voor het illegaal wegnemen van stroom had opgelegd aan [medeverdachte 1] gegeven, die deze dan aan [verdachte] zou doorgeven en tot betaling ervan zou overgaan.
Verder heeft de directe buurman, de bewoner van [adres 14] [3] in Haelen, bij dit pand drie personen gezien. Overdag was er het meestal een vrouw. Meestal kwamen zij in de middaguren naar de woning [adres 3] .
Ook is op maandag 18 april 2011 gezien dat de auto van [medeverdachte 2] omstreeks 14:55 uur bij de woning staat, dat om 15:30 uur een vrouw en een man uit de woning komen, met de auto richting Horn rijden, waarna de auto bij de growshop van verdachte wordt aangetroffen. [4]
[medeverdachte 2] herkent zichzelf op de foto gemaakt op maandag 18 april 2011 en verklaart dat zij de man op de foto met het rood gekleurd T-shirt niet goed kon zien, maar dat dit volgens haar verdachte was, omdat zij die maandag met verdachte daar was geweest. [5]
Tenslotte heeft het toestel van verdachte tussen 24 maart 2011 en 05 april 2011 meerdere keren gebruik gemaakt van een mast gelegen bij het pand [adres 3] te Haelen. Het gaat daarbij om 30 contacten waarvan 18 contacten gesprekken betreffen en 12 contacten sms-berichten zijn. Opvallend is dat het tijdstip steeds in de middaguren is gelegen tussen 12:15 uur en 16:30 uur. [6]
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] omtrent de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Zijn verklaring vindt steun in de tot het bewijs gebezigde verklaring van [medeverdachte 2] , in de observaties en in zendmastgegevens. Uit deze verklaringen komt naar voren dat verdachte een leidende en sturende rol had op grond waarvan zijn handelen naar het oordeel van het hof is aan te merken als die van medepleger.
Aan dit oordeel doet niet af hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Het hof overweegt ten aanzien van het aanstralen van de mast gedurende slechts een korte tijd en het ontbreken van de inhoud van de gevoerde telefoongesprekken, dat dit niet afdoet aan het bovenstaande.
Daarbij overweegt het hof dat er diverse redenen kunnen zijn waarom de telefoon van verdachte niet bij ieder bezoek aan de betreffende kwekerij de bewuste mast heeft aangestraald. In dat verband wijst het hof op de omstandigheid dat verdachte op 18 april 2011 bij de kwekerij wordt waargenomen terwijl er klaarblijkelijk op dat moment geen aanstraling op de zendmast is vastgesteld. Dat de eerste aanstraling op 24 maart 2011 plaatsvond en de teelt volgens de berekening van de verdediging half februari is begonnen, betekent derhalve niet dat verdachte voor 24 maart 2011 niet in de betreffende kwekerij is geweest.
De zendmastgegevens ondersteunen naar het oordeel van het hof de verklaring van [medeverdachte 2] . Het hof wijst daarbij met name om de omstandigheid dat zij heeft verklaard vooral in de middaguren in de kwekerij te zijn geweest en dat aanstralingen op de betreffende zendmast in de middaguren, tussen 12:15 uur en 16:30 uur, plaatsvinden.
Aan het standpunt van de verdediging dat weliswaar op 18 april 2011 wordt waargenomen dat verdachte uit de woning met de kwekerij komt, maar dat dit niet betekent dat verdachte de kwekerij heeft gezien of daarvan wist, gaat het hof voorbij gezien de getuigenverklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Bij dit laatste overweegt het hof dat verdachte alle gelegenheid heeft gehad een verklaring te geven voor het aanstralen van zijn gsm bij de mast in de nabijheid van de kwekerij en de omstandigheid dat is waargenomen dat hij uit de woning met daarin de kwekerij is gekomen. Tot op heden is een dergelijke verklaring uitgebleven.
Gelet hierop verwerpt het hof het verweer ten aanzien van deze kwekerij.
[adres 4] te Sint Odiliënberg
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het feit met betrekking tot de aangetroffen kwekerij aan de [adres 4] te Sint Odiliënberg dient te worden vrijgesproken.
Daartoe is aangevoerd dat de betrokkenheid van verdachte bij deze kwekerij niet verder is gegaan dan het leveren van kweekmaterialen vanuit zijn growshop maar deze bijdrage van verdachte niet als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Ter terechtzitting in hoger beroep op 6 augustus 2020 heeft verdachte over dit feit verklaard dat [betrokkene 3] een schuld aan hem had, dat [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] naar hem toe zijn gekomen voor de levering van kweekmaterialen en dat middels de opbrengst van de kwekerij de schuld aan verdachte zou worden betaald.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Ten tijde van deze kwekerij verbleef verdachte in Turkije.
[medeverdachte 1] heeft over de betrokkenheid van verdachte bij deze kwekerij onder meer verklaard op verzoek van verdachte dit pand te hebben gehuurd. Verdachte betaalde de huur. [betrokkene 4] heeft de kwekerij aangelegd. Verdachte heeft alles gefinancierd. [7]
Uit tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] – welke laatste op het pand moest passen – blijkt de verdere betrokkenheid van verdachte bij deze kwekerij. Ook is er rechtstreeks contact tussen [medeverdachte 1] en verdachte in Turkije onder meer als er een probleem ontstaat over de bezichtiging van dit pand door een makelaar. [8] Ook na de ruiming van de kwekerij wordt verdachte geïnformeerd door [medeverdachte 1] . [9]
Verder blijkt de betrokkenheid van verdachte bij deze kwekerij uit een gesprek tussen [betrokkene 3] en een man [naam 1] [10] evenals uit een tapgesprek van 20 juli 2011tussen [betrokkene 3] en zijn vrouw [11] en met zijn dochter [12] en een gesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte waarbij verdachte wordt verteld dat [betrokkene 3] namen heeft genoemd tegen bepaalde mensen. [13] Daarnaast blijkt uit deze tapgesprekken eveneens de betrokkenheid van [betrokkene 4] bij deze kwekerij.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] omtrent de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. [medeverdachte 1] verklaring vindt steun in de tot bewijs gebezigde tapgesprekken. Daaruit blijkt van een grotere rol van verdachte dan het enkele leveren van kweekmaterialen. Uit deze verklaring van [medeverdachte 1] en de overige bewijsmiddelen leidt het hof af dat verdachte een leidende en sturende rol had en zijn handelen is aan te merken als die van medepleger.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Parketnummer 04/800080-11 feit 2
Onder feit 2 van parketnummer 04/800080-11 is door de rechtbank bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk heeft afgeleverd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat niet vaststaat dat de op 27 april 2011 in een verborgen ruimte in de schuur bij het pand [adres 15] 2 te Susteren door de politie aangetroffen hennep afkomstig is uit de garage bij de woning van verdachte te Roermond. In het kader van dit verweer heeft de verdediging tevens aangevoerd dat de omstandigheden niet van dien aard waren dat van verdachte een aannemelijke, redengevende en ontzenuwende verklaring mocht worden verlangd, zoals de rechtbank heeft overwogen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het navolgende.
Naar aanleiding van tapgesprekken en SMS-verkeer op 26 en 27 april 2011 ontstaat het vermoeden dat verdachte een afspraak heeft met [betrokkene 5] . [14]
Het observatieteam ziet op 27 april 2011 verdachte uit de garage behorende bij het perceel [adres 6] te Roermond komen en ziet dat verdachte diverse malen op en neer loopt vanuit genoemde garage naar de doorgaande weg. Op enig moment wordt gezien dat 3 auto’s parkeren nabij het perceel [adres 6] te Roermond. In alle drie de auto’s zit alleen een bestuurder. Een van de drie auto’s wordt voor korte duur de garage ingereden. Nadat de auto weer uit de garage kwam gereden, wordt gezien dat door verdachte de voordeur van de woning aan de [adres 6] wordt geopend en dat de bestuurder van die auto de woning binnengaat. [15]
Terwijl dit gaande is, belt verdachte naar [betrokkene 5] , die zegt dat hij om de hoek staat. [16] Vervolgens verschijnen er twee auto’s. Een van de auto’s verdwijnt voor korte tijd in de garage. Gezien wordt wederom dat verdachte de voordeur van de woning opendoet. De auto rijdt naar de [adres 15] en wordt daar uitgeladen. [17]
Op 27 april 2011 wordt bij een doorzoeking in de garage van het pand aan de [adres 15] – naast een drogerij – tevens een hoeveelheid hennep aangetroffen. [18] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de aangetroffen drogerij van [betrokkene 5] was, dat hij de drogerij zelf niet kent maar dat hij wel twee gesprekken heeft gehoord waaruit hij heeft afgeleid dat verdachte twee keer wiet aan [betrokkene 5] heeft geleverd. Ze hadden 80, 90 of 100 kilo natte wiet van verdachte gekocht. De drogerij zou niets met verdachte te maken hebben maar verdachte had wel het grootste deel hennep geleverd. [19]
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] omtrent de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. [medeverdachte 1] verklaring vindt steun in de tot bewijs gebezigde tapgesprekken en in het SMS-verkeer, waarbij in versluierde taal werd gecommuniceerd, in de observaties voor de woning van verdachte en tenslotte in het aantreffen van hennep in de garage aan de [adres 15] .
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de bevindingen uit de observatie bij de woning aan de [adres 6] , in samenhang met de overige inhoud van de bewijsmiddelen, redengevend zijn voor het bewijs en dat van verdachte een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring mocht worden verlangd, welke – zo heeft het hof met de rechtbank vastgesteld – is uitgebleven.
Het andersluidende standpunt van de verdediging verworpen.
Parketnummer 04/800080-11 feit 3
Onder feit 3 van parketnummer 04/800080-11 is aan verdachte ten laste gelegd artikel 11a (oud) Opiumwet in welke wetsartikel het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid Opiumwet is strafbaar gesteld.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat dit feit ziet op de onder feit 1 ten laste gelegde hennepkwekerijen, te Horn, Haelen, Sint Odiliënberg en Roermond en niet ook op de onder feit 5 ten laste gelegde kwekerij te Maasbree. Nu het hof verdachte van zijn betrokkenheid ten aanzien van de kwekerijen te Horn en Roermond heeft vrijgesproken worden deze bij de beoordeling van dit feit niet betrokken.
Daarnaast merkt het hof op dat onder dit feit tevens dient te worden begrepen de – kort gezegd – levering van hennep als onder feit 2 is ten laste gelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover er al sprake is van een samenwerkingsverband tussen verdachte en anderen, deze niet een duurzaam, gestructureerd en bestendig karakter heeft gehad als vereist in artikel 11a (oud) Opiumwet en dat verdachte op die grond moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11a Opiumwet (oud), een zekere duurzaamheid en structuur vereist tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende.
[medeverdachte 1] heeft over de criminele organisatie onder meer verklaard dat verdachte alles aanstuurde en dat de activiteiten bestonden uit het telen van hennep. In de kweekprocedures had verdachte [betrokkene 4] nodig. [medeverdachte 1] zelf faciliteerde verdachte. Hij bemiddelde ook in de panden voor de hennepteelt. [vader van verdachte] was niet betrokken bij de hennepteelt maar wel bij het wegzetten van het geld. Iedereen had zijn taak en kende zijn taak, daarom hoefde er maar weinig gecommuniceerd te worden. [20]
Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] de leider was en opdrachten aan [medeverdachte 1] gaf. Ook heeft zij verklaard dat de naam van verdachte niet bij de politie mocht worden genoemd en dat verdachte de boete van de energieleverancier (
het hof begrijpt: de boete vanwege de diefstal van stroom die plaatsvond bij de hennepkwekerij te Haelen) heeft betaald. [21]
Uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken blijkt van een hiërarchie. Verdachte stuurde alles aan. [medeverdachte 1] koppelde de ontwikkelingen met betrekking tot de hennepkwekerijen terug aan verdachte. Verdachte gaf aanwijzingen of opdrachten aan [medeverdachte 1] . Met name tijdens de vakantie van verdachte in Turkije werd er door [medeverdachte 1] regelmatig telefonisch contact gezocht met verdachte en werd hij op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen met betrekking tot de kwekerij in Sint Odiliënberg. [22]
In tapgesprekken werd daarnaast veelvuldig gebruik gemaakt van versluierde en gecodeerde taal. In gesprekken werd onder meer gesproken over velgen, auto’s en aankoopbedragen van auto’s. Uit de tapgesprekken bleek duidelijk dat hiermee kilo’s hennep, hennepkwekerijen, henneppanden en bedragen voor kilo’s hennep dan wel bedragen voor huur van panden werd bedoeld. Kennelijk werd op deze wijze gepoogd te voorkomen dat de politie bij het afluisteren van de gesprekken te weten zouden komen waarover deze gesprekken gingen. [23]
Verder volgt uit de tapgesprekken dat [medeverdachte 1] binnen de organisatie de persoon was die vermoedelijk zorg droeg voor het regelen van de panden. [24]
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan [medeverdachte 1] verklaring omtrent het bestaan van een criminele organisatie met betrekking tot de hennepteelt. Zijn verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 2] , de grote hoeveelheid tapgesprekken, waarbij gebruik werd gemaakt van versluierd en gecodeerde taal en waaruit ook van een zekere hiërarchie en taakverdeling blijkt.
De organisatie heeft zich gedurende een langere tijd – in ieder geval van 19 april 2011 tot 20 juli 2011 – met Opiumwetdelicten beziggehouden.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het samenwerkingsverband een duurzaam, gestructureerd en bestendig karakter had waardoor sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) Opiumwet.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Parketnummer 04/800080-11, feit 4 en parketnummer 04/850427, feit 10
Vrijspraak
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het witwassen van de panden gelegen aan de [adres 7] te Horn, de [adres 8] te Roermond en de [adres 10] in Roermond. Dit was overeenkomstig de standpunten van de verdediging en van de officier van justitie. Nu in hoger beroep geen andersluidende standpunten dienaangaande zijn ingenomen en het hof evenmin aanleiding ziet anders te oordelen, zal verdachte voor wat betreft het witwassen van genoemde panden opnieuw worden vrijgesproken.
Witwassen panden en valsheid in geschrift
Resteert het witwassen van de panden gelegen aan:
- de [adres 6] te Roermond;
- de [adres 9] te Roermond;
- de [adres 11] te Roermond.
De panden [adres 6] te Roermond en [adres 11] Roermond en valsheid in geschrifte
Het hof zal het witwassen van de panden aan de [adres 6] te Roermond en de [adres 11] te Roermond ten laste gelegd onder parketnummer 04/800080-11, feit 4 en de valsheid van geschrift ten laste gelegd onder parketnummer 04/850427-12, feit 10 gezamenlijk bespreken nu deze feiten samenhangen. Door het gebruik van valse geschriften werden hypotheken verkregen voor genoemde panden.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het gebruik van – kort gezegd – valse salarisspecificaties. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit wel kan worden bewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het gebruik van valse geschriften en daarmee – kort gezegd – van het witwassen van de panden dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet wist dat de geschriften vals waren opgemaakt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Witwassen pand [adres 6] te Roermond en werkgeversverklaring café “ [bedrijf 16] ”
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt onder meer – zakelijk weergegeven – het navolgende.
Op 6 december 2005 heeft verdachte een pand aan de [adres 6] te Roermond gekocht waarop een hypotheek werd gevestigd. De hypotheek is verkregen aan de hand van een werkgeversverklaring op naam van [betrokkene 1] en bijbehorende salarisspecificatie, afgegeven voor verdachte in verband met zijn dienstverband bij café “ [bedrijf 16] ”. [25]
[betrokkene 1] heeft nadat haar de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie werden getoond, verklaard dat zij de verklaring niet kent, dat zij deze verklaring niet heeft opgemaakt, dat de handtekening die op de verklaring staat niet van haar is en dat zij de salarisspecificatie ook niet herkent. [26]
[facilitator] heeft in zijn algemeenheid verklaard dat hij als facilitator is opgetreden voor de familie [verdachte] . Op verzoek produceerde [facilitator] allerlei documenten, die de familie nodig had. Dit varieerde van huurovereenkomsten tot arbeidscontracten en salarisstroken. Veel van die stukken stonden op de computer en ze (het hof begrijpt
: personen uit de familie [verdachte]) hoefden maar te vragen en [facilitator] maakte deze stukken op. [facilitator] kon over diverse blanco formulieren beschikken en het was een kleine moeite om deze aan te passen. [27]
Over de werkgeversverklaring heeft [facilitator] aangegeven dat dit een formulier was waaruit blijkt dat Café [bedrijf 16] , de verdachte de mogelijkheid geeft om een hypotheek aan te vragen. [facilitator] herkent zijn handschrift op de verklaring welke was opgemaakt en ondertekend op naam van zijn toenmalige vriendin [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft er echter niets mee te maken. De verklaring is opgemaakt op verzoek van verdachte ter verkrijging van een hypotheek omdat verdachte een pand wilde kopen. Er bestond op dat moment geen dienstverband tussen Café [bedrijf 16] en verdachte. De werkgeversverklaring op naam van café [bedrijf 16] was vals. [28]
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij [facilitator] had gevraagd of het mogelijk was een hypotheek te krijgen en of [facilitator] hem daarbij kon helpen.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen [facilitator] heeft verklaard omtrent het optreden als ‘documentenverstrekker’ voor de familie [verdachte] en zijn verklaring omtrent het op verzoek van verdachte opmaken van een (valse) werkgeversverklaring ter verkrijging van een hypotheek. Hieruit volgt tevens de wetenschap van verdachte omtrent de valsheid ervan.
Nu de werkgeversverklaring ten name van Café “ [bedrijf 16] ” vals was, volgt daaruit tevens dat de salarisspecificatie vals was en dat verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt, zodat dit eveneens bewezen is.
Het hof verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
In verband met het witwassen van het pand oordeelt het hof als volgt.
Verdachte heeft door middel van het gebruik van een valse geschriften, te weten een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie, een hypothecaire lening afgesloten waarna verdachte de uit deze hypothecaire lening verkregen gelden heeft aangewend voor de aankoop van het pand aan de [adres 6] te Roermond. Dit pand is derhalve door verdachte verworven terwijl hij wist dat dit middellijk uit enig misdrijf afkomstig was, te weten door gebruik van valse geschriften.
Witwassen pand [adres 11] te Roermond en werkgeversverklaring van [bedrijf 17]
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende.
Op 9 oktober 2009 heeft verdachte een pand aan de [adres 11] te Roermond gekocht waarop een hypotheek werd gevestigd. De hypotheek is verkregen op basis van een werkgeversverklaring op naam van [betrokkene 2] en bijbehorende salarisspecificatie, afgegeven voor verdachte in verband met zijn dienstverband bij [bedrijf 17] . [29]
[betrokkene 2] heeft nadat hem de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie werden getoond verklaard dat hij deze niet kent, dat het niet zijn handtekening is op de verklaring en dat dit het handschrift van [medeverdachte 1] is. Ook denkt hij dat [bedrijf 17] een functie als salesmanager zoals verdachte op de loonstrook wordt genoemd niet nodig heeft omdat het bedrijf nooit activiteiten heeft verricht. [30]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij verdachte op diens verzoek een of twee maanden op de loonlijst van [bedrijf 17] heeft gezet en dat verdachte zelf de premies en het salaris heeft betaald, dat verdachte daarna het pand aan de [adres 11] heeft gekocht. Verdachte heeft nooit werkzaamheden voor [bedrijf 17] verricht maar had de werkgeversverklaring en salarisspecificatie nodig ter verkrijging van een hypotheek. [31]
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan hetgeen [medeverdachte 1] heeft verklaard, nu zijn verklaring steun vindt in de verklaring van zijn broer [naam 2] . Nu [medeverdachte 1] verdachte op diens verzoek op de loonlijst had gezet en de werkgeversverklaring en salarisspecificatie nodig had ter verkrijging van een hypotheek volgt daaruit reeds de wetenschap van verdachte omtrent de valsheid van die geschriften.
Nu de werkgeversverklaring ten name van [bedrijf 17] vals was volgt daaruit tevens dat de salarisspecificatie vals was en dat verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt, zodat dit eveneens bewezen is.
Het hof verwerpt het andersluidende standpunt van de verdediging.
In verband met het witwassen van het pand oordeelt het hof als volgt.
Verdachte heeft door middel van het gebruik van een valse geschriften, te weten een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie, een hypothecaire lening afgesloten waarna verdachte de uit deze hypothecaire lening verkregen gelden heeft aangewend voor de aankoop van het pand aan de [adres 11] te Roermond. Dit pand is derhalve door verdachte verworven terwijl hij wist dat dit
middellijkuit misdrijf afkomstig was, te weten door gebruik van vals geschriften.
Witwassen pand [adres 9] Roermond
Ten aanzien van het witwassen van een pand aan de [adres 9] te Roermond, blijkt uit hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende.
Op 1 mei 2009 heeft verdachte een pand aan de [adres 9] te Roermond gekocht voor een prijs van € 140.000,-. Op dit pand werd een hypotheek gevestigd van € 165.230,-. Voor deze hypotheek is verdachte op jaarbasis een bedrag van € 7.600,44 aan rente verschuldigd.
De hypotheek is verkregen op basis van een werkgeversverklaring van 13 maart 2009 verstrekt door [gemachtigde bedrijf 12] van [bedrijf 5] . Verdachte zou daar sinds 11 augustus 2008 als intercedent werkzaam zijn. [32]
[gemachtigde bedrijf 12] heeft verklaard dat [bedrijf 5] in de periode van maart 2008 tot en met december 2008 activiteiten had, dat de arbeidsovereenkomst met verdachte in december 2008 is beëindigd en dat het bedrijf in 2009 is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat op het moment van het opmaken van de werkgeversverklaring er geen activiteiten waren. De werkgeversverklaring zou enkel zijn opgemaakt ten behoeve van de hypotheek. [33]
Parketnummer 04/800080-11 feit 4 witwassen
Naast de hiervoor genoemde panden, is onder feit 4 van parketnummer 04/800080-11 eveneens ten laste gelegd het witwassen van een BMW X5, een BMW M3, een horloge (Audemars Piquet) en geld afkomstig uit de handel in verdovende middelen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat voornoemde voorwerpen niet uit enig misdrijf afkomstig zijn maar uit legale bron zijn verkregen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
In het licht van deze vooropstelling volgt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen onder meer, zakelijk weergegeven, het navolgende.
Verdachte heeft in de periode van 1 december 2005 tot en met 8 november 2011 uitgaven gedaan van:
- ongeveer € 98.000,- aan betalingen voor rente voor de hypotheken;
- ongeveer € 74.000,- aan betalingen en periodieke betalingen in verband met de aankoop van een BMW X5;
- ongeveer € 14.500,- voor de aankoop van een horloge (Audemars Piquet)
- ongeveer € 54.600,- voor de aankoop van een BMW M3.
Uit bij de belastingdienst opgevraagde gegevens blijkt van onvoldoende inkomen en vermogen om vorenstaande uitgaven te kunnen doen. [34]
Naar het oordeel van hof rechtvaardigen voormelde bevindingen – enerzijds hoge contante uitgaven en anderzijds het nagenoeg ontbreken van inkomen en vermogen aan de zijde van de verdachte – het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat voormelde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
In dat geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
In het kader hiervan overweegt het hof het navolgende.
Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte aangegeven dat voormelde uitgaven verklaarbaar zijn uit de navolgende inkomsten:
- inkomsten uit arbeid (o.a. café [bedrijf 16] , [bedrijf 5] , [bedrijf 17] en [bedrijf 6] );
- inkomsten uit zijn growshop “ [bedrijf 7] ”;
- huurinkomsten uit panden;
- sponsorgelden;
- schade-uitkering in verband met een blikseminslag.
De verdachte heeft ter onderbouwing ter terechtzitting in hoger beroep op 6 augustus 2020 overgelegd een drietal ordners met administratieve stukken.
Het hof heeft vastgesteld dat – zakelijk weergegeven – deze ordners het navolgende bevatten:
1. Eén ordner betreft rekeningafschriften van ABN Amro-rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] in de periode van 2004-2011;
2. Eén ordner betreft huurovereenkomsten (in de periode 2009-2018) van enkele panden als genoemd in de tenlastelegging onder 4;
3. Eén ordner betreft inkomensgegevens, arbeidsovereenkomsten, salarisspecificaties, gegevens van ondernemingen e.d. De stukken hebben betrekking op de periode 2002-2011.
De advocaat-generaal heeft zich bij mail van 14 augustus 2020 over deze stukken uitgelaten en het hof volgt de advocaat-generaal in zijn vaststelling dat voormelde stukken ofwel reeds onderdeel uitmaken van het procesdossier, ofwel reeds onderwerp van onderzoek zijn geweest en dat in zoverre er door verdachte in het hoger beroep niets bijgebracht wat niet ook in eerste aanleg bekend was.
De rechtbank heeft omtrent deze stukken in haar vonnis (
hof: vonnis p. 41 t/m 45) onder meer het navolgende overwogen:
Op grond van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte (legale) inkomsten uit loondienst heeft genoten uit werk bij café [bedrijf 16] en bij [bedrijf 17] .
De overgelegde jaaropgave 2005 - 12.472,00 euro - en de salarisspecificaties van januari tot en met juni 2006— 1.500,00 euro per maand- van café [bedrijf 16] doen niet af aan dit
oordeel. Deze stroken immers niet met de verklaring van [facilitator] dat verdachte niet op de
loonlijst stond bij het café en ook niet met het jaarsalaris vermeld in de werkgeversverklaring: 45.663,78 euro (voor de periode vanaf 1 april 2015 34.247,83 euro).
Bovendien heeft verdachte in 2005 maandelijks een uitkering van het UWV ontvangen die in 2005 steeds ongeveer 700,00 euro bedroeg. Dit verenigt zich niet met een dienstverband bij café [bedrijf 16] vanaf 1 april in dat jaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij in 2010 en 2011 heeft gewerkt voor [bedrijf 6] .
Getuigen van [getuige 1] en [getuige 2] , die de boekhouding van 2010 en begin 2011 hebben gedaan voor onder meer dit bedrijf, hebben bevestigd dat verdachte op de loonlijst stond. Zij verzorgden de salarisspecificaties op basis van een Excel-bestand dat werd aangeleverd door [betrokkene 6] . Het loon werd contant uitbetaald. Er was geen kasadministratie. Op basis van het Excel-bestand kon geen kascontrole plaatsvinden. Dat bestand kan immers op elk tijdstip worden aangemaakt. Voor het jaar 2010 hebben de boekhouders de salarisadministratie tot en met augustus moeten reconstrueren omdat de vorige boekhouder, [facilitator] , de gegevens niet compleet aanleverde. De reconstructie vond plaats op basis van losse salarisspecificaties. Met ingang van september 2010 verzorgden zij de salarisspecificaties. Volgens hen werden de lonen pas vanaf april 2011 geboekt onder [bedrijf 8] De naam van [vorige naam bedrijf 13] veranderde toen in [bedrijf 6] . Al het personeel werd overgeschreven.
In het licht hiervan valt niet goed in te zien dat er voor verdachte zowel een salarisspecificatie over december 2010 was van [bedrijf 9] als van [bedrijf 8] Op de salarisspecificatie van [bedrijf 9] van december 2010 wordt een bruto loon vermeld van 4.000,00 euro per maand). Cumulatief was het brutoloon tot en met december volgens deze specificatie 22.680,00 euro. De andere salarisspecificatie van verdachte over december 2010 van het loon bij [bedrijf 8] vermeldt als brutoloon 1.000,00 euro. Ook is er een jaaropgave over 2010 van [bedrijf 8] met als fiscaal loon 4.000,00 euro. Op sommige specificaties staat als datum indiensttreding 1 januari 2010 en op een andere staat 1 september 2010. Naast al deze onduidelijkheden over de loonbetaling zijn er bovendien onduidelijkheden over de verrichtte werkzaamheden zoals waargenomen door werknemers van [bedrijf 6] . Zo verklaarde [naam 3] dat de baas binnen dit bedrijf [vader van verdachte] is en er verder geen andere bazen zijn. Hij werkte daar sinds 28 november 2009. Hij weet niet wat de rol van [verdachte] in het bedrijf is en heeft hem nog nooit op zijn werkplekken ontmoet.
[naam 4] heeft gewerkt voor [bedrijf 6] sinds de winter van 2011. [verdachte] is zijn neef. Hij heeft hem nooit zien werken bij [bedrijf 6] . [naam 5] heeft van begin 2010 tot februari 2011 gewerkt bij [vorige naam bedrijf 13] of [bedrijf 6] . Hij herkent verdachte niet van een foto. [Naam 1] zegt te werken bij [bedrijf 6] vanaf 1 oktober 2009. [vader van verdachte] is de baas. Verdachte is de zoon van [vader van verdachte] en daar houdt het voor hem op. Hij kan niet zeggen wat de rol van [verdachte] is in het bedrijf. Heel af en toe doet hij montage en soms inkoop van materialen. Ventilatoren en zo. Dat zocht hij uit. En als men ergens gereedschap kon krijgen wat goedkoop was, dan vogelde hij dat ook wel uit.
Al met al kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte zoals hij ter zitting stelt in 2010 27.000,00 euro en in 2011 33.177,00 euro loon ontving op grond van een arbeidsovereenkomst bij [bedrijf 9] of [bedrijf 8]
Verdachte heeft verder ter zitting van 3 maart 2016 verklaard dat hij in 2005/2006 inkomsten had uit de growshops [bedrijf 7] en [bedrijf 10] en later uit [bedrijf 11] . Dat verdachte in de periode 2005/2006 inkomsten had uit de éénmanszaak [bedrijf 7] is niet aannemelijk. Verdachte heeft [bedrijf 7] pas eind 2006 overgenomen en het patroon van de contante stortingen wijzigt niet in de resterende maanden van 2006. In 2007 heeft verdachte mogelijk wel inkomsten genoten van [bedrijf 7] . Verdachte heeft echter niet concreet, zelfs niet globaal aangegeven hoeveel inkomen hij heeft genoten uit [bedrijf 7] . Ter zitting gewezen op de vele contante stortingen op zijn privérekening, verklaarde verdachte dat hij dagelijks de opbrengst op zijn-privérekening stortte bij de bank. Daarvan is in het rekeningenoverzicht niets terug te vinden, want in 2007 zijn er 22 contante stortingen geweest. In hoeverre deze betrekking hebben op de inkomsten uit [bedrijf 7] en of dit legale inkomsten zijn, is door de rechtbank niet vast te stellen.
Wat betreft inkomsten uit [bedrijf 10] en [bedrijf 11] stelt de rechtbank vast dat deze anders dan [bedrijf 7] geen éénmanszaken waren, maar handelsnamen van [bedrijf 9] De boekhouders van [bedrijf 9] verklaarden geen boekhouding te hebben gedaan voor de [bedrijf 11] . De vraag is dus of er financieel wel een duidelijke scheiding was tussen de bedrijfsactiviteiten die onder verschillende handelsnamen door de BV’s werden verricht. Verdachte heeft niet concreet aangegeven welke inkomsten hij - anders dan als werknemer - uit deze B.V. heeft genoten en bij gebreke van een boekhouding is dit ook niet verifieerbaar.
Volgens verdachte heeft hij huurinkomsten genoten van zijn panden [adres 6] Roermond, [adres 17] Roermond en [adres 11] Roermond.
Verdachte heeft verklaard dat hij in 2006 zelf in het pand [adres 6] woonde en dat hij het later verhuurde aan zijn zussen voor 1.000,00 euro per maand. Voor het pand zijn geen verhuurovereenkomsten aangetroffen noch overgelegd. Vreemd genoeg bevindt zich in het dossier wel een huurovereenkomst waarin staat dat verdachte het pand [adres 6] , zijn eigendom, met ingang van 1 januari 2007 huurde van [betrokkene 6] , één van zijn zussen.
Deze overeenkomst is volgens deze zus door verdachte opgemaakt. Zij tekende blindelings. [betrokkene 6] verklaart aanvankelijk gedurende één of twee jaar op de [adres 6] te wonen, in het
begin samen met haar oudere zus. Zij had een huurovereenkomst met haar broer en betaalde hem 500,00 euro per maand. Dit gold ook voor haar zus. Verdachte overnachtte ook vaak op dit adres. Zij heeft zich – toen zij ging studeren - in september 2006 laten inschrijven op de [adres 6] . Vanaf dat moment woonde zij er op basis van een mondelinge huurovereenkomst voor 500,00 euro per maand. Geconfronteerd met het ontbreken van vrouwenspullen in de woning [adres 6] zegt zij daar sinds de zomer niet meer te wonen. Na 2010 betaalde zij de huur contant.
In 2006 en 2007 is in de rekeningenoverzichten, die deel uitmaken van het dossier, niets van huurbetalingen terug te vinden. Van februari 2008 tot en met november 2010 worden wel regelmatig bedragen overgemaakt naar de rekening van verdachte onder vermelding van Huur [adres 6] , in totaal ontvangen 8.850,00 euro in 2008, 5.750,00 euro in 2009 en 6.000,00 euro in 2010 en niets in 2011. Dit correspondeert niet met wat verdachte ter zitting opgaf aan huurinkomsten voor dit pand: 12.000,00 euro in 2010 en 4.000,00 euro in 2011.
Het bestaan van een huurovereenkomst met [betrokkene 6] voor de [adres 6] zou kunnen worden afgeleid uit de huurbetalingen die in de jaren 2008, 2009 en 2010 zijn gedaan. Haar wisselende verklaringen over de periode dat zij daar zou hebben gewoond op basis van een huurovereenkomst vanaf september 2006 en haar verklaring dat zij daar tijdens haar verhoor op 5 maart 2012 nog woonde, corresponderen niet met deze betalingen. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in 2009 bevriend is geraakt met verdachte, dat deze op de [adres 6] in Roermond woonde en die woning niet verhuurd is geweest. De rechtbank komt op grond daarvan tot de conclusie dat de verklaring van verdachte dat hij de woning verhuurde voor 1.000,00 euro per maand in de periode 2007 tot 2011 hoogst onaannemelijk is.
Huurinkomsten uit de [adres 9] te Roermond.
Verdachte is sinds 1 mei 2009 eigenaar van dit pand. Volgens verdachte was op de begane grond een internetcafé gevestigd en op de etages kamerverhuur. In 2010 en 2011 zouden de huurinkomsten 32.400,00 euro per jaar zijn.
Op een usb-stick aangetroffen in de woonkamer van de [adres 6] werden bestanden gevonden met teksten van huurcontracten met [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 8] . Zij allen zouden per 1 mei 2009 woonruimte huren op de [adres 9] voor 400,00 euro per maand en 800,00 euro borg. De huur moest maandelijks op de ABN-rekening van verdachte worden overgemaakt. Van geen van deze huurders zijn betalingen aangetroffen op deze bankrekening. Op de rekeningenoverzichten zijn daarnaast nog enkele huur- en borgbetalingen te zien van 250,00 euro, mogelijk betrekking hebbend op [adres 9] .
Verder is er een huurovereenkomst aangetroffen waarin [medeverdachte 2] met ingang van 1 oktober
2010 woonruimte huurt op de [adres 18] voor 300,00 euro per maand en op de
overeenkomst de aantekening: per 1 november 2011 opgezegd. Ook hier is de verplichting opgenomen de huur te betalen op de ABN-rekening van verdachte. [medeverdachte 2] ontkent dat zij die overeenkomst heeft getekend en dat zij daar ooit heeft gewoond. Op de ABN-rekening
van verdachte zijn geen huurbetalingen van [medeverdachte 2] te vinden.
Van het internetcafé [bedrijf 12] dat op de begane grond in het pand gevestigd was, is geen huurovereenkomst aangetroffen, maar in de periode van maart 2010 tot en met april 2011 is
regelmatig, maar niet maandelijks, een huurbetaling te zien.
De rechtbank komt op grond van deze gegevens tot de conclusie dat de huurinkomsten van het pand [adres 9] in Roermond met uitzondering van die van internetcafé [bedrijf 12] niet aannemelijk zijn. De huurinkomsten zijn dan ook aanzienlijk beperkter dan wat uit de inkomensopgave 2010 en 2011 van verdachte volgt.
Ten slotte zouden er voor het pand [adres 11] ook huurinkomsten zijn in de jaren 2010 en 2011 ten bedrage van 12.000,00 euro per jaar, maar deze zijn evenmin onderbouwd. De rechtbank heeft geen huurovereenkomsten voor dit pand aangetroffen. Wel zijn er vanaf november 2009 op de bankrekeningen van verdachte onregelmatige huurbetalingen te zien afkomstig van [betrokkene 9] , [betrokkene 10] dan wel [betrokkene 11] variërend van 850,00 euro tot 1.000,00 euro, maar deze zijn niet iedere maand ontvangen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de benedenverdieping is verbouwd, dat de bovenverdieping van [adres 11] altijd verhuurd was en dat er drie of vier personen na elkaar hebben gewoond.
Het hof neemt vorenstaande overwegingen van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne, stelt vast dat verdachte een concrete en verifieerbare verklaring omtrent de inkomsten heeft gegeven maar oordeelt dat deze verklaring in het licht van de hiervoor weergegeven overwegingen hoogst onwaarschijnlijk is, zodat het openbaar ministerie niet gehouden was nader onderzoek uit te voeren. Zijdelings betrekt het hof bij dit oordeel dat tot in een late fase – te weten tot de terechtzitting in eerste aanleg – een verklaring van verdachte omtrent de herkomst van voormelde uitgaven is uitgebleven.
Uit het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien volgt dat de BMW X5, een BMW M3, een horloge (Audemars Piquet) en geld middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Anders dan de rechtbank oordeelt het hof dat voormelde voorwerpen niet afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. Dat is door de verdediging niet gesteld en overigens ook niet aannemelijk geworden. Weliswaar is verdachte veroordeeld ter zake Opiumwetdelicten, maar het hof acht onvoldoende duidelijk geworden dat voormelde uitgaven zijn gedaan met de inkomsten uit die bewezen verklaarde strafbare feiten.
Witwassen BMW X5
Nu hiervoor is vastgesteld dat de BMW X5 uit enig misdrijf afkomstig is, rijst de vraag of verdachte de rechthebbende ervan heeft verhuld zoals de rechtbank bewezen heeft verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet heeft verborgen of verhuld en dat om die reden van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat de termen 'verbergen' en 'verhullen' als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr (oud), betrekking hebben op gedragingen die erop zijn gericht het zicht te bemoeilijken op wie de rechthebbende op een voorwerp is. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende.
Onder verdachte is een BMW type X5 aangetroffen. Het voertuig is in 2008 in Duitsland gekocht en daar op naam van de vader van verdachte, [vader van verdachte] , geregistreerd. De auto heeft € 81.400,52,- gekost. [35]
Bij de bestelling van de auto werd op 7 mei 2008 een contante betaling gedaan van
€ 20.000,- en bij aflevering van de auto op 2 oktober 2008 werd nogmaals contant een geldbedrag van € 4.970,02 betaald. [36] Het overige aankoopbedrag van deze auto werd gefinancierd.
Vanaf 10 november 2008 werden voor de aflossing van de financiering maandelijkse termijnen betaald aan de BMW Bank GmbH te Heinsberg (Duitsland).
Bij de doorzoeking van de woning van [vader van verdachte] , werden bankafschriften aangetroffen van een bankrekening ten name van [vader van verdachte] bij de [adres 19] te Heinsberg. Via deze bankrekening werden de maandelijkse aflossingen voor de genoemde BMW aan de BMW bank GmbH betaald.
Kort voor de betaling van de aflossingstermijnen werd er bijna elke maand op voornoemde bankrekening een contante storting door verdachte gedaan ter grootte van ongeveer het verschuldigde maandbedrag. Ook voor het aangaan van de financieringsovereenkomst vonden er op deze bankrekening al meerdere contante stortingen door verdachte plaats. [37] In totaal werd er ongeveer een bedrag van € 60.000,- betaald.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de maandelijkse kosten van de BMW X5 werden betaald door verdachte en dat hij dit geld stortte op de rekening van [vader van verdachte] in Heinsberg bij de Sparkasse waar het automatisch werd geïncasseerd door de leasemaatschappij. [38]
[vader van verdachte] is nooit als bestuurder/gebruiker van de BMW gesignaleerd. Verdachte daarentegen is diverse keren als bestuurder/gebruiker van deze auto gesignaleerd.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de gedragingen van verdachte en [vader van verdachte] er op waren gericht te verbergen/verhullen wie de feitelijke rechthebbende was met betrekking tot de BMW X5. Daartoe werd de auto niet in Nederland op naam van verdachte gesteld maar in Duitsland op naam van zijn vader, [vader van verdachte] . Verder werd niet op naam van verdachte maar op naam van [vader van verdachte] een financieringsovereenkomst afgesloten voor de aankoop van de auto. De leasetermijnen werden eveneens niet geïncasseerd van een rekening in Nederland op naam van verdachte maar van een Duitse rekening op naam [vader van verdachte] . Verdachte zorgde er door middel van contante stortingen op die bankrekening telkens voor dat tijdig voldoende saldo voor de incasso van de leasetermijnen op die rekening aanwezig was.
Door middel van bovenstaande gedragingen hebben verdachte en zijn mededader “verborgen” en “verhuld” als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder a, Sr (oud), op basis waarvan het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Witwassen BMW M3, horloge, hoeveelheid geld
Hiervoor heeft het hof reeds vastgesteld dat een BMW M3, een horloge en een hoeveelheid geld middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Ten aanzien van de BMW M3 en het horloge is het hof van oordeel dat verdachte deze heeft verworven terwijl hij wist dat deze – middellijk – uit enig misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van een hoeveelheid geld is het hof van oordeel dat verdachte deze heeft omgezet – onder meer door betaling van voormelde voorwerpen alsmede de betaling van de renten in het kader van de hypotheken van panden die hem in eigendom toebehoorden.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Ten aanzien van parketnummer 04/850427-12
Feiten 2, 4 en 5
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van stroom ten behoeve van de hennepkwekerijen te Haelen, Sint Odiliënberg en te Maasbree (pleitnota p. 42 e.v.) nu verdachte of niet bij die kwekerij betrokken is geweest (kwekerij te Haelen) dan wel geen wetenschap heeft gehad van de diefstal van stroom (kwekerijen te Sint Odiliënberg en Maasbree).
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt onder meer – zakelijk weergegeven - het navolgende.
Ten aanzien van de kwekerijen te Haelen, St. Odiliënberg en Maasbree is vastgesteld dat elektriciteit illegaal is weggenomen.
Het hof stelt voorop dat niet vastgesteld kan worden dat het verdachte zelf is geweest die handelingen heeft verricht waardoor de elektriciteit werd weggenomen. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte desalniettemin als medepleger van de diefstal van die elektriciteit kan worden aangemerkt.
Het hof stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voor het bewijs van het plegen of het medeplegen van diefstal van elektriciteit bij hennepteelt niet zonder meer voldoende is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij hennepteelt (vgl. HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6922, HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:508 en HR 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3218). Als sprake is van medeplegen, behoeft niet bewezen te worden dat de verdachte zelf een wegnemingshandeling heeft verricht. Wel is nodig dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking met degene die dat wel heeft verricht. Vereist is dan dat de verdachte wist dat de hennepkwekerij op illegale stroom draaide en dat de verdachte een bijdrage aan de hennepteelt heeft geleverd die van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Het hof stelt voorop dat indien bewezen kan worden dat de verdachte bij het telen van de hennep zo nauw met de andere betrokkenen heeft samengewerkt dat van het medeplegen van telen kan worden gesproken en tevens blijkt dat de verdachte weet had van de illegale stroomvoorziening, daaruit in de regel afgeleid kan worden dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe samenwerking en dat de verdachte die diefstal derhalve heeft medegepleegd.
Het hof heeft ten aanzien van de hennepkwekerijen te Haelen en St. Odiliënberg te Maasbree geoordeeld dat verdachte bij de hennepteelt zo nauw met anderen heeft samengewerkt dat van medeplegen sprake is. Tevens is bewezen dat verdachte deelnemer was van een criminele organisatie die zich bezighield met opiumwetdelicten.
Uit de daartoe gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er bij de opiumwetdelicten sprake was vaan een zekere taakverdeling. Deze taakverdeling kwam ongeveer erop neer dat verdachte iedereen aanstuurde en alles financierde. Verdachte was de hoofdman. Anderen hielpen verdachte. Zo regelde [medeverdachte 1] de panden waarin de kwekerijen werden gevestigd en nam hij verdachte waar bij diens afwezigheid. Daarnaast waren er anderen die de kwekerijen opbouwden en de stroomvoorziening verzorgden en bewaakten. Ten aanzien van de kwekerij te Haelen heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de boete die ze had gekregen (
het hof begrijpt: de afname van elektriciteit) aan [medeverdachte 1] had gegeven en dat deze op zijn beurt het weer doorgaf aan verdachte die tot betaling ervan overging. Ten aanzien van de kwekerij te Maasbree heeft de getuige [getuige 3] niet alleen verklaard dat verdachte de grote baas was, maar ook dat deze hem iedere keer geld voor de huur maar ook voor de [bedrijf 13]
(hof: elektriciteitsleverancier). Verdachte betaalde alles.
Gelet op de rol die verdachte vervulde als medepleger bij de hennepteelt en als deelnemer in de criminele organisatie – te weten als de grote man die alles aanstuurde en regelde – kan het niet anders zijn dan dat hij wetenschap had van de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de kwekerijen. Dat is expliciet gebleken ten aanzien van de hennepkwekerij te Haelen en het ligt voor de hand dat dit – gelet op de rol die verdachte telkens vervulde – ook gold voor de andere kwekerijen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de diefstal van de elektriciteit onderdeel vormde van de nauwe samenwerking en dat de verdachte die diefstal derhalve heeft medegepleegd.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Feit 8
De aanleiding voor dit feit zit in tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 1] over de aankoop van spullen ten behoeve van de [adres 7] te Horn, het pand van [bedrijf 15] waar meerderde bedrijven zijn gevestigd van de familie [verdachte] . De bestellingen zijn gedaan door [bedrijf 14] , dat op naam staat van [medeverdachte 1] , waarbij de goederen zijn geleverd maar de rekeningen niet zijn betaald.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 8 dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] de door hem bestelde en geleverde diensten en/of goederen niet zou gaan betalen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het navolgende.
In de aangiften van [benadeelde 7] en [benadeelde 6] en [benadeelde 6] wordt verdachte benoemd als opdrachtgever. Als de persoon die zij zien als de baas. [39] Ook in de aangiften van [benadeelde 4] en [benadeelde 8] volgt dat verdachte zich inhoudelijk met de bestelling bemoeide. [40]
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte feitelijk degene was die voordeel had van de geleverde goederen en die een initiërende rol had in deze opzet. Verdachte bepaalde wat er moest gebeuren aan het pand. Ook verklaarde hij dat [bedrijf 14] enkel is opgericht voor de renovatie van de [adres 7] dat de leveranciers via [bedrijf 14] in opdracht van verdachte werden benaderd en dat het een vooropzet plan was om de leveranciers niet te betalen en dat naar hij weet [bedrijf 14] inmiddels failliet was verklaard. [41]
Ook uit tapgesprekken komt het aandeel van verdachte bij de bestellingen naar voren. Zo is er een gesprek over het grasmatten en grind, [42] over dakplaten [43] en het voorschot van de grasman [44] en over de dakdekker [45] en de stenenlegger. Ook is er een tapgesprek waarin verdachte zegt dat hij aan het verbouwen was en dat hij voor de hele plaats nieuw heeft laten maken. [46] Uit een tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] legt [medeverdachte 1] verantwoording aan verdachte af over het dakdekbedrijf en de man van het gras en de sproeiers in de grond. [47]
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de ten laste gelegde leveranciers producten dan wel diensten leverden ten behoeve van het opknappen van het pand aan de [adres 7] te Horn. Dit pand stond op naam van [bedrijf 15] met sinds 2 augustus 2010 [betrokkene 6] als bestuurder. Tevens waren in het pand diverse bedrijven van de familie [verdachte] gevestigd. Zo stond er ingeschreven [bedrijf 14] (met als bestuurder [medeverdachte 1] ) en [bedrijf 8] met als bestuurder de medeverdachte [vader van verdachte] . Ook het bedrijf “De [bedrijf 11] ” van verdachte was daar gevestigd. [48] Tijdens een controle op 20 oktober 2011 worden in het pand aan de [adres 7] te Horn, verdachte en [medeverdachte 1] aangetroffen. [49]
Het hof heeft geen redenen te twijfelen aan hetgeen [medeverdachte 1] heeft verklaard over de rol die verdachte bij deze oplichtingen heeft gespeeld. Verdachte was de initiator en bepaalde wat er moest gebeuren. De verklaringen van [medeverdachte 1] vinden bevestiging in meerdere tapgesprekken waaruit onder meer volgt dat [medeverdachte 1] verantwoording aan verdachte moest afleggen. Ook uit de aangiften volgt dat verdachte als aanspreekpunt fungeerde en mededeelde wat er diende te gebeuren.
Het hof acht het hoogst onaannemelijk dat verdachte – gelet op zijn leidende en actieve rol in het geheel – geen wetenschap had van de omstandigheid dat de rekeningen niet betaald zouden worden. Het hof betrekt bij dit oordeel dat verdachte er belang bij had dat het pand aan de [adres 7] werd opgeknapt omdat daarin ook een groot deel van de bedrijven van de familie [verdachte] was gehuisvest.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte een dusdanige wezenlijke bijdrage aan de oplichtingen geleverd dat er sprake is van bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] en zijn handelen derhalve als die van medepleger dienen te worden gekwalificeerd.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Feiten 10 en 11 en het Europees schadeformulier
De feiten 10 en 11 hangen met elkaar samen voor wat betreft het gebruik van een vervalst schadeformulier. Verdachte wordt verweten dat hij een schadeformulier als echt en onvervalst heeft gebruikt (feit 10) en dat hij op die manier de verzekeringsmaatschappij [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed (feit 11).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de feiten onder 10 en 11 moet worden vrijgesproken en heeft daartoe aangevoerd dat er wel een aanrijding heeft plaatsgevonden en dat het daarvan opgemaakte formulier niet vals is. Voor zover daarover anders zou worden geoordeeld heeft verdachte dit formulier niet verstrekt zoals feitelijk ten laste gelegd onder feit 10.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – het navolgende.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is een Europees Schadeformulier aangetroffen. Uit dat formulier blijkt dat er een aanrijding zou hebben plaatsgehad op 14 januari 2011 tussen verdachte (bestuurder A) en [medeverdachte 2] (bestuurder B) op de Rijksweg te Roermond.
Door verdachte is materiële schade en letselschade geclaimd bij de verzekeringsmaatschappij [benadeelde 9] N.V. Uit de aangifte van de verzekeringsmaatschappij volgt dat verdachte zich op 17 januari 2011 heeft gemeld bij de tussenpersoon [bedrijf 18] in Geleen met de mededeling dat hij schade had opgelopen bij een aanrijding tussen een Mercedes Vito en zijn Volkswagen Golf. [50] Verdachte heeft mails verzonden naar zowel zijn eigen verzekeringsmaatschappij als die van [medeverdachte 2] . [51]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij niets weet van een aanrijding. De handtekening op het schadeformulier is niet van haar. De achternaam is op het schadeformulier onjuist vermeld omdat zij niet [medeverdachte 1] maar [medeverdachte 2] heet. Het handschrift en de handtekening op het formulier zijn niet van haar. Evenmin herkent ze het telefoonnummer op het formulier. Dat is niet van haar. [52]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat er geen aanrijding is geweest. Dat dit allemaal een idee van verdachte was en dat er wel vaker een ongeval in scene werd gezet om geld te vangen. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij dit formulier niet heeft ingevuld. Wie dat dan wel heeft gedaan, weet hij niet, wel weet hij zeker dat de aanrijding niet heeft plaatsgevonden. [53]
In het schadeformulier is een [Naam 2] als getuige opgevoerd die heeft verklaard een aanrijding te hebben gezien tussen verdachte en [medeverdachte 1] op de [Straatnaam] te Horn. Dat zou de enige aanrijding zijn geweest die hij ooit heeft gezien waarbij verdachte betrokken is geweest. [54]
Het hof heeft geen redenen te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden en dat dit door verdachte in scene was gezet om geld te vangen. Zoals wel vaker gebeurde. Zijn verklaring vindt steun in die van [medeverdachte 2] . De getuige [Naam 2] verklaart weliswaar over een aanrijding, maar niet de onderhavige.
Het hof is van oordeel dat geen aanrijding heeft plaatsgevonden, dat het daarvan opgemaakte schadeformulier valselijk is opgemaakt en door verdachte is gebruikt ter verkrijging van een schade-uitkering van [benadeelde 9] N.V.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Aan dit oordeel doet niet af – zoals de verdediging heeft gesteld – dat niet is gebleken dat verdachte dit formulier heeft verstrekt zoals feitelijk is ten laste gelegd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onder ‘verstrekken’ van het formulier zoals is ten laste gelegd tevens het ‘doen verstrekken’ dient te worden begrepen en dat door een bewezenverklaring van verstrekken daarmee niet de grondslag van de tenlastelegging wordt verlaten.
In het kader hiervan overweegt het hof met de rechtbank dat het verdachte is geweest die de schade bij [benadeelde 9] N.V. heeft gemeld en daartoe ook mailcontact heeft gehad. Bovendien was verdachte begunstigde van de schade-uitkering.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Feit 12
Onder feit 12 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij een zogenaamde jammer voorhanden heeft gehad.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte weliswaar heeft verklaard te weten wat een jammer is maar tegelijkertijd de in zijn woning aangetroffen jammer niet als zodanig heeft herkend. Volgens de verdediging ontbreekt het opzet op het voorhanden hebben van een jammer alsmede het oogmerk om daarmee een van de handelingen te verrichten als opgenomen in het eerste lid van artikel 161sexies Sr (oud). Hieruit volgt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt onder meer – zakelijk weergegeven – het navolgende.
Op 8 november 2011 is in de woning van verdachte een jammer aangetroffen. . Het gebruik en bezit ervan is aan vergunning gebonden en verdachte heeft deze vergunning niet. Een jammer is een technisch hulpmiddel waarmee het mogelijk is om enig werk voor telecommunicatie onbruikbaar te maken dan wel ernstig te verstoren.
Verdachte heeft verklaard het aangetroffen voorwerp al zo’n drie tot vier jaar in zijn woning te hebben. Hij heeft voorts verklaard dat hij niet wist dat het een jammer was. Ook heeft hij verklaard wel te weten wat een jammer is.
Met de rechtbank hecht het hof geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij jarenlang een jammer in huis heeft gehad zonder te weten dat het een jammer betrof.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte wist dat hij de jammer voorhanden had en dat – gelet op het voornaamste gebruik van jammers te weten het onbruikbaar maken dan wel verstoren van telecommunicatie – daarmee het oogmerk is gegeven als bedoeld in artikel 161 sexies van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof betrekt bij dit oordeel dat het een algemene ervaringsregel is dat een jammer zoals in de woning van verdachte aangetroffen door criminelen wordt gebruikt om telecommunicatie onbruikbaar te maken dan wel ernstig te verstoren. Verdachte heeft geen alternatief gebruik voor die jammer aangegeven.
Het andersluidende standpunt van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Parketnummer 04-800080-11
Het onder
1bewezen verklaarde levert op:
- Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
Het onder
2bewezen verklaarde levert op:
- Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder
3bewezen verklaarde levert op:
- Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11a, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het onder
4 primairbewezen verklaarde levert op:
- Medeplegen van gewoontewitwassen.
Het onder
5bewezen verklaarde levert op:
- Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

Parketnummer 04-850427-12

Het onder
2bewezen verklaarde levert op:
- Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder
4bewezen verklaarde levert op:
- Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder
6bewezen verklaarde levert op:
- Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder
8bewezen verklaarde levert op:
- Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder
10bewezen verklaarde levert op:
- Opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder
11bewezen verklaarde levert op:
- Oplichting.
Het onder
12bewezen verklaarde levert op:
- Het voorhanden hebben van een technisch hulpmiddel geschikt gemaakt of ontworpen tot het plegen van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid van artikel 161 sexies van het Wetboek van Strafrecht met het oogmerk om daarmee een misdrijf te plegen als bedoeld in genoemd artikel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd, echter is daarbij verzuimd aan te geven wat de straf zou zijn geweest zonder termijnoverschrijding.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 5 jaren en zes maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met eventueel daarnaast een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf kan worden volstaan. De verdediging heeft daarvoor verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte die zich ten goede hebben gekeerd en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de rechtbank. Zo heeft het hof verdachte vrijgesproken van de hennepkwekerijen te Horn en te Roermond, alsmede zijn betrokkenheid bij de diefstallen van elektriciteit ten behoeve van die kwekerijen. Verder heeft de rechtbank eveneens het witwassen van de panden gelegen aan de [adres 6] , [adres 9] en de [adres 11] bewezen verklaard.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan Opiumwetdelicten. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt en de diefstal van elektriciteit ten behoeve daarvan. Daarnaast is verdachte deelnemer geweest aan een criminele organisatie die zich bezighield met opiumwetdelicten. Ook heeft verdachte hennep afgeleverd. Verdachte was bij al deze activiteiten – kort gezegd – de leider. De andere betrokkenen stonden in dienst van verdachte.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen, oplichting en valsheid in geschrifte en het bezit van een jammer. Ook hier weer – kort gezegd – de verdachte als leider en anderen die diensten voor hem verrichtten.
Verdachte heeft zich enkel laten leiden door persoonlijk gewin. Van een meewerkende houding tijdens het onderzoek is niet gebleken. Verdachte heeft zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen.
Hoewel het hof wel wil aannemen dat het op persoonlijk vlak met verdachte beter gaat, doet dit niet af aan de ernst van de aan hem verweten gedragingen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het voorgaande, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Zowel de door de verdediging voorgestelde strafoplegging als de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf doen naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van de gepleegde feiten en de opstelling van verdachte daarbij.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden in beginsel passend en geboden is.
Met de rechtbank heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg is overschreden. De aanvang van de redelijke termijn stelt het hof op 8 november 2011, zijnde de datum waarop verdachte buiten heterdaad werd aangehouden.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan op 18 mei 2016 waarmee de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld met 2 jaren en 6 maanden is overschreden.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 18 mei 2016, zijnde de datum waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld. Het hof zal eindarrest wijzen op 17 september 2020 waarmee de termijn in hoger beroep – die eveneens doorgaans op twee jaren wordt gesteld – met ongeveer 2 jaar en 4 maanden is overschreden.
Mede gelet op de in eerste aanleg en in hoger beroep uitgevoerde onderzoekshandelingen zal het hof voormelde overschrijding van de redelijke termijn in die zin in de strafoplegging verdisconteren dat aan verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 6 jaren en 6 maanden een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest wordt opgelegd.
Benadeelde partijen
Algemeen
Ter zake feit 8 onder parketnummer 04/850427-15 hebben een aantal benadeelde partijen een vordering ingediend.
De rechtbank heeft in haar vonnis (p. 62) ten aanzien van deze benadeelde partijen het navolgende overwogen:
Onderhavige vorderingen zijn alle ingediend door ondernemers. Een onderdeel van die
vorderingen, met uitzondering die van [benadeelde 4] , zijn btw-bedragen. Btw is
echter geen schade als de benadeelde partij een ondernemer is, omdat een ondernemer recht heeft op teruggave/verrekening van btw. De vorderingen zullen dan ook ten aanzien van de btw worden afgewezen.
Het hof neemt deze overweging over, maakt die tot de zijne en zal – behoudens de genoemde benadeelde partij [benadeelde 4] – de betreffende vorderingen ten aanzien van de btw afwijzen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.445,60.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 970,82.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof
nietgebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof overweegt daarbij dat in het vonnis van de rechtbank (p. 60) de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] BV als rechtstreekse schade wordt gezien van de diefstal van elektriciteit te Haelen (parketnummer 04/850427-12, feit 2).
Het hof vindt daarvoor geen aanwijzing in het voegingsformulier, nu daarin de schade wordt gevorderd in verband met diefstal van elektriciteit gepleegd te [Straatnaam] . Nu ook voor het overige geen aanknopingspunt kan worden gevonden voor het oordeel dat de gevorderde schade in een rechtstreeks verband staat met een door verdachte gepleegd feit, zal de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €1.700,00 ter zake materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 4] als gevolg van verdachtes onder 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 1.700,-.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 1.700,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.781,06 (incl. BTW) ter zake van materiële schade en bestaande uit factuurnummer 11.11.08 van € 6.055,16 (met een btw-bedrag van 966,79) en factuurnummer 11.11.30 van € 725,90 (met een btw-bedrag van 115,90).
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.088,37.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De rechtbank heeft in het vonnis (p. 62) omtrent deze vordering onder meer overwogen:
De vordering van [benadeelde 3] VOF bestaat uit twee facturen, waarvan de tweede factuur (nummer 11.11.30) betrekking heeft op schade geleden door gesprekken met de politie, bestaande kennelijk uit verloren arbeidsuren en transportkosten. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De uren en uurtarieven zijn immers niet nader gespecificeerd en onduidelijk is waarop de post ‘transport’ ziet. De benadeelde zal ten aanzien van dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaar.
Het hof neemt vorenstaande overweging van de rechtbank over, maakt deze tot de zijne voegt daaraan toe dat nu de omvang van schade en het verband tussen de gevorderde bedragen en het bewezenverklaard feit niet zonder meer duidelijk is en dat daarvoor vereist onderzoek onevenredige belasting van strafgeding oplevert als bedoeld in art. 361, lid 3 Wetboek van Strafvordering, de vordering voor wat betreft factuurnummer 11.11.30 niet-ontvankelijk zal worden verklaard en zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] BV als gevolg van verdachtes onder 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van
€ 5.088, 37.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 5.088,37. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 9.559,16, bestaande uit factuurnummer 110812 met een bedrag van 9181,72 waarvan een btw-bedrag van 1252,72 (19%) en van 75,60 (6%) en factuurnummer 110823 met een bedrag van 377,44 waarvan een btw-bedrag van 14,06 (19%) en van 16,38 (6%) ter zake materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.200,38.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 5] als gevolg van verdachtes onder 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot het bedrag van
€ 8.200,38.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 8 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
[benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 8.200,38. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.950,00 (waarvan een btw-bedrag van 950,-) ter zake materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 6] als gevolg van verdachtes onder feit 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot het bedrag van € 5.000,-.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 6] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 29.486,77 (waarvan een btw-bedrag van 4.707,97) ter zake van materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.778,80.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 7] als gevolg van verdachtes onder feit 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot het bedrag van € 24.778,80.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 7] is toegebracht tot een bedrag van € 24.778,80. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.294,05 bestaande uit rekeningnr. 400252 van 407,54 (waarvan een BTW-bedrag van 65,07) en rekeningnummer 400257 van 965,13 (waarvan een btw-bedrag van 154,10) en rekeningnummer 400221 van 1921,38 (waarvan een btw-bedrag van 306,77) ter zake materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.768,11.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 8] als gevolg van verdachtes onder feit 8 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 2.768,11.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 8] is toegebracht tot een bedrag van € 2.768,11. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
De benadeelde partij [benadeelde 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.410,10 ter zake materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 9] als gevolg van verdachtes onder feit 11 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 8.410,11.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 9] is toegebracht tot een bedrag van € 8.410,10. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11, 11a van de Opiumwet en de artikelen 36f, 47, 57, 161sexies, 225, 311, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 3, 7 en 9 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 04-800080-11 onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 en in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 2, 4, 6, 8, 10, 11 en 12 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 04-800080-11 onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 en in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 2, 4, 6, 8, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.700,00 (duizend zevenhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.088,37 (vijfduizend achtentachtig euro en zevenendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.082,69 (duizend tweeëntachtig euro en negenenzestig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.088,37 (vijfduizend achtentachtig euro en zevenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.200,38 (achtduizend tweehonderd euro en achtendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.200,38 (achtduizend tweehonderd euro en achtendertig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 76 (zesenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.778,80 (vierentwintigduizend zevenhonderdachtenzeventig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.778,80 (vierentwintigduizend zevenhonderdachtenzeventig euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 158 (honderdachtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.768,11 (tweeduizend zevenhonderdachtenzestig euro en elf cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 8 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.768,11 (tweeduizend zevenhonderdachtenzestig euro en elf cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 9] ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 11 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.410,10 (achtduizend vierhonderdtien euro en tien cent) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 9] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 04-850427-12 onder 11 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.410,10 (achtduizend vierhonderdtien euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 77 (zevenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Nederlof, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 17 september 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.H.W. van der Meijs is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring van 26 november 2013 te 11:10 uur.
2.Verklaring bij RC op 18 februari 2014 en pv verhoor, p. 1765, 1767, 1783.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1614.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1621, 1623.
5.Proces-verbaal van verhoor, p. 1660.
6.Bijlage, p. 1656.
7.Verhoren op 25 oktober 2013 te 11:40 uur, 26 november 2013 te 11:10 uur en verhoor bij RC.
8.Tapgesprekken van 19 juli 2011.
9.Tapgesprekken van 20 juli 2011.
10.Tapgesprek van 21 juli 2011.
11.Tapgesprek van 20 juli 2011 te 13:29 uur.
12.Tapgesprek van 22 juli 2011 te 14:53 uur.
13.Tapgesprek van 22 juli 2011 te 16:53 uur.
14.P. 1920 e.v.
15.P. 1947 e.v.
16.P. 1953.
17.P. 1947 e.v.
18.P. 2015 en p. 2089.
19.Verhoor 26 november 2014, 11:10 uur.
20.Verhoor 27 november 2013.
21.P. 1764 t/m 1768 en p. 6132 t/m 6135.
22.P. 5710 t/m 5749.
23.P. 5756 t/m 5823.
24.P. 5824 t/m 5848.
25.Bijlage 27 bij Pv Witwassen.
26.Bijlage 28 bij PV Witwassen.
27.Bijlage 16 bij PV Witwassen.
28.Bijlage 16 bij PV Witwassen.
29.Bijlage 33 bij PV Witwassen.
30.Bijlage 34 bij PV Witwassen.
31.Verklaringen 25 oktober 2013 en 27 november 2013.
32.Bijlage 29 Pv Witwassen.
33.Bijlage 32 Pv Witwassen.
34.P. 17 en p. 40 relaas pv Witwassen.
35.Bijlage 13 PV witwassen.
36.Bijlage 14 PV witwassen.
37.Bijlage 17 PV witwassen.
38.Verklaring 27 november 2013.
39.p. 4958 en p. 5017.
40.p. 5042 en p. 5076.
41.Verklaringen 25 oktober 2013.
42.Gesprek van 12-07-2011.
43.Gesprekken van 19-10-2011.
44.Gesprek van 14-07-2011.
45.Gesprek van 22-09-2011.
46.Gesprek van 23-09-2011.
47.Gesprek van 29-09-2011.
48.P. 4873 e.v.
49.P. 5199.
50.P. 5603 e.v.
51.P. 5581 e.v.
52.P. 5624 e.v.
53.Verklaring van 26 november 2013.
54.Verklaring rc 19 februari 2014.