In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2016 en een beschikking belastingrente. De belanghebbende, die een WAZ-uitkering ontving, had in zijn aangifte de WAZ-uitkering onjuist gekwalificeerd als inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking. De inspecteur van de Belastingdienst legde een navorderingsaanslag op, omdat de WAZ-uitkering in werkelijkheid inkomen uit vroegere dienstbetrekking was. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het hof oordeelde dat er sprake was van een kenbare fout in de aangifte, zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De belanghebbende had de fout zelf gemaakt door de WAZ-uitkering verkeerd te kwalificeren. Het hof stelde vast dat de inspecteur de aangifte geautomatiseerd had verwerkt en dat er geen bewijzen waren dat de inspecteur de fout welbewust had geaccepteerd. Het hof concludeerde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 december 2020, en partijen werden op 12 januari 2021 op de hoogte gesteld van de uitspraak. Het hof oordeelde dat er geen aanleiding was om het griffierecht te laten vergoeden en dat er geen redenen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.