Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat er geen aanleiding is voor een raadsonderzoek, zoals de moeder heeft verzocht.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] kan worden toegewezen.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft als uitgangspunt te gelden dat [minderjarige] en de man er beiden belang bij hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Niet vereist is dat de man een bepaald bijzonder belang heeft bij de erkenning, zoals de moeder heeft aangevoerd.
Naar het oordeel van het hof worden de belangen van [minderjarige] en het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] door de erkenning niet geschaad.
Van de zijde van de moeder wordt als bezwaar tegen de erkenning aangevoerd dat zij zekerheid wenst omtrent de beheersing van de financiële situatie rondom het kind in die zin, dat zij bij erkenning van [minderjarige] door de man niet met volstrekte zekerheid kan bereiken dat de man in die situatie op geen enkele wijze enige invloed kan doen gelden op de financiële middelen waarover [minderjarige] direct of indirect kan beschikken na vooroverlijden van de moeder.
Het hof acht de bezwaren tegen de erkenning door de man die gegrond zijn op de financiële belangen van [minderjarige] ontoereikend om op die grond aan de man vervangende toestemming tot de erkenning van [minderjarige] te weigeren. Naast het feit dat in de bescherming van dergelijke belangen op vergaande wijze tegemoet kan worden gekomen door constructies die wettelijk mogelijk zijn, is het hof op geen enkele wijze gebleken dat de man een bedreiging vormt voor de financiële belangen van [minderjarige] dan wel dat de man de bedoeling zou hebben om zich het vermogen van [minderjarige] toe te eigenen.
De moeder heeft verder bezwaren tegen de persoon van de man aangevoerd. Volgens de moeder heeft de man weinig belangstelling voor (de medische problemen van) [minderjarige] en de moeder en mist hij inlevingsvermogen. Aan deze bezwaren, wat daar ook van zij, gaat het hof voorbij, nu de moeder ook heeft aangegeven dat zij tegen omgang tussen de man en [minderjarige] , mits goed begeleid, geen bezwaar heeft. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de moeder verklaard dat contact tussen [minderjarige] en de man op zichzelf geen enkel probleem is voor haar.
Ten slotte voert de moeder aan dat door alle spanningen ten gevolge van de erkenning de stabiele levenssituatie van [minderjarige] wordt bedreigd. De angst die de moeder heeft voor de gevolgen van de erkenning door de man vormt, mede gelet op haar hartproblemen, een groot gevaar voor haar gezondheid.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt dat de erkenning van [minderjarige] door de man de ongestoorde verhouding van de moeder tot [minderjarige] zodanig zou schaden, dan wel dat er een reëel risico hierop zou bestaan, dat daardoor de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zou kunnen komen.
De moeder is in behandeling bij een hypnotherapeut. Het hof is van oordeel dat uit het door de moeder in hoger beroep overgelegde verslag van deze hypnotherapeut niet valt af te leiden dat te verwachten is dat de moeder door de erkenning van [minderjarige] door de man in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij ten gevolge hiervan niet meer in staat is om [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Dit volgt evenmin uit de overige verklaringen die de moeder in dit verband aan het hof heeft overgelegd.
Het hof kan enkel vaststellen dat de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige] door de man en dat zij mede in verband hiermee een beroep op deskundige hulp heeft gedaan. Naar het oordeel van het hof is niet althans onvoldoende gebleken dat de moeder met behulp van de hulpverlening haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de erkenning niet zodanig zou kunnen leren beheersen dat [minderjarige] hier geen nadelige gevolgen van ondervindt. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het met [minderjarige] goed gaat. Er is geen aanwijzing dat door de erkenning door de man de belangen van [minderjarige] in zodanige mate zullen worden geschaad dat zulks aan de erkenning in de weg staat.