ECLI:NL:GHSHE:2020:3930

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.256.814_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in het belang van minderjarige

In deze zaak, uitgesproken op 17 december 2020 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2009. De vader, die in het verleden is veroordeeld voor ontucht, heeft in hoger beroep verzocht om een wijziging van de omgangsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen zonder dat dit schadelijk is voor het kind. De raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat het in het belang van het kind is dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt, gezien de onveilige situatie die ontstaat door de conflicten tussen de ouders en de negatieve invloed van de vader op het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd en het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt.

Daarnaast is er een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader en het kind vier keer per jaar onder begeleiding van een vertrouwd persoon contact hebben. Dit is bedoeld om de afstand tussen de vader en het kind te verkleinen en om het kind de mogelijkheid te geven om eigen herinneringen aan de vader op te bouwen. De moeder is verplicht om de vader te informeren over belangrijke ontwikkelingen in het leven van het kind, zodat hij betrokken blijft, ook al is er sprake van een eenhoofdig gezag. Het hof heeft de beslissing genomen in het belang van het kind, waarbij de veiligheid en het welzijn voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 december 2020
Zaaknummer: 200.256.814/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/324077 / FA RK 17-3897
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bakker,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J. Laatsman.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost- Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 19 maart 2020

Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de vraag of gezamenlijk gezag (eventueel in de vorm van parallel ouderschap) in het belang van [minderjarige] is, dan wel of eenhoofdig gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] is.
Bij die beschikking heeft het hof de raad verder verzocht om de omgang tussen de vader en [minderjarige] die middels ViaNeo zal verlopen te monitoren, te zijner tijd de omgangsverslagen aan het hof te doen toekomen en het hof vervolgens te adviseren over de (on)mogelijkheden tot onbegeleide omgang en uitbreiding van de omgang. In dit kader kan de raad tevens bij het onderzoek betrekken of, en zo ja, welke hulpverlening er eventueel voor de vader, de moeder of [minderjarige] aangewezen is, om de door de vader gepleegde ontucht te verwerken en de daardoor ontstane belasting van het gezinssysteem te doen verminderen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 1 september 2020 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 21 september 2020;
- de reactie van de vader op het concept rapport van de raad, ingekomen ter griffie op 22 september 2020;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 23 september 2020;
- het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 7 oktober 2020.
6.2.
Er heeft geen nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De raad heeft in het rapport van 21 september 2020
omtrent het gezag– samengevat – het volgende geadviseerd.
Het is in het belang van [minderjarige] dat de moeder belast blijft met het eenhoofdig gezag. Er is overduidelijk voldaan aan het klem- of verloren criterium. [minderjarige] zit binnen het gezin als enige in de positie waarin een beroep wordt gedaan op haar loyaliteit. [minderjarige] ‘moet’ mee in de negatieve beeldvorming rondom de vader, terwijl zij zelf geen negatieve herinneringen aan hem heeft. Het is van belang dat [minderjarige] zo veel mogelijk veiligheid, rust en duidelijkheid wordt geboden. Het risico dat [minderjarige] deze basisbehoeftes niet krijgt, wanneer de ouders met elkaar in overleg moeten treden en gezamenlijk beslissingen over haar moeten nemen, is onaanvaardbaar groot. Gezamenlijk gezag is daarom niet haalbaar. De raad heeft niet de verwachting dat er binnen afzienbare tijd verandering komt in de verstandhouding tussen de ouders. Zij staan nog altijd tegenover elkaar omtrent het misbruik van [halfzus] (de halfzus van [minderjarige] ). De raad ziet echter wel het risico dat de vader volledig uit het leven van [minderjarige] zou kunnen verdwijnen, wanneer de moeder hem niet meer hoeft te raadplegen over belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] . Het is van belang dat de moeder de vader blijft informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] . De raad adviseert daarom aan de moeder een informatie-plicht op te leggen, waarbij zij vier keer per jaar informatie verstrekt aan de vader over de schoolprestaties, de gezondheid en andere belangrijke ontwikkelingen in het leven van [minderjarige] .
7.2.
De raad heeft in het rapport van 21 september 2020
omtrent de omgang– samengevat – het volgende geadviseerd.
Een minimale omgangsregeling, waarbij de vader en [minderjarige] vier keer per jaar onder begeleiding van een voor [minderjarige] vertrouwd persoon contact hebben, is in het belang van [minderjarige] . De contactmomenten zouden kunnen plaatsvinden rondom de verjaardag van [minderjarige] (oktober), kerst (december), de verjaardag van de vader (april) en de zomervakantie (juli). [minderjarige] zit in een enorme klemsituatie omdat zij opgroeit in een gezinssysteem dat anti-vader is. Zij ervaart veel druk en voelt weinig ruimte om haar positieve ervaringen met de vader te behouden, laat staan uit te spreken. [minderjarige] lijkt daarom te kiezen voor de meest voor de hand liggende optie, namelijk geen contact met de vader. Dit zorgt ervoor dat er minder spanningen aanwezig zijn, hetgeen rust voor [minderjarige] oplevert. De vader zal echter niet uit haar gedachten/wereld verdwijnen. Op meerdere momenten tijdens haar verdere ontwikkeling zal haar (actuele) vaderbeeld van belang zijn en invloed hebben op haar keuzes met betrekking tot het aangaan van relaties, het oplossen van problemen en haar vertrouwen in volwassenen. Er zit een verschil in wat [minderjarige] wil en wat er nodig wordt geacht voor een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] . Er is door de raad een afweging gemaakt tussen wat er nodig is voor een gezonde ontwikkeling en identiteit van [minderjarige] en de draagkracht van [minderjarige] . De raad vreest dat wanneer er geen omgang meer is, de afstand tussen [minderjarige] en de vader steeds groter wordt. Haar leeftijdsfase en de komende leeftijdsfasen vereisen dat [minderjarige] een beeld heeft van de vader dat neutraal of positief is, hetgeen nu niet het geval is. De raad ziet dat de mogelijkheden voor omgang tussen de vader en [minderjarige] onder de huidige omstandigheden zeer beperkt zijn. Een vorm van omgang is echter nodig, om ervoor te zorgen dat [minderjarige] eigen herinneringen aan de vader blijft houden en omdat het risico bestaat dat de vader anders uit het leven van [minderjarige] verdwijnt. [minderjarige] kan door deze minimale omgangsregeling haar eigen ervaring met de vader (blijven) opdoen, zodat zij mogelijk in de toekomst op haar eigen manier zelfstandig invulling kan geven aan de omgang. De raad is daarom gekomen tot een vorm van omgang waarbij de deur naar de vader blijft openstaan, maar met een lage frequentie zodat er niet constant spanning blijft hangen in de opvoedsituatie. De vier contactmomenten kunnen plaatsvinden op neutraal terrein, bijvoorbeeld een speeltuin, een bioscoop en dergelijke. Het zou prettig voor [minderjarige] zijn als een voor haar vertrouwd persoon (een familielid, vrienden/kennissen of hulpverlening) deze omgangsmomenten op een neutrale en plezierige manier begeleidt. De laatste optie is dat de omgang wordt begeleid op een laagdrempelige manier door een vrijwilliger van een instantie zoals Humanitas.
Verder is hulpverlening nodig om [minderjarige] onafhankelijker van de moeder te maken en die [minderjarige] sterkt in het opdoen van eigen ervaringen en meningen. Zowel [minderjarige] als de moeder kunnen op die manier worden voorbereid op de minimale omgangsregeling. De plaats van vader in de toekomst verdient ook aandacht binnen de hulpverlening. Een neutrale en ondersteunende coach zou [minderjarige] kunnen helpen. Verder zou [minderjarige] ook gebaat kunnen zijn bij hulpverlening met lotgenootjes, bijvoorbeeld een KIES-traject.
Verder kan individuele hulpverlening voor de moeder ook helpend zijn, zodat zij het verleden kan verwerken en in de relatie met [minderjarige] aan kan sluiten en haar kan bieden wat zij nodig heeft. Op die manier kan [minderjarige] nog meer groeien en zelfvertrouwen ontwikkelen.
De vader kan voor een verantwoorde/gezonde invulling van de omgangsmomenten onder-steuning vragen van de begeleidende instantie of een praktijkondersteuner GGZ.
7.3.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het rapport van de raad te reageren.
7.4.
De vader heeft bij voornoemd V8-formulier met bijlage d.d. 7 oktober 2020 – samengevat – het hof bericht dat hij de uitkomst van het raadsrapport verbazingwekkend vindt. Hij heeft echter besloten om niet langer meer de strijd aan te gaan en refereert zich aan het oordeel van het hof. De vader verzoekt het hof wel kennis te nemen van zijn visie op de zaak, zoals uiteengezet in de bijlage bij het V8-formulier en zijn brief, welke is ingekomen ter griffie van het hof op 22 september 2020.
7.5.
De moeder heeft bij voornoemd V6-formulier met bijlagen d.d. 23 september 2020 als volgt op het raadsrapport gereageerd.
De moeder heeft er alles aan gedaan om de omgang tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen en te continueren. Ondanks dat [minderjarige] in het verleden verklaarde last te hebben van hoofdpijn en buikpijn als er een omgangsmoment stond gepland, heeft de omgang bijna altijd plaatsgevonden. [minderjarige] heeft daarbij de toestemming en het commitment van de moeder ervaren. De omgang in het omgangshuis bracht de nodige spanningen voor [minderjarige] met zich mee; het stopzetten van deze omgang heeft ervoor gezorgd dat [minderjarige] rust kreeg. De moeder weerspreekt dat [minderjarige] mee moet in de negatieve beeldvorming over de vader. In het raadsrapport wordt voorbij gegaan aan het advies van ViaNeo. ViaNeo heeft geconstateerd dat omgang met de vader teveel van [minderjarige] vraagt. De kindercoach ziet ook een heftige emotionele reactie bij [minderjarige] . Ook in de eerdere raadsrapporten van 2017 en 2018 staat vermeld dat wanneer de draagkracht van [minderjarige] wordt overschreden, de omgangsregeling moet worden aangepast. Ten aanzien van de door de raad geadviseerde begeleiding van de omgangscontacten merkt de moeder op dat een medewerker van een omgangshuis geen vertrouwd persoon voor [minderjarige] is. Bovendien bestaat er geen langdurige begeleidingstraject bij het omgangshuis en heeft [minderjarige] duidelijk verklaard niet meer naar een omgangshuis te willen. Het inzetten van begeleiders uit het netwerk van de vader is geen optie; dit zijn geen vertrouwde personen voor [minderjarige] , omdat zij lang geen contact meer met hen heeft gehad. Een persoon uit het netwerk van de moeder is nog niet geprobeerd, omdat de vader zich daartegen blijft verzetten.
Voor wat betreft de door de raad geadviseerde informatieplicht voert de moeder aan dat de vader door haar op de hoogte wordt gehouden omtrent de ontwikkeling van [minderjarige] .
Gezag
7.6.
Ten aanzien van het gezag over [minderjarige] overweegt het hof als volgt.
7.6.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] zijn blijven uitoefenen.
7.6.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.6.3.
Het hof moet gelet op het wettelijk kader eerst beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Het hof overweegt daartoe dat sinds tussen partijen de echtscheiding is uitgesproken er sprake is geweest van een slechte onderlinge verstand-houding. Deze verstandhouding is in de afgelopen jaren nog verder verslechterd, nadat de vader zowel door de rechtbank als in hoger beroep door het hof is veroordeeld voor ontucht met [halfzus] . De vader heeft daarvoor van 25 november 2019 tot 21 februari 2020 in detentie gezeten. De raad heeft tijdens het raadsonderzoek geconstateerd dat de vader zich blijft vasthouden aan zijn onschuld, waardoor partijen nog altijd lijnrecht tegenover elkaar staan in hun mening over het misbruik van [halfzus] . De raad heeft bij de vader te weinig besef en berouw gezien over de impact van zijn veroordeling en detentie en de invloed hiervan in het gezin van de moeder. Dit heeft ertoe geleid dat de tegenstellingen tussen partijen verder zijn verhard. Er is derhalve sprake van een wijziging van omstandigheden.
7.6.4.
Het hof overweegt verder dat gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
7.6.5.
Met de raad is het hof van oordeel dat gebleken is dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijke gezag over [minderjarige] . Uit het raadsrapport volgt dat bij [minderjarige] overduidelijk is voldaan aan het klem- of verloren criterium. [minderjarige] zit als enige in het gezin in een positie waarin een beroep wordt gedaan op haar loyaliteit. Het is in het belang van [minderjarige] dat haar zoveel mogelijk veiligheid, rust en duidelijkheid wordt geboden. Het hof is met de raad van oordeel, dat het risico dat [minderjarige] deze basisbehoeften niet krijgt, wanneer de ouders met elkaar in overleg moeten gaan en gezamenlijke beslissingen over haar moeten nemen, onaanvaardbaar groot is. Verder is uit het onderzoek van de raad gebleken dat ouders nog altijd lijnrecht tegenover elkaar staan in hun mening over het misbruik van [halfzus] en niet nader tot elkaar zijn gekomen. Niet te verwachten is dat de verstandhouding tussen de ouders binnen afzienbare tijd zal veranderen. Het hof overweegt dat er ook gelet op de inhoud van de uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:533 (kort gezegd inhoudende dat er onder omstandigheden ondanks de aanwezigheid van een klemsituatie toch sprake kan zijn van gezamenlijk gezag, omdat anders het risico bestaat dat de ene ouder uit het leven van het kind wordt geweerd) in de onderhavige zaak geen ruimte bestaat om het gezamenlijk gezag toch in stand te laten. Het hof acht dit niet in het belang van [minderjarige] , omdat de risico’s van de klemsituatie voor [minderjarige] te groot worden geacht. De rechtbank heeft derhalve terecht het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
7.6.6.
Het hof is zich er van bewust dat de beëindiging van het gezamenlijk gezag de afstand tussen de vader en [minderjarige] verder vergroot, maar die afstand wordt, naar het oordeel van het hof, ook ingegeven door de strafrechtelijke veroordeling van de vader, de impact daarvan op het gezin van de moeder en de houding die de vader over zijn veroordeling inneemt.
Omgangsregeling
7.7.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
7.7.1.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.7.2.
Het hof is van oordeel dat ook voor wat betreft de omgangsregeling sprake is van een wijziging van omstandigheden en verwijst hiervoor naar hetgeen het hof reeds in rechtsoverweging 7.6.3. omtrent de wijziging van omstandigheden bij het gezag heeft overwogen. Ten aanzien van het wijzigingsverzoek van de vader overweegt het hof als volgt.
7.7.3.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de in de echtscheidingsbeschikking van 17 februari 2016 opgenomen omgangsregeling gewijzigd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken gedurende twee uur omgang heeft met de vader, onder begeleiding van een professionele derde instantie. De vader heeft in hoger beroep verzocht om deze omgangsregeling te vernietigen en te bepalen dat er naar een opbouwende en onbegeleide omgangsregeling wordt toegewerkt.
De moeder heeft om bekrachtiging van de beschikking gevraagd. Echter zij heeft in voornoemd V6-formulier met bijlagen d.d. 23 september 2020 haar standpunt gewijzigd en aangevoerd dat, terwijl zij aanvankelijk de omgangsregeling ondersteunde, zij onder de huidige omstandigheden geen omgangsregeling wenst, omdat de vader de situatie bagatelliseert en voorbij gaat aan de impact op het gezin terwijl de zorgen ten aanzien van [minderjarige] heel groot zijn. Ook [minderjarige] wil inmiddels onder deze omstandigheden geen omgang meer met de vader, ook niet bij ViaNeo.
Het hof begrijpt hieruit dat de moeder wijziging van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling wenst en dus in feite incidenteel appel instelt.
7.7.4.
Het hof overweegt, onder verwijzing naar HR 28 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9226, dat grieven en veranderingen of vermeerderingen van verzoek in hoger beroep in beginsel bij verzoek- of verweerschrift dienen te worden aangevoerd dan wel plaats te vinden (vgl. HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154). Deze in beginsel strakke regel lijdt echter onder meer uitzondering indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden.
Evenals voor de vaststelling van alimentatie geldt voor de vaststelling van een omgangsregeling dat deze dient te zijn gebaseerd op de omstandigheden zoals deze zijn ten tijde van de uitspraak van de rechter, en dat de uitspraak terzake voor wijziging vatbaar is als nadien de van belang zijnde omstandigheden zijn gewijzigd dan wel bij het doen van de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (art. 1:377e BW). Ook bij de vaststelling van een omgangsregeling hebben beide partijen daarom belang erbij dat deze berust op een juiste en volledige waardering van de van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. Om deze reden is het ook bij deze vaststelling gewettigd dat de appelrechter rekening mag - en in beginsel ook moet - houden met een grief of wijziging van verzoek die na het verzoek- of verweerschrift wordt aangevoerd of plaatsvindt.
Gelet hierop betrekt het hof het gewijzigde standpunt van de moeder in zijn overwegingen. Dit is ook niet in strijd met de goede procesorde omdat de vader hierop voldoende heeft kunnen reageren.
7.7.5.
Het hof neemt het advies van de raad over en zal, gelet op de problematiek van [minderjarige] en haar belastbaarheid, een minimale omgangsregeling vaststellen van 4 maal per jaar, op momenten door de moeder en de vader in onderling overleg te bepalen en onder begeleiding van een voor [minderjarige] en de moeder vertrouwd persoon of door een professionele derde instantie. De suggesties van de raad kunnen daarvoor een richtsnoer zijn. Wanneer de omgang wordt begeleid door een voor [minderjarige] en de moeder vertrouwd persoon, kan dat [minderjarige] het vertrouwen geven dat de omgang met de vader ook positief en leuk kan zijn. Verder kan dat ervoor zorgen dat de moeder in de toekomst – op het moment dat [minderjarige] de omgang als iets positiefs gaat ervaren – de omgangsregeling meer emotioneel kan ondersteunen.
Verder acht het hof het raadzaam dat partijen en [minderjarige] de door de raad geadviseerde hulpverlening in te schakelen, teneinde de omgang te laten slagen.
Informatieplicht
7.8.
Het hof acht het met de raad van belang dat de vader door de moeder wordt geïnformeerd. Met het opleggen van een informatieplicht verdwijnt de vader niet volledig uit het leven van [minderjarige] en kan hij tijdens de omgangsmomenten beter bij [minderjarige] aansluiten. Voor zover de moeder heeft aangegeven dat zij reeds aan deze verplichting voldoet, gaat het hof ervan uit dat de moeder dit ook in de toekomst blijft doen.
Het hof zal daarom ter aanvulling op bovengemelde omgangsregeling in deze beschikking de navolgende informatieregeling opnemen. De moeder dient de vader ten minste vier keer per jaar schriftelijk te informeren over belangrijke ontwikkelingen met betrekking tot het welzijn, de schoolgang, de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige] .
7.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep deels bekrachtigen en deels vernietigen, en tevens aanvullend de door de raad geadviseerde informatieregeling in het dictum van deze beschikking opnemen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2018, doch uitsluitend voor wat betreft de daarbij vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de hierna te noemen minderjarige,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016 ten aanzien van de daarin opgenomen zorgregeling;
stelt tussen de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] een omgangsregeling vast, waarbij zij gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende vier maal per jaar, op momenten door de moeder en de vader in onderling overleg te bepalen en onder begeleiding van een voor [minderjarige] en de moeder vertrouwd persoon of door een professionele derde instantie;
bepaalt dat de moeder de vader viermaal per jaar voorafgaand aan het omgangsmoment informeert over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot het welzijn, de schoolgang, de gezondheid en de ontwikkeling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en M.A. Ossentjuk en is op 17 december 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.