Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties 1 t/m 16, ingekomen ter griffie op 17 juni 2020;
- het verweerschrift met producties 1 t/m 7, ingekomen ter griffie op 4 september 2020;
- een brief van [de werknemer] met producties 17 t/m 22, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2020;
- een brief van [de werknemer] met productie 23, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2020;
- een bericht via zivver van [de werknemer] met productie 24, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2020;
- een brief van [de werkgever] met productie 8, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2020;
- de ter zitting door beide advocaten overgelegde en voorgedragen pleitnota’s;
- het faxbericht van [de werknemer] , ook namens [de werkgever] , met de volledige productie 20 behorend bij het verweerschrift in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 6 november 2020 en conform de tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraak.
3.De beoordeling
30% over het winstdeel tussen € 0,00 en € 50.000,- op jaarbasis
40% over het winstdeel tussen € 50.000, en € 75.000,- op jaarbasis
45% over het winstdeel boven de € 75.000,- op jaarbasis
Bij opheffing of verkoop van de eenmanszaak [de werkgever]
Bij wanprestatie van werknemer
Bij zwaarwegend bedrijfsbelang
Het hof interpreteert de intrekkingsbrief van [de werknemer] voorts aldus - mede gezien de regel bovenaan de brief:
‘Onderwerp: Intrekken Ontbindingsverzoek’ - dat de intrekking alleen ziet op het ontbindingsverzoek en niet op de nevenverzoeken.
Het hof overweegt dat noch uit de tekst van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken 2013/14, 33818, nr. 3, p. 121) volgt dat de intrekkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 7:686a lid 6 en 7 BW geldt voor nevenverzoeken. Wanneer de kantonrechter zijn oordeel over die verzoeken heeft gegeven en met betrekking tot die nevenverzoeken de beslissing heeft opgenomen in het uitspraakgedeelte van de beschikking, is intrekking van de nevenverzoeken niet meer mogelijk.
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke (of bepaling van een mondelinge) overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Bij deze beoordeling moet tevens acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar moet ook worden bezien op welke wijze partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
Werkgever is gerechtigd deze overeenkomst eenzijdig te beëindigen in de volgende situaties:
Bij opheffing of verkoop van de eenmanszaak [de werkgever] ’
‘Lees artikel 5 eens.’
Het valt het hof op dat [de werknemer] op de attendering van [de directeur] over artikel 5 enkel de reactie geeft dat het de goede kant op gaat (de laatste opmerking over hoe het zit met artikel 11 tot en met 110 was een grapje, omdat in de regeling na artikel 10 artikel 111 in plaats van 11 stond genoteerd).
Overigens verzet artikel 7:662 e.v. BW zich niet tegen het door werknemer en werkgever overeenkomen van andere arbeidsvoorwaarden na de overgang van onderneming. Evenmin is ondubbelzinnige instemming of aanvaarding van de verandering in arbeidsvoorwaarden vereist (vergelijk HR 12 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3570).
[de werknemer] heeft voorts zelf in de enquête-procedure bij de Ondernemingskamer (waarvan de stukken door hem in dit geding zijn gebracht als producties 19 en 20) aangevoerd dat de contracten in [B.V. 2] lucratief zijn, in ieder geval op termijn, zoals hij ter zitting van dit hof nog heeft verklaard. De dividenden uit [B.V. 2] zouden - aldus [de werknemer] in genoemd enquêteverzoek, onderdeel 60 – het overeengekomen ‘lage salaris’ (dat over 2014 en later overigens op € 1 na gelijk is aan dat van [de directeur] ) compenseren. In betreffend onderdeel wordt echter in het geheel niet gerept over een extra compensatie via de volgens [de werknemer] doorlopende bonusregeling.
Het hof zal de proceskostenveroordeling zoals verzocht uitvoerbaar bij voorraad verklaren.