Belanghebbende exploiteerde een hotel. De receptie van het hotel werd beheerd door de zus van de echtgenote van [A] (hierna: schoonzus). De schoonzus zorgde ook voor de administratie en de betalingen van belanghebbende via internetbankieren, omdat [A] geen verstand heeft van computers. De schoonzus had een Turkse vriend, [E] (hierna: [E] ).
Op enig moment werd [A] gebeld door [E] met de mededeling dat hij en de schoonzus met spoed naar Turkije moesten. Eén of twee dagen later werd [A] gebeld door zijn schoonzus met de mededeling dat [E] heel veel geld van hem had geleend. Zo heeft [A] ongeveer vier dagen na 17 juni 2014, in een tijd waarin hij veelvuldig naar Rotterdam reisde en zijn nicht is gestorven, ontdekt dat er veel geld op de bankrekening van belanghebbende had gestaan. Tot dat moment was [A] er niet van op de hoogte dat er een bedrag van € 19.500.000 op de bankrekening van belanghebbende was gestort. De verminderingsbeschikking heeft belanghebbende niet ontvangen. Na de ontdekking heeft [A] contact opgenomen met de bank. Een medewerker van de bank heeft tegen [A] verklaard dat het een fout van de bank was.
[E] kende [B] sinds 2010. [A] kende [B] al sinds 1995; [B] was een vaste klant van een van de kroegen die belanghebbende (indirect) exploiteerde. [A] wist dat [B] bij de Belastingdienst werkte, maar wist niet welke functie hij daar bekleedde. [A] dacht dat [B] – vanwege zijn overmatige alcoholgebruik – schoonmaker bij de Belastingdienst was. [A] was er niet van op de hoogte dat [B] en [E] nauw contact met elkaar onderhielden.
Volgens belanghebbende hebben [B] en [E] , buiten medeweten van [A] , samengespannen om het geldbedrag van € 19.500.000 via de bankrekening van belanghebbende over te boeken op de Turkse bankrekening van [E] . [B] heeft zijn plan slinks voorbereid. Hij heeft bij de Belastingdienst identiteitsfraude gepleegd en op naam van een collega die met vakantie was de vermindering in de computersystemen van de Belastingdienst goedgekeurd. Aldus heeft [B] bewerkstelligd dat vanuit de Belastingdienst het bedrag van € 19.500.000 op de bankrekening van belanghebbende kon worden gestort en ook feitelijk is gestort. [E] heeft er weet van gehad dat het geldbedrag op de bankrekening van belanghebbende zou worden gestort; [B] en [E] hadden immers nauw contact met elkaar. [E] had, via de schoonzus, ongemerkt de bankgegevens van belanghebbende ontfutseld. Wat betreft de onder 2.4 genoemde overboeking van een bedrag van € 110.000 naar de bankrekening van [D] heeft [A] verklaard dat hij niets van deze geldsom en boeking afweet, dat hij dacht dat het ging om een fout van [a-bank] en dat hij dat geld nooit heeft gezien.
Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van absolute overmacht bij haar en [A] . Belanghebbende, in de persoon van [A] , heeft geen enkele wetenschap gehad van het gebeurde, namelijk dat [B] en [E] in zeer korte tijd grote sommen geld hebben overgeboekt van de bankrekening van de Belastingdienst via de bankrekening van belanghebbende naar de Turkse bankrekening van [E] . Belanghebbende is uitsluitend, ongewild en onbewust, een tussenschakel geweest tussen [B] en [E] . Het geldbedrag is immers in één ochtend, meteen na storting op de bankrekening van belanghebbende, doorgeboekt naar de Turkse bankrekening van [E] . Zo hebben [B] en [E] zich meester gemaakt van het geldbedrag dat via de bankrekening van belanghebbende is gelopen.