ECLI:NL:GHSHE:2020:3828

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
200.271.085_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opzegging van de arbeidsovereenkomst door werknemer en de toekenning van een vertrekregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen de beslissing van de kantonrechter die zijn verzoek om een transitievergoeding en een vertrekregeling afwees. De werknemer, die sinds 1989 in dienst was bij Intertek, had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd na de aankondiging van een vrijwillige vertrekstimuleringsregeling. Hij stelde dat zijn opzegging het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, omdat hij zich onder druk gezet voelde door de organisatie en onduidelijkheden over zijn functie. De kantonrechter had de verzoeken van de werknemer afgewezen, en het hof moest nu beoordelen of deze beslissing terecht was.

Het hof concludeerde dat de werknemer op eigen initiatief zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen door Intertek. De werknemer had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claims over de druk die op hem werd uitgeoefend en de onduidelijkheid over zijn functie. Het hof oordeelde dat de werknemer niet in aanmerking kwam voor de transitievergoeding, omdat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op zijn eigen initiatief was. Ook de claims over de vertrekregeling werden afgewezen, omdat de werknemer niet tijdig had gereageerd op de regeling en er geen toezegging was gedaan die hem recht gaf op de vertrekregeling. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en veroordeelde de werknemer in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 10 december 2020
Zaaknummer : 200.271.085/01
Zaaknummer eerste aanleg : 7843086 \ AZ VERZ 19-103
in de zaak in hoger beroep van:
[de werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [de werknemer] ,
advocaat: mr. S.L. Smits-Emons te Echt,
tegen
Intertek [B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als Intertek,
advocaat: mr. D.J.M.C. Sieler te Eindhoven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en productie 30, ingekomen ter griffie op 17 december 2019;
  • het verweerschrift met producties 21 t/m 25, ingekomen ter griffie op 6 maart 2020;
  • een faxbericht van [de werknemer] d.d. 9 januari 2020 met het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 augustus 2020 (inclusief de spreekaantekeningen);
  • een brief van [de werknemer] met producties 31 t/m 35, ingekomen ter griffie op 19 mei 2020;
  • een brief van Intertek met producties 26 t/m 28, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2020;
  • een brief van [de werknemer] met productie 36, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2020;
- de op 28 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [de werknemer] , bijgestaan door mr. Smits-Emons;
- Intertek, vertegenwoordigd door mw. [Business Unit Manager] (Business Unit Manager (petro)Chemicals Intertek) en dhr. [Business Partner Finance] (Business Partner Finance Intertek), bijgestaan door mr. H. Vermeulen, kantoorgenoot van mr. Sieler;
- de ter zitting door mr. Smits-Emons overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen;
- de ter zitting door mr. Vermeulen overgelegde en (met uitzondering van nummer 41 t/m 48) voorgedragen pleitaantekeningen.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[de werknemer] is op 17 juli 1989 bij Intertek in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van Sales & Business Development Manager, tegen een salaris van € 5.054,-- bruto per maand (exclusief toeslagen en overige emolumenten).
3.1.2.
In verband met een forse afname van werk heeft Intertek op 26 april 2018 een vrijwillige vertrekstimuleringsregeling (hierna: vertrekregeling) aangekondigd op basis waarvan in 2018 aan maximaal vijftien personen een premie van € 20.000,-- bruto kon worden toegekend, indien zij op vrijwillige basis zouden vertrekken.
3.1.3.
In 2018 is de vertrekregeling aan zestien werknemers toegekend, één werknemer meer dan de aangekondigde vijftien werknemers. Intertek heeft voor die zestiende werknemer om haar moverende redenen een uitzondering gemaakt.
3.1.4.
Op 24 januari 2019 heeft Intertek een presentatie gegeven onder de naam ‘De toekomst hangt af van wat je nu aan het doen bent’. In deze presentatie heeft Intertek onder meer het volgende aangekondigd:
SLIDE 13
Zoals jullie eerder zagen kan ook het [gebied] gebied beter. Op basis van de huidige inzichten is de grootste winst te behalen in onze activiteiten buiten de [site] Site. Resultaat van de discussie met het Senior Management is dat we een half jaar de tijd krijgen om te laten zien dat we dit segment winstgevend kunnen maken. Lukt dit dan behoort een samenwerking met [bedrijf] tot de mogelijkheden. Een 1ste conceptcontract is hiervoor reeds beschikbaar. Lukt dit niet dan zal de focus op de [site] Site gelegd worden. Dit alles betekent een forse uitdaging. Bijvoorbeeld om de huidige prijzen maximaal te verhogen tegen zo laag als mogelijke kosten. (…)
Zoals eerder al kort aangehaald bedachten we in 2018 de Vrijwillige Vertrekstimuleringsregeling. Een instrument waarvan we op voorhand absoluut niet konden inschatten of dit ons zou helpen. (…): het werkte, en hoe! Maar liefst 16 personen maakten gebruik van de gelegenheid om elders hun carrière voort te zetten.
SLIDE 14
Tot slot wil ik jullie graag de volgende zaken meegeven die onze denkrichting onderstrepen:
(…)
-Voor [afdeling] Projecten worden alle zeilen bijgezet om ook buiten de locatie winstgevend te worden.
- Door de verlenging van de Vrijwillige Vertrekstimuleringsregeling is er voor 10 personen ruimte om hier gebruik van te maken. Hierdoor worden gedwongen ontslagen en boventalligheid voorkomen. Of er 10 personen zijn die hiervan gebruik gaan maken zal de toekomst uitwijzen.
(…)
-We gaan in overleg met onze Ondernemingsraad over deze voorgenomen aanpassingen.’
3.1.5.
In een e-mailbericht van 1 maart 2019 heeft Intertek aan haar werknemers als bijlage de regels en richtlijnen van de vertrekregeling toegezonden en daarin is onder meer het volgende opgenomen:
Regels en richtlijnen omtrent de vrijwillige vertrekstimuleringsregeling, versie 3
De regeling wordt verlengd tot 1 juli 2019.
(…)
  • Het eenmalige aanbod (na goedkeuring door het comité) is een exit bonus die eenmalig wordt betaald als zijnde € 20.000 bruto bij het overeenkomen van de uitdiensttreding in het kalenderjaar 2019. (…) Verder kunnen maximaal 5 personen in aanmerking komen voor deze vergoeding van € 20.0000 bruto. Halverwege het jaar zal opnieuw bekeken worden of de regeling wordt verlengd voor de tweede helft van het jaar en of er nog een noodzaak is om opnieuw 5 personen hiervan gebruik te laten kunnen maken.
  • De uitdiensttreding zal eventueel geregeld worden via een vaststellingsovereenkomst zodat de medewerker op basis van de vaststellingsovereenkomst in aanmerking kan komen voor een eventuele WW-uitkering.’
Voorts is in de e-mail medegedeeld dat zich drie medewerkers voor de vertrekregeling hadden aangemeld en dat twee van die drie aanvragen inmiddels waren goedgekeurd.
3.1.6.
In een e-mailbericht van 7 maart 2019 heeft Intertek aan haar werknemers medegedeeld dat nog twee aanvragen voor de vertrekregeling waren goedgekeurd, waarmee het totaal op vier kwam. In het e-mailbericht staat onder meer vermeld:
‘Hiermee zijn 4 van de beschikbare 5 aanvragen goedgekeurd. Halverwege het jaar zal opnieuw bekeken worden of de regeling wordt verlengd voor de tweede helft van het jaar en of er nog een noodzaak is om opnieuw 5 personen hiervan gebruik te kunnen laten maken.’
Van die vier medewerkers behoorden er twee tot het team van [de werknemer] ( [medewerker 1] en [medewerker 2] ).
3.1.7.
In een e-mailbericht van 27 maart 2019 heeft Intertek haar werknemers in kennis gesteld van een vijfde goedgekeurde aanvraag voor de vertrekregeling.
3.1.8.
Op 28 maart 2019 heeft [de werknemer] een arbeidsovereenkomst bij zijn nieuwe werkgever - [bedrijf] - getekend. Hij heeft voorts op 29 maart 2019 zijn arbeidsovereenkomst met Intertek opgezegd en verzocht in aanmerking te komen voor de vertrekregeling. In zijn e-mailbericht van 29 maart 2019 aan Intertek schrijft [de werknemer] onder meer:
‘Ik wil middels deze email mijn contract met Intertek beëindigen om mijn carrière elders voort te zetten. De reden is enerzijds de onzekerheid over het voortbestaan van de [afdeling] business, zoals gedeeld in de informatiebijeenkomsten d.d. 24 januari 2019 en anderzijds ben ik toe aan een nieuwe uitdaging. Deze nieuwe uitdaging heb ik nu gevonden.
(…)
Wat betreft de vrijwillige stimuleringsvertrekregeling: Gezien de eerdere aankondiging d.d. 24 januari 2019 dat 10 medewerkers gebruik konden maken van de vrijwillige stimuleringsvertrekregeling, ben ik kort erna begonnen aan een extern traject om een nieuwe uitdaging buiten Intertek te vinden. Het is niet redelijk en fair dat dit aantal plotseling op 1 maart 2019 wordt gereduceerd naar 5 terwijl het redelijk aan te nemen is dat het vinden van een nieuwe uitdaging nu eenmaal ca. 8 weken tijd in beslag neemt om het contractueel te finaliseren. Ik ga er vanuit dat Intertek zich houdt aan het geen is voorgespiegeld op 24 januari 2019 en ik derhalve er vanuit mag gaan dat de exit bonus ook voor mij zal gelden.’
3.1.9.
Bij brief van 9 april 2019 heeft Intertek onder meer het volgende aan [de werknemer] medegedeeld:
‘Middels dit schrijven, bevestig ik u dat uw dienstverband bij Intertek [B.V.] , op uw verzoek, door middel van uw opzegging (d.d. 29 maart 2019), eindigt per 30 juni 2019.
Alhoewel werkgever niet verplicht is om u een opzegvergoeding mee te geven wilt werkgever als waardering voor de 29 jaren dienstverband dit toch aan u meegeven waaraan werkgever wel een ontbindende voorwaarde wilt verbinden. Aan uw opzegging wordt de volgende opzegvergoeding derhalve gekoppeld, zijnde een bedrag van EUR 10.000,- bruto, welke aan u betaald zal worden indien u tot einde van uw contract (30 juni 2019) uw werkzaamheden als Sales & Business Development Manager zorgvuldig zult blijven uitvoeren. Mocht u uw werkzaamheden echter niet zorgvuldig uitvoeren in de komende drie maanden dan heeft werkgever het recht om de EUR 10.000,- bruto niet aan u uit te keren.’
3.1.10.
[de werknemer] is niet akkoord gegaan met voornoemd voorstel.
3.1.11.
Bij e-mailbericht van 20 juni 2019 heeft Intertek aan haar medewerkers het volgende (d.d. 19 juni 2019) gecommuniceerd:
‘Zoals aangekondigd (…) d.d. 07-03-2019 zouden we halverwege het jaar opnieuw bekijken of de regeling wordt verlengd voor de tweede helft van het jaar 2019 en of er nog een noodzaak is om opnieuw 5 personen hiervan gebruik te kunnen laten maken. Dit conform onze afspraak hierover met de Ondernemingsraad en de vakbonden op 21 februari 2019.
Thans is de “Vrijwillige Vertrek Stimuleringsregeling” geëvalueerd in het Leadershipsteam. Er is vastgesteld dat dat de noodzaak om de “Vrijwillige Vertrek Stimuleringsregeling” te continueren er niet meer is en deze zal dus niet meer worden verlengd.
(…)’
3.2.
In de onderhavige procedure heeft [de werknemer] de kantonrechter verzocht - samengevat -
primairte bepalen dat [de werknemer] recht heeft op een transitievergoeding van € 82.626,-- bruto,
subsidiairte bepalen dat [de werknemer] recht heeft op een bedrag van € 20.000,-- bruto,
meer subsidiaireen bedrag van € 10.000,-- bruto.
[de werknemer] stelde zich daarbij - kort gezegd - primair op het standpunt dat hij recht heeft op de transitievergoeding omdat hij zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Intertek. Subsidiair stelde [de werknemer] dat hij recht heeft op de vertrekregeling/vergoeding omdat er sprake is van wanprestatie aan de zijde van Intertek en meer subsidiair omdat [de werknemer] (door toedoen van Intertek) zou hebben gedwaald bij de opzegging. Meest subsidiair verzocht [de werknemer] een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW (goed werkgeverschap), omdat het niet uitkeren van de vertrekbonus zich niet verdraagt met de eisen van goed werkgeverschap, aldus [de werknemer] .
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de kantonrechter de verzoeken van [de werknemer] afgewezen en [de werknemer] veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.4.
[de werknemer] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [de werknemer] heeft tien grieven aangevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen alsmede - opnieuw rechtdoende - te bepalen:
1.
primairdat Intertek aan [de werknemer] dient te betalen de volledige transitievergoeding ex artikel 7:673 BW ten bedrage van € 82.626,58 bruto, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2019, subsidiair vanaf 1 juli 2019, meer subsidiair vanaf de dag van het verzoekschrift in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening;
2.
subsidiairte bepalen dat Intertek aan [de werknemer] dient te betalen een bedrag van
€ 20.000,-- bruto,
3.
meer subsidiaireen bedrag van € 10.000,-- bruto,
althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2019, subsidiair vanaf 1 juli 2019, meer subsidiair vanaf de dag van het verzoekschrift in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening,
4. onder veroordeling van Intertek in de kosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg, het salaris van de advocaat daaronder begrepen.
Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de verzoeken van [de werknemer] toewijsbaar zijn.
Transitievergoeding
3.5.
Het hof zal eerst de grieven I t/m IV gezamenlijk behandelen, nu [de werknemer] door middel van deze grieven betoogt dat de kantonrechter ten onrechte zijn verzoek tot betaling van een transitievergoeding heeft afgewezen.
Initiatief van werkgever of werknemer?
3.5.1.
[de werknemer] stelt zich primair - voor het eerst in hoger beroep - op het standpunt dat hij recht heeft op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van Intertek is beëindigd (art. 7:673 lid 1 onderdeel a sub 1 BW).
Volgens [de werknemer] heeft Intertek met het openstellen van de vertrekregeling voor tien werknemers in de presentatie van 24 januari 2019 alle werknemers - waaronder [de werknemer] - uitgenodigd om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [de werknemer] is door zijn opzegging van zijn dienstverband ingegaan op die uitnodiging. Dat betekent dat geen sprake is van een beëindiging van de dienstbetrekking door of op initiatief van [de werknemer] , maar op initiatief van Intertek, aldus [de werknemer] .
Het hof volgt [de werknemer] hierin niet.
Opzegging is een eenzijdige gerichte rechtshandeling die tot stand komt door verklaringen of gedragingen van één partij, gericht tot een ander. Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft openbaard (art. 3:33 BW).
Het hof stelt vast dat aan de vereisten voor een eenzijdige rechtshandeling is voldaan.
[de werknemer] heeft in zijn e-mail van 29 maart 2019 aan Intertek geschreven dat hij zijn arbeidsovereenkomst wil beëindigen om zijn carrière elders voort te zetten. Hieruit volgt dat [de werknemer] op eigen initiatief zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Dat de reden voor de opzegging door [de werknemer] enerzijds was gelegen in de bij hem bestaande onzekerheid over het voortbestaan van zijn afdeling ( [afdeling] business) en hij anderzijds toe was aan een nieuwe uitdaging, maakt dit niet anders. Het is de eigen keuze van [de werknemer] geweest om zijn arbeidsovereenkomst op te zeggen.
De omstandigheid dat het UWV in haar Beleidsregels heeft neergelegd dat het vrijwillig door een werknemer gebruik maken van een om bedrijfseconomische redenen tot stand gebrachte vertrekregeling niet wordt beschouwd als een einde van de dienstbetrekking op initiatief van de werknemer, baat [de werknemer] niet. Deze Beleidsregels hebben betrekking op art. 24 en 27 WW en zien op de beoordeling van de verwijtbaarheid van de werkloosheid en de gevolgen daarvan voor de aanspraak op een WW-uitkering (CRvB 3 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:820 en CRvB 18 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:857). In het onderhavige geval gaat het om een opzegging van [de werknemer] in de zin van art. 3:33 BW. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen en beslist, is aan de voorwaarden voor een rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst voldaan. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Voor de door [de werknemer] verzochte analoge toepassing van het toetsingskader zoals genoemd in de Beleidsregels ziet het hof geen aanleiding.
Het standpunt van [de werknemer] dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van Intertek is beëindigd wordt verworpen. De conclusie is dat [de werknemer] zelf, op eigen initiatief, de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
Ernstig verwijtbaar handelen?
3.5.2.
Subsidiair, indien het hof aldus van oordeel is dat het dienstverband is beëindigd op initiatief van [de werknemer] , stelt [de werknemer] dat hij recht heeft op de transitievergoeding omdat hij heeft opgezegd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen door Intertek (zoals bedoeld in art. 7:673 lid 1 onderdeel b sub 1 BW).
3.5.2.1. Voor de maatstaf van het begrip ernstige verwijtbaarheid zoekt het hof aansluiting bij hetgeen in de wetsgeschiedenis over de billijke vergoeding bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (art. 7:673 lid 9 BW) is opgemerkt. Uit die wetsgeschiedenis (
Kamerstukken II2013/14, 33818, nr. 3, p. 34) vloeit voort dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever gaat om uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld indien sprake is van laakbaar gedrag van de werkgever of indien de werkgever de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst grovelijk niet nakomt.
3.5.2.2. Volgens [de werknemer] is Intertek escalerend opgetreden, heeft zij aangestuurd op zijn vertrek en hem getreiterd. [de werknemer] heeft daartoe diverse omstandigheden aangevoerd, die het hof hierna - met inachtneming van het verweer van Intertek - zal bespreken.
- [de werknemer] is in juni 2018 aangesproken op een integriteitskwestie, veroorzaakt door iemand anders uit zijn team. Ook zou volgens [de werknemer] zijn leidinggevende door de directeur onder druk zijn gezet om het e-mailbericht met de kwestie (productie 13 bij het verzoekschrift) naar hem door te sturen, terwijl zij het zelf niet eens was met de inhoud van het e-mailbericht. Intertek weerspreekt dit en stelt daartegenover dat twijfels aanwezig waren over de door [de werknemer] gerapporteerde omzet die - kort gezegd - niet overeenkwam met de daarvoor geleverde diensten. Omdat hij als salesmanager (eind)verantwoordelijk was voor een correcte rapportage van de omzet, heeft Intertek hem aangesproken en niet zijn ondergeschikte. Het was geen officiële waarschuwing. Intertek betwist voorts dat zijn leidinggevende het niet eens was met het verzenden van het e-mailbericht. Zij had het e-mailbericht anders ook niet verzonden.
Het hof ziet niet in dat Intertek [de werknemer] niet op een integriteitskwestie had mogen of moeten aanspreken.
- In 2018 hebben zestien in plaats van vijftien werknemers gebruik gemaakt van de toen geldende vertrekregeling. [de werknemer] kan het niet volgen dat in 2019 voor hem geen uitzondering is gemaakt. Volgens Intertek kwam op het moment dat in 2018 veertien aanvragen waren ingediend (en/of goedgekeurd), op één en dezelfde dag aanvraag vijftien en zestien binnen. Nummer vijftien was volgens de regels de laatste die in aanmerking kwam voor de vertrekregeling in 2018 en werd door de commissie gehonoreerd. Nummer zestien werd in eerste instantie afgewezen, maar werd uiteindelijk toch gehonoreerd, onder meer omdat de functie van deze zestiende werkneemster in de nabije toekomst zou komen te vervallen. [de werknemer] stelt dat hij telefonisch contact heeft gehad met de betreffende zestiende werkneemster en dat zij hem heeft verteld dat haar tijdens haar ontslag(procedure) niet was gezegd dat haar functie zou komen te vervallen. Afgezien van het gegeven dat [de werknemer] dit telefoongesprek niet (nader) heeft onderbouwd, heeft [de werknemer] hiermee niet, althans onvoldoende weersproken dat haar functie (sales in segment food contact) daadwerkelijk is komen te vervallen.
Gesteld noch gebleken is dat in het geval van [de werknemer] een reden tot het maken van een uitzondering gerechtvaardigd was.
- [de werknemer] stelt dat hem in september 2018 een nieuwe leaseauto werd onthouden, kennelijk vanwege de vraag of zijn dienstverband nog wel zou worden voortgezet. Ook de leaseauto-aanvraag van zijn collega [collega 1] werd geparkeerd. [de werknemer] biedt bewijs aan van zijn stelling dat [collega 1] door Intertek is bestookt met brieven waarin Intertek te kennen gaf dat zij voornemens was [collega 1] te ontslaan.
Intertek stelt dat de aanvragen zijn geparkeerd vanwege een kostenbesparing die organisatiebreed werd ingezet. Ook de aanvraag van de HR Director Benelux Intertek werd bijvoorbeeld geparkeerd. Gekeken werd naar goedkopere alternatieven. Zo heeft [de werknemer] in december 2018 - onweersproken - een tweedehands leaseauto gekregen (dit blijkt ook uit productie 28 bij het verweerschrift in hoger beroep). Intertek heeft in hoger beroep de producties 24 en 27 overgelegd, waarin [collega 1] - die nog steeds bij Intertek werkt - schriftelijk verklaart dat geen problemen zijn (geweest) tussen hem en Intertek.
Gelet op dit verweer van Intertek heeft [de werknemer] zijn betoog onvoldoende (nader) onderbouwd. Het hof passeert dan ook het bewijsaanbod van [de werknemer] , dat overigens niet ziet op zijn persoonlijke situatie maar op de situatie van [collega 1] .
- Tijdens de bijeenkomst van 24 januari 2019 - waarbij [de werknemer] niet aanwezig was - zouden volgens hem onjuiste cijfers van zijn afdeling zijn gepresenteerd. Volgens [de werknemer] heeft Intertek tijdens die presentatie bewust alleen de drie verliesgevende projecten genoemd en de overige 27 winstgevende projecten buiten beschouwing gelaten. Dit heeft hij bij e-mailbericht van 28 januari 2019 aan onder meer zijn leidinggevende gemeld (productie 16 bij het verzoekschrift). Als reactie heeft Intertek - onweersproken - twee overleggen gepland waarin de marges van de uitgevoerde projecten zijn geëvalueerd en de tarieven zijn besproken die in de toekomst voor hogere marges zouden zorgen. Tijdens de meetings kwam ook de overhead van 24% aan bod. Volgens Intertek kloppen de cijfers wel omdat rekening was gehouden met de overhead van 24%. [de werknemer] heeft - onder meer ter zitting in hoger beroep - verklaard dat hij pas voor het eerst in februari 2019 - kennelijk tijdens voornoemde overleggen - hoorde van de overheadkosten. Hij stelt dat de door Intertek gepresenteerde cijfers inhielden dat hij in zijn business 30% meer moest zien te verkopen en dat was volgens hem onrealistisch. Volgens Intertek werd [de werknemer] weliswaar uitgedaagd om met zijn team de diensten van Intertek duurder weg te zetten, maar is hij geenszins gedwongen. Het hof stelt vast dat dit ook nergens uit blijkt.
- [de werknemer] stelt dat hij nooit elders had gesolliciteerd als tijdens de presentatie van 24 januari 2019 niet zou zijn vermeld dat de afdeling [afdeling] business niet winstgevend was en dat deze minder dan een half jaar de tijd zou krijgen om de activiteiten winstgevend te maken. Intertek stelt daartegenover dat, ook al zou het segment van [de werknemer] na een half jaar nog niet winstgevend zijn, daarmee helemaal niet vaststond - dit blijkt ook niet uit de presentatie - dat zijn segment op 1 juli 2019 zou stoppen. En ook al zou zijn segment niet worden aangehouden, dan stond daarmee ook niet vast dat [de werknemer] zijn baan zou moeten opzeggen, aldus Intertek. Het hof is van oordeel dat Intertek met productie 21 voldoende heeft aangetoond dat het [afdeling] segment nog steeds bestaat, alsmede - zo zal hierna blijken - dat ook de functie van [de werknemer] niet is vervallen. Verder heeft Intertek onweersproken aangevoerd dat uit de presentatie ook bleek dat andere segmenten dan [afdeling] verliesgevend waren en verbeterd moesten worden.
- Volgens [de werknemer] zou zijn functie na zijn vertrek zijn komen te vervallen, althans niet meer zijn ingevuld. Intertek heeft echter onvoldoende weersproken naar voren gebracht dat zij na het vertrek van [de werknemer] twee mensen heeft aangenomen in het [afdeling] segment die op dit moment intern worden opgeleid, waarna één van de twee de functie van [de werknemer] zal gaan vervullen.
- Volgens [de werknemer] weigerde Intertek een Service Level Agreement (SLA) te sluiten met [bedrijf] , welk bedrijf [de werknemer] in zijn portefeuille had, waardoor hij zijn persoonlijke targets en omzetdoelen moeilijker kon behalen. Intertek heeft daarover verklaard dat zij eerst wilde bezien of het [afdeling] segment meer winstgevend gemaakt kon worden, alvorens zij zou tekenen. Het hof overweegt dat dat een bedrijfseconomische keuze van de ondernemer is en niet gebleken is dat deze keuze te maken had met het beïnvloeden van de persoonlijke targets en omzetdoelen van [de werknemer] . De opdrachten op projectbasis met [bedrijf] liepen door middels aparte offertes. [de werknemer] heeft niet weersproken dat hij ook andere klanten in zijn portefeuille had, waardoor zijn omzet niet alleen afhankelijk was van [bedrijf] .
- Door hard op de cijfers te sturen en onrealistische hoge targets op te leggen, werd de druk binnen de afdeling van [de werknemer] door Intertek zo hoog opgevoerd, dat twee van de vier medewerkers van het team van [de werknemer] ( [medewerker 2] en [medewerker 1] ) gebruik hebben gemaakt van de vertrekregeling. Ook collega [collega 2] heeft zijn baan opgezegd bij Intertek vanwege onder meer de slechte sfeer op de werkvloer. [de werknemer] biedt bewijs aan van zijn stelling dat deze drie personen hun dienstverband bij Intertek hebben opgezegd vanwege de aanhoudende treiterij door Intertek, stress op de werkvloer en onzekerheid over de toekomst van Intertek. Intertek betwist niet dat het [afdeling] segment verliesgevend was, maar zij betwist wel dat zij hard heeft gestuurd op de cijfers en in dat kader hoge onrealistische targets aan (de afdeling van) [de werknemer] heeft opgelegd. De focus is weliswaar van de externe markt meer op de interne markt komen te liggen, maar het [gebied] -segment bestaat nog steeds alsook de functie van [de werknemer] , aldus Intertek. Gelet op dit verweer en het ontbreken van een nadere onderbouwing van het betoog van [de werknemer] , passeert het hof zijn bewijsaanbod. Daarbij komt dat ook dit aanbod niet ziet op de situatie van [de werknemer] zelf.
- De overige omstandigheden die [de werknemer] als voorbeeld van - in zijn ogen - treitergedrag heeft aangevoerd (kort samengevat: de mededeling van d.d. 9 april 2019 dat het aanbod van € 10.000,-- komt te vervallen als [de werknemer] een gerechtelijke procedure start, de weigering van zijn verlofaanvraag begin mei 2019, de blokkering van zijn account op 14 mei 2019 en de e-mail van 16 mei 2019 waarin hij wordt gesommeerd zijn gsm, laptop en auto in te leveren) zijn gelegen ná de opzegging van 29 maart 2019 en behoeven geen nadere bespreking (ook niet het bewijsaanbod dat op deze omstandigheden ziet). [de werknemer] kan immers niet als gevolg van deze omstandigheden zijn arbeidsovereenkomst hebben opgezegd.
3.5.2.3. De door [de werknemer] aangevoerde omstandigheden zijn - mede gelet op de betwisting van Intertek - ieder voor zich en/of tezamen en/of in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende om te concluderen dat [de werknemer] heeft opgezegd als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Intertek. Onvoldoende is gebleken van escalerend optreden en bewuste aansturing op het ontslag, noch van treiterij aan de zijde van Intertek. Verder is ook geen sprake van laakbaar gedrag of het niet grovelijk nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, in die zin dat dat zou leiden tot ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Intertek. [de werknemer] vermeldt in zijn opzeggingse-mailbericht van 29 maart 2019 ook niet dat hij zijn baan opzegt als gevolg van (ernstig) verwijtbaar gedrag zijdens Intertek. Het hof constateert - op basis van de stukken en van hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen - dat beide partijen de beste intenties hadden om de onzekere financiële positie waarin Intertek verkeerde te verbeteren. [de werknemer] heeft zich kennelijk persoonlijk aangesproken gevoeld, daar waar Intertek de te nemen ‘maatregelen’ als een uitdaging voor iedereen (het hele bedrijf) bedoelde. Intertek had mogelijk duidelijker met [de werknemer] kunnen communiceren, teneinde zijn onzekerheid over zijn eigen positie te bespreken en (voor zover mogelijk) weg te nemen. Dit maakt echter niet dat er sprake is van ernstig verwijtbaar gedrag aan de zijde van Intertek. Ook overigens is hiervan niet gebleken.
3.5.3.
Het hof concludeert dat [de werknemer] geen recht heeft op een transitievergoeding. De grieven I t/m IV slagen niet en de kantonrechter heeft terecht het verzoek van [de werknemer] tot uitbetaling van een transitievergoeding afgewezen. De verschillende standpunten van partijen over de hoogte van de transitievergoeding komen derhalve niet aan bod.
Vertrekregeling/vergoeding op grond van wanprestatie
3.6.
Het hof zal ook de grieven V t/m VII gezamenlijk behandelen, nu [de werknemer] door middel van deze grieven betoogt dat de kantonrechter ten onrechte zijn verzoek tot toekenning van de vertrekregeling/vergoeding op grond van wanprestatie heeft afgewezen.
Toezegging?
3.6.1.
[de werknemer] voert aan - kort samengevat - dat de vertrekregeling al vóór 1 maart 2019 is ingegaan omdat de dienstverbanden van twee medewerkers uit zijn team reeds op 18 respectievelijk 26 februari 2019 zijn beëindigd onder toekenning van de vertrekregeling (productie 9 bij het verweerschrift in eerste aanleg). Dat tussen 24 januari 2019 en 1 maart 2019 nog geen sprake was van een regeling - zoals door Intertek gesteld - betwist [de werknemer] dan ook. Hij kan niet volgen dat in zijn geval (in 2019) zo strikt aan een maximum van vijf personen wordt vastgehouden (hij was nummer zes), terwijl in 2018 maar liefst zestien personen van de vertrekbonus gebruik hebben gemaakt, op 24 januari 2019 zonder enig voorbehoud het aantal van tien personen werd medegedeeld en op 1 maart 2019 nog uitdrukkelijk werd gecommuniceerd dat halverwege het jaar 2019 opnieuw zou worden bekeken of de vertrekregeling zou worden verlengd voor de tweede helft van 2019. Volgens [de werknemer] is door Intertek op 24 januari 2019 dan ook de keiharde toezegging gedaan dat tien personen gebruik mochten maken van de vertrekregeling.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een toezegging door Intertek. Zoals uit Slide 14 - hiervoor geciteerd onder 3.1.4. - van de presentatie op 24 januari 2019 blijkt, betrof het een
denkrichtingvan Intertek om de vertrekregeling te verlengen voor tien medewerkers en moest zij nog in overleg met de OR over de voorgenomen aanpassingen. Ook is in de presentatie gemeld dat de toekomst zal uitwijzen of daadwerkelijk tien personen van de regeling gebruik gaan maken. Daarmee is de mededeling op 24 januari 2019, ondanks toepassing van de vertrekregeling al vóór 1 maart 2019 bij twee medewerkers, naar het oordeel van het hof geen (harde) toezegging van Intertek dat tien personen gebruik mochten maken van de regeling. Voorts heeft [de werknemer] niet onderbouwd dat hij (als één van die tien personen) daadwerkelijk gebruik had mogen maken van de vertrekregeling, als zijn aanvraag wel tijdig was geweest en/of in behandeling was genomen. Zoals ook door Intertek betoogd, was het immers maar de vraag of de commissie zijn aanvraag had goedgekeurd, nu al twee medewerkers van het [afdeling] -segment waren vertrokken. De door [de werknemer] als productie 36 in het geding gebrachte (ongedateerde) interne memo van de voormalig directeur van Intertek waarin staat dat er goedkeuring is voor verlenging van de vertrekregeling voor tien personen, maakt het voorgaande niet anders.
Onherroepelijk/onvoorwaardelijk aanbod?
3.6.3.
Volgens [de werknemer] heeft Intertek op 24 januari 2019 aan hem een onvoorwaardelijk/onherroepelijk aanbod tot betaling van de vertrekregeling gedaan, dat door hem is aanvaard, zodat een overeenkomst tot stand is gekomen. Nu Intertek weigert de vertrekregeling aan [de werknemer] te betalen, is zij daarmee tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [de werknemer] (wanprestatie ex art. 6:74 BW), aldus [de werknemer] .
3.6.4.
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een onherroepelijk dan wel onvoorwaardelijk aanbod noch van een overeenkomst tot betaling van de vertrekregeling tussen partijen.
Intertek heeft weliswaar reeds in januari 2019 de aankondiging gedaan van de vertrekregeling, maar dat verhindert niet dat zij later - na voortschrijdend inzicht - op 1 maart 2019 de vertrekregeling nader heeft geconcretiseerd en op zowel 1 als 7 maart 2019 heeft gecommuniceerd dat de vertrekregeling (slechts) zou worden verlengd tot 1 juli 2019 voor maximaal vijf personen, waarna zou worden bezien of de regeling voor de tweede helft van 2019 nog eens zou worden verlengd. Blijkens het hiervoor onder 3.1.11 weergegeven e-mailbericht van 20 juni 2019 (productie 15 bij het verweerschrift in eerste aanleg) is uiteindelijk niet tot verlenging overgegaan. Er is op 24 januari 2019 geen onherroepelijk/onvoorwaardelijk aanbod tot betaling van de vertrekregeling gedaan, in ieder geval niet ten aanzien van tien personen en meer in het bijzonder niet ten aanzien van [de werknemer] . Voorts staat tussen partijen vast dat Intertek de werknemers op 27 maart 2019 in kennis heeft gesteld van de vijfde goedgekeurde aanvraag voor de vertrekregeling. Verder staat tussen partijen vast dat [de werknemer] pas op 29 maart 2019 aanspraak op de vertrekregeling heeft gemaakt, weliswaar vóór het einde van de verlenging (1 juli 2019) maar ná het bereiken van het maximaal aantal beschikbare plaatsen voor de vertrekregeling. Voor zover de vertrekregeling op enig moment gekwalificeerd zou kunnen worden als een aanbod voor vijf personen, heeft [de werknemer] dat aanbod dus niet tijdig geaccepteerd. Er is aldus tussen Intertek en [de werknemer] geen overeenkomst over de vertrekregeling tot stand gekomen. Dat [de werknemer] niet eerder dan 29 maart 2019 aanspraak op de vertrekregeling heeft gemaakt, omdat hij pas op 28 maart 2019 het arbeidscontract met [bedrijf] had getekend, komt voor zijn risico. Hij had immers zijn aanvraag om in aanmerking voor de vertrekregeling te komen al eerder in kunnen dienen - zeker gezien de berichten van Intertek van 1, 7 en 27 maart 2019 over het vollopen van de regeling -, ook al was er een kans dat zijn nieuwe dienstbetrekking bij [bedrijf] niet door zou gaan. Daarbij neemt het hof ook hier in aanmerking dat het bij een tijdige aanvraag niet zeker was of de commissie de aanvraag van [de werknemer] zou goedkeuren.
3.6.5.
Derhalve is Intertek geen vertrekregeling/vergoeding verschuldigd aan [de werknemer] op grond van wanprestatie. De grieven V t/m VII slagen niet. De kantonrechter heeft terecht het verzoek van [de werknemer] tot toekenning van de vertrekregeling/vergoeding op grond van wanprestatie afgewezen.
Beroep op dwaling
3.7.
Door middel van grief VIII betoogt [de werknemer] dat de kantonrechter ten onrechte zijn beroep op dwaling (art. 6:228 lid 1 onder a BW) heeft afgewezen.
3.7.1.
[de werknemer] stelt tijdens zijn opzegging te hebben gedwaald door de presentatie van Intertek van de - in zijn optiek - onjuiste financiële cijfers en de mededeling dat de vertrekregeling beschikbaar zou worden gesteld voor tien personen, om kosten te besparen. Als dit niet zo was gepresenteerd en medegedeeld op 24 januari 2019, zou [de werknemer] nimmer zijn arbeidsovereenkomst hebben opgezegd. Daarmee is de opzegging van zijn dienstverband vernietigbaar. Omdat sprake is van een onwerkbare situatie ten gevolge van het handelen door Intertek, stelt [de werknemer] het recht te hebben om een rechtsvordering in te stellen strekkende tot opheffing van het nadeel op grond van art. 6:230 lid 2 BW. In dat kader verzoekt [de werknemer] een vergoeding van € 20.000,--, zijnde de hoogte van de eerder aangeboden vertrekregeling, en uiterst subsidiair een vergoeding van € 10.000,--.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat het beroep op dwaling door [de werknemer] faalt. Intertek heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen foutieve cijfers heeft gepresenteerd, maar andere cijfers dan [de werknemer] had verwacht, door rekening te houden met de overheadkosten. Dit is aan [de werknemer] medegedeeld in - in ieder geval - februari 2019. Gezien de inhoud van de opzeggingsbrief van 29 maart 2019 kan het hof voorts niet anders concluderen dan dat de (geldende) vertrekregeling op het moment van opzegging duidelijk voor [de werknemer] was en dat hij wist dat het aantal van tien personen op 1 maart 2019 was bijgesteld naar een maximum van vijf en dat dit maximum al was bereikt. Het hof herhaalt de betreffende passage uit de brief waaruit dit blijkt:
‘Gezien de eerdere aankondiging d.d. 24 januari 2019 dat 10 medewerkers gebruik konden maken van de vrijwillige stimuleringsvertrekregeling, ben ik kort erna begonnen aan een extern traject om een nieuwe uitdaging buiten Intertek te vinden. Het is niet redelijk en fair dat dit aantal plotseling op 1 maart 2019 wordt gereduceerd naar 5 terwijl het redelijk aan te nemen is dat het vinden van een nieuwe uitdaging nu eenmaal ca. 8 weken tijd in beslag neemt om het contractueel te finaliseren. Ik ga er vanuit dat Intertek zich houdt aan het geen is voorgespiegeld op 24 januari 2019 en ik derhalve er vanuit mag gaan dat de exit bonus ook voor mij zal gelden.’
Er is derhalve ten tijde van de opzegging geen sprake van een onjuiste voorstelling van zaken. Nu het beroep op dwaling faalt, komt het hof ook niet toe aan (beoordeling) van de door [de werknemer] in dat kader verzochte vergoedingen tot opheffing van zijn nadeel (artikel 6:230 lid 2 BW).
3.7.3.
Grief VIII slaagt evenmin. De kantonrechter heeft terecht het verzoek van [de werknemer] tot toekenning van een vergoeding op basis van dwaling afgewezen.
3.8.
Grief IX is een zogenaamde veeggrief, die zich richt tegen de integrale afwijzing van de verzoeken van [de werknemer] . Nu ook in hoger beroep de verzoeken van [de werknemer] worden afgewezen, faalt deze grief. Grief X is gericht tegen de proceskostenveroordeling en faalt eveneens, nu de kantonrechter [de werknemer] terecht in de proceskosten heeft veroordeeld. Hetgeen partijen verder/meer hebben aangevoerd (eventueel onderbouwd met producties) behoeft geen nadere bespreking.
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en het meer of anders in hoger beroep verzochte afwijzen.
3.10.
Het hof zal [de werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, inclusief de (verzochte) nakosten. Voor zover Intertek heeft verzocht tot een volledige proceskostenveroordeling (zie onderaan pagina 30 van het verweerschrift) ziet het hof daarin geen enkele (onderbouwde) aanleiding. Het hof zal het salaris van de gemachtigde begroten aan de hand van het liquidatietarief (tarief IV maal 2 punten) dat landelijk is vastgesteld.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [de werknemer] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Intertek op € 741,-- aan griffierecht en op € 3.918,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking is voldaan aan de bij deze beschikking uitgesproken veroordeling en betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.E. Smorenburg, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en Z.D. van Heesen-Laclé en is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2020.