In deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, staat de vraag centraal of de premievrije opbouw van pensioen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid een gelijkwaardige voorziening is in de zin van artikel 7:673b lid 1 BW. De appellante, die sinds 1986 in dienst was bij ING, werd arbeidsongeschikt en haar arbeidsovereenkomst werd opgezegd. ING had de pensioenopbouw premievrij voortgezet, maar de appellante verzocht om een transitievergoeding van € 24.673,--. De kantonrechter wees dit verzoek af, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had dit verzoek eerder toegewezen. De Hoge Raad vernietigde deze beschikking en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, met inachtneming van de richtlijnen van de Hoge Raad. Het hof concludeert dat de regeling in de cao van ING, die de premievrije opbouw van pensioen na arbeidsongeschiktheid regelt, als een gelijkwaardige voorziening kan worden aangemerkt. De beoordeling is gebaseerd op de kapitalisatie van de potentiële waarde van de pensioenvoorziening in vergelijking met de transitievergoeding. Het hof oordeelt dat de pensioenvoorziening aanzienlijk hoger is dan de transitievergoeding en dat de cao-partijen deze regeling ook als gelijkwaardig hebben aangemerkt. De appellante heeft geen goede gronden aangevoerd om de transitievergoeding alsnog toe te kennen, en het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de kantonrechter.