Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-\rolnummer 7656701 \ CV EXPL 19-2219)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
- de door NOB genomen conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep;
- de door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens inhoudende een wijziging van eis in conventie, met producties;
- de door NOB genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.De beoordeling
- NOB exploiteert een onderneming gericht op het aanbieden van verkeersregelaars. Alle aandelen in NOB werden tot 22 december 2017 gehouden door [De Holding] (hierna: [De Holding] ).
- [geïntimeerde] is bestuurder van [De Holding] . [geïntimeerde] is tot 22 december 2017 middellijk medebestuurder van NOB geweest.
- Bij huurovereenkomst van 6 december 2009 heeft [geïntimeerde] de bedrijfsruimte gelegen aan het [adres] te [plaats] verhuurd aan NOB. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaar, ingaande 1 januari 2010 en lopende tot en met 31 december 2014. De huur is vervolgens op de voet van artikel 3.2 van de overeenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 5 jaar, dus tot en met 31 december 2019.
- De huurprijs bedroeg bij aanvang van de huurovereenkomst € 1.500,-- per maand. De partijen zijn overeengekomen dat over de huurprijs geen btw in rekening zou worden gebracht.
- Op de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
- In de loop van 2017 hebben [De Holding] en [Beheer BV] (inmiddels genaamd [de vennootschap] , hierna aan te duiden als [de vennootschap] ) onderhandeld over een verkoop van de aandelen in NOB aan [de vennootschap] . In het kader van die onderhandelingen heeft de voor [De Holding] optredende gemachtigde bij brief van 19 juli 2017 onder meer het volgende meegedeeld aan de voor [de vennootschap] optredende gemachtigde:
De Koopovereenkomst en de Bijlagen vormen een onverbrekelijk geheel en zij bevatten alle bepalingen en bedingen welke op de in de Koopovereenkomst nader omschreven transacties van toepassing zijn.
- Bij notariële akte van 22 december 2017 heeft [De Holding] de door haar verkochte aandelen in NOB geleverd aan [de vennootschap] .
- NOB heeft de huur voor de bedrijfsruimte over de periode tot en met januari 2018 aan [geïntimeerde] betaald. Over de periode met ingang van februari 2018 heeft NOB geen huur meer betaald.
- In de eerste maanden van 2018 is een geschil ontstaan tussen [de vennootschap] en [De Holding] over de geleverde aandelen in NOB. In dat kader heeft de advocaat van [de vennootschap] bij brief van 11 mei 2018 onder meer het volgende meegedeeld aan de advocaat van [De Holding] :
- NOB heeft het gehuurde eind mei 2018 ontruimd en verlaten.
- Bij e-mail van 19 juni 2018 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van NOB onder meer het volgende meegedeeld:
- [geïntimeerde] heeft de bedrijfsruimte verkocht aan een derde. De levering aan die derde heeft medio december 2018 plaatsgevonden.
- [de vennootschap] en NOB hebben bij de rechtbank Limburg, locatie Roermond, een procedure aanhangig gemaakt tegen [De Holding] , [echtgenoot geintimeerde], [geïntimeerde] en [De Holding] . In dat geding hebben zij in conventie onder meer verklaringen voor recht en schadevergoeding gevorderd op grond van hun stelling dat de genoemde gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de garanties uit de koopovereenkomst ter zake de aandelen in NOB. De gedaagden in conventie hebben vorderingen in reconventie ingesteld, onder meer ter zake managementfee.
- [De Holding] , [echtgenoot geintimeerde] en [geïntimeerde] hebben tot zekerheid van verhaal van de door hen gestelde vorderingen diverse conservatoire derdenbeslagen laten leggen ten laste van [de vennootschap] en NOB.
- A. € 7.500,00 ter zake van achterstallige huurpenningen over de maanden februari tot en met juni 2018;
- B. € 9.000,00 als schadevergoeding voor de door [geïntimeerde] misgelopen huurpenningen over de maanden juli tot en met december 2018, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2018;
- C.-primair: € 31.500,00 aan contractuele boetes wegens het niet tijdig voldoen van de tot en met december 2018 verschuldigde huur, welk boetebedrag is berekend over de periode vanaf februari 2018 tot en met maart 2019, te vermeerderen met € 300,00 per maand voor iedere nog openstaande huurtermijn uit 2018 die ook vanaf april 2019 niet wordt voldaan, althans:
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 3.390,-- ter zake onverschuldigd betaalde huur over december 2017 en januari 2018, vermeerderd met, naar het hof begrijpt, de wettelijke rente over een termijn van € 1.695,-- vanaf 29 november 2017 en over een termijn van € 1.695,-- vanaf 29 december 2017;
- een verklaring voor recht dat de door [geïntimeerde] ten laste van NOB gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die NOB door de beslagen heeft geleden, op te maken bij staat;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- Bijlage 2B bij de overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen heeft betrekking op de beëindiging van de managementovereenkomst tussen NOB en [geïntimeerde] , en niet op de huurovereenkomst. De huurovereenkomst is dus niet per de datum van de overdracht van de aandelen (22 december 2017) geëindigd (rov. 4.3.1 en 4.3.2).
- Uit de uitlatingen die partijen over en weer hebben gedaan over de oplevering van het gehuurde volgt dat de huurovereenkomst is geëindigd met ingang van 1 juni 2018. NOB moet de huur over de maanden februari 2018 tot en met mei 2018, zijnde in totaal € 6.000,--, dus nog voldoen. De vordering in reconventie van NOB tot terugbetaling van de huur over de maanden december 2017 en januari 2018 is om dezelfde reden niet toewijsbaar (rov. 4.4).
- De vordering van [geïntimeerde] ter zake schoonmaakkosten en herstelkosten is niet toewijsbaar (rov. 4.5).
- Ter zake door NOB abusievelijk meegenomen roerende zaken van [geïntimeerde] moet NOB aan [geïntimeerde] € 1.000,-- vergoeden (rov. 4.6).
- Omdat NOB de huur over de maanden februari tot en met mei 2018 niet tijdig heeft voldaan, is zij aan [geïntimeerde] op grond van de Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte een contractuele boete verschuldigd die, berekend tot het einde van de huurovereenkomst, € 3.000,-- bedraagt (rov. 4.7).
- Omdat NOB in conventie wordt veroordeeld tot betaling, kan niet worden gezegd dat de conservatoire beslagen onrechtmatig zijn gelegd. De daarop betrekking hebbende vorderingen in reconventie zijn dus niet toewijsbaar (rov. 4.8).
- NOB in conventie veroordeeld om € 10.000,-- aan [geïntimeerde] te betalen (hof: € 6.000,-- aan achterstallige huur, € 1.000,-- voor meegenomen roerende zaken en € 3.000,-- aan contractuele boete);
- het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen;
- de vorderingen van NOB in reconventie afgewezen;
- de proceskosten in conventie en in reconventie tussen de partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij haar eigen kosten diende te dragen.
- A. € 7.500,00 ter zake van achterstallige huurpenningen over de maanden februari tot en met juni 2018;
- B. € 9.000,00 als schadevergoeding voor de door [geïntimeerde] misgelopen huurpenningen over de maanden juli tot en met december 2018, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2018;
- C.-primair: € 58.200,00 aan contractuele boetes wegens het niet tijdig voldoen van de tot en met december 2018 verschuldigde huur, welk boetebedrag is berekend over de periode tot en met januari 2020, te vermeerderen met € 300,00 per maand voor iedere nog openstaande huurtermijn uit 2018 die ook vanaf februari 2020 niet wordt voldaan, althans:
- [de vennootschap] was op de hoogte van het bestaan van de huurovereenkomst en het feit dat de huurovereenkomst in beginsel zou doorlopen tot en met december 2019. Dat blijkt onder meer uit de in rov. 3.1 van dit arrest genoemde brief van 19 juli 2017 en uit het feit dat de huurovereenkomst genoemd is in de overnamebalans bij de koopovereenkomst ter zake de aandelen.
- In artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst ter zake de aandelen staat dat de managementovereenkomst tussen [geïntimeerde] en NOB per de leveringsdatum zal worden beëindigd, en dat in bijlage 2B de beëindigingsregeling is neergelegd die “ter zake”, dus daarover, is getroffen tussen NOB en [geïntimeerde] . Dit wijst erop dat partijen hebben beoogd om in bijlage 2B een regeling te treffen om de managementovereenkomst tussen NOB en [geïntimeerde] te beëindigen. Dat partijen ook hebben beoogd om de tussen [geïntimeerde] en NOB bestaande huurovereenkomst te beëindigen en dat de genoemde bijlage 2B daar ook betrekking op zou hebben is uit de koopovereenkomst in het geheel niet af te leiden. Een regeling van die strekking is niet neergelegd in de koopovereenkomst.
- Bovenaan bijlage 2B staat dat de daarin neergelegde beëindigingsregeling tussen [geïntimeerde] en NOB behoort bij de koopovereenkomst ter zake de aandelen. Het ligt daarom voor de hand om de beëindigingsregeling uit te leggen in het licht van de koopovereenkomst ter zake de aandelen. Volgens artikel 10 van de koopovereenkomst vormen de koopovereenkomst en de bijlagen een onverbrekelijk geheel. Dit wijst erop dat de bijlage 2B, zoals vermeld in artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst, betrekking heeft op de beëindiging van de managementovereenkomst. Dat [geïntimeerde] in de beëindigingsregeling verklaart niets meer van NOB te vorderen heeft, ziet dus klaarblijkelijk op de in artikel 4 lid 2 van de koopovereenkomst genoemde
- Als NOB ook had gewild dat zij vanaf de datum van de overdracht van de aandelen geen huur meer aan [geïntimeerde] verschuldigd zou zijn terwijl zij het pand nog wel zou blijven gebruiken, had zij (of [de vennootschap] namens haar) dat uitdrukkelijk moeten bedingen in het kader van de koopovereenkomst ter zake de aandelen. Dat [geïntimeerde] bereid zou zijn om het pand voor een onbepaalde periode zonder tegenprestatie aan NOB ter beschikking te blijven stellen na de aandelenoverdracht is immers niet erg plausibel.
- Dat NOB en [geïntimeerde] begin 2018, dus na de overdracht van de aandelen in NOB, hebben onderhandeld over een mogelijk te sluiten nieuwe huurovereenkomst, voert niet tot een ander oordeel. Dit wijst er op dat partijen overleg hadden over een mogelijke aanpassing van de geldende huurvoorwaarden (met name de huurprijs en de looptijd). Er kan echter niet uit worden afgeleid dat [geïntimeerde] er in bijlage 2B mee heeft ingestemd dat vanaf de overdracht van de aandelen geen huur meer verschuldigd zou zijn tot het moment waarop partijen overeenstemming zouden hebben bereikt over een nieuwe huurovereenkomst. Integendeel, de bewuste mailberichten tussen partijen (onder andere onderdelen van prod. 17 bij conclusie van antwoord in reconventie en prod. 13 bij brief van 12 juni 2019)) wijzen juist op het tegendeel. Een regeling zoals door NOB gesteld ligt ook niet voor de hand, mede gelet op het feit dat NOB wel gebruik bleef maken van het gehuurde. Dan ligt juist voor de hand dat de huurbetalingsverplichtingen doorlopen. Dit uitgangspunt ligt ook ten grondslag aan het bepaalde in artikel 7:230 BW.
- de vordering van NOB in reconventie ter zake onverschuldigd betaalde huur over de maanden december 2017 en januari 2018 is afgewezen;
- NOB is veroordeeld om aan [geïntimeerde] over de periode van februari 2018 tot en met mei 2018 € 6.000,-- aan achterstallige huur te betalen (€ 1.500,-- per maand gedurende vier maanden).
- D-1: € 2.500,-- ter zake het niet schoon en leeg in oorspronkelijke staat opleveren van het gehuurde;
- D-2 € 5.000,00 ter zake verdwenen zaken die aan [geïntimeerde] toebehoren.
- 4 maal € 300,-- omdat de huur over de maand februari 2018 bij het eind van de huur op 1 juni 2020 vier maanden onbetaald was;
- 3 maal € 300,-- omdat de huur over de maand maart 2018 bij het eind van de huur op 1 juni 2020 drie maanden onbetaald was;
- 2 maal € 300,-- omdat de huur over de maand april 2018 bij het eind van de huur op 1 juni 2020 twee maanden onbetaald was;
- 1 maal € 300,-- omdat de huur over de maand mei 2018 bij het eind van de huur op 1 juni 2020 één maand onbetaald was.
“NOB stelt zich dan ook op het standpunt dat deze nimmer aan haar ter beschikking zijn gesteld, laat staan voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst en roept hierbij dan ook de vernietiging in van de algemene bepalingen Winkelruimte.”
- € 6.000,-- aan achterstallige huur
- € 21.000,-- aan contractuele boete;
- € 1.000,-- voor meegenomen roerende zaken.
4.De uitspraak
- € 6.000,-- aan achterstallige huur
- € 21.000,-- aan contractuele boete;
- € 1.000,-- voor meegenomen roerende zaken;