3.3.Thuisvester heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Grief I is gericht tegen het oordeel en de beslissing in het tussenvonnis dat Thuisvester moet bewijzen dat op 20 september 2017 vijftien hennepplanten van ongeveer 1 tot 1,5 meter (hoogte) zijn aangetroffen in de achtertuin van het gehuurde. De grieven II, III en IV zijn gericht tegen de hiervoor in rov. 3.2.5 weergegeven oordelen in het eindvonnis en tegen de daarop gebaseerde beslissing om de vorderingen van Thuisvester af te wijzen en Thuisvester in de proceskosten te veroordelen. Thuisvester heeft gesteld dat zij met haar grieven het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen. Thuisvester heeft op basis van de grieven geconcludeerd tot vernietiging van beide vonnissen en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
Grief I: de bij het tussenvonnis aan Thuisvester gegeven bewijsopdracht over het aantal hennepplanten
3.4.1.Bij het tussenvonnis van 26 september 2018 heeft de kantonrechter Thuisvester toegelaten te bewijzen dat op 20 september 2017 vijftien hennepplanten van ongeveer 1 tot 1,5 meter (hof: hoog) zijn aangetroffen in de achtertuin van het gehuurde. Grief I is tegen die beslissing gericht.
3.4.2.In de toelichting op de grief heeft Thuisvester allereerst aangevoerd dat ook het kweken van vijf hennepplanten, het aantal dat door [geïntimeerde] is erkend, in dit geval al een tekortkoming oplevert in de nakoming van de huurovereenkomst. Volgens Thuisvester is het niet zo dat het aantal van vijf planten als grens voor eigen gebruik moet worden aangenomen. In dit geval was volgens Thuisvester, mede gelet op de omvang van de hennepplanten, sprake van bedrijfsmatige teelt, althans van teelt van veel meer hennep dan voor eigen gebruik. Het exacte aantal planten is daarvoor volgens Thuisvester niet van belang. Thuisvester concludeert dat de kantonrechter reeds om die reden ten onrechte aan Thuisvester heeft opgedragen om te bewijzen dat vijftien hennepplanten zijn aangetroffen.
3.4.3.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief het volgende voorop. De tussen Thuisvester en [geïntimeerde] gesloten huurovereenkomst bevat geen bepalingen die specifiek gericht zijn tegen het kweken van hennep in of op het gehuurde. Dat brengt echter niet mee dat de kweek van hennep in een achtertuin van een huurwoning is toegestaan. Een huurder moet zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde als een goed huurder gedragen (artikel 7:213 BW). Als een huurder (een deel van) de woning of de daarbij behorende tuin gebruikt voor hennepkweek anders dan enkele planten voor eigen gebruik, moet in beginsel worden aangenomen dat de huurder niet aan deze verplichting heeft voldaan. Als in een huurwoning of in een daarbij behorende achtertuin meer hennep wordt geteeld dan een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, is sprake van risico’s op het ontstaan van stankoverlast, vrees voor verloedering van de woonomgeving en gevoelens van onveiligheid bij buurtbewoners. Het roept voorts het risico in het leven van het bezoek van criminelen aan het gehuurde. Of die risico’s zich daadwerkelijk realiseren is daarbij niet doorslaggevend. Een verhuurder zoals Thuisvester hoeft het enkele in het leven roepen van dat soort risico’s niet te accepteren. Thuisvester heeft er een te respecteren belang bij om dit soort situaties, die schadelijk kunnen zijn voor de leefbaarheid bij en de verhuurbaarheid van haar huurwoningen, zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom levert het in een achtertuin van een huurwoning van Thuisvester kweken van meer hennep dan een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, een tekortkoming op in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof tekent hier ook bij aan dat het al jarenlang een vast beleid is van woningbouwverenigingen zoals Thuisvester om, ter voorkoming van de bovengenoemde risico’s, streng op te treden tegen de kweek van hennep in huurwoningen of in de bij die woningen behorende tuinen. Dit beleid mag inmiddels bij huurders bekend worden verondersteld.
3.4.4.Tegen de achtergrond van het zojuist geschetste kader moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] , ook als slechts vijf hennepplanten in zijn achtertuin stonden, is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof acht daarbij van belang dat in dit geval geen sprake is geweest van de teelt van vijf hennepplantjes die duidelijk slechts bedoeld kunnen zijn geweest voor eigen gebruik, maar (als [geïntimeerde] in het door hem gestelde aantal wordt gevolgd) van vijf “hennepstruiken” of “hennepbomen” met een aanmerkelijk grotere omvang dan bij teelt van hennepplanten voor slechts eigen gebruik nodig is. [geïntimeerde] heeft zelf gesteld dat de hennepplanten in zijn tuin hoger waren dan anderhalve meter en mogelijk zelfs 1,90 meter hoog (dus “manshoog”). [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat de opbrengt die van vijf van dit soort “hennepstruiken” kan worden verkregen, aanzienlijk groter is dan de opbrengst van hennepplanten die bij wijze van spreken in een pot op de vensterbank worden gekweekt. Tussen partijen staat in elk geval vast dat met de hennepplanten (of “hennepstruiken”) die de politie in de achtertuin van [geïntimeerde] heeft aangetroffen, drie grote vuilniszakken konden worden gevuld (zoals zichtbaar op de als productie 3 bij de conclusie van antwoord overgelegde foto’s). [geïntimeerde] heeft daarom onvoldoende betwist dat de opbrengst van die hennepstruiken naar gebruikelijke maatstaven niet kan worden betiteld als een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Indien, zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, “slechts” sprake is geweest van vijf hennepplanten in zijn achtertuin laat dat onverlet dat [geïntimeerde] door het laten groeien van die hennepplanten in zijn achtertuin, gelet op de aanzienlijke omvang die die planten hebben bereikt en de hoeveelheid hennep die daarvan kan worden verkregen, tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst. Het feit dat [geïntimeerde] in de strafrechtelijke procedure ook is veroordeeld voor het aanwezig hebben van de hennepplanten wijst er overigens op dat ook door de strafrechter niet is aangenomen dat de hennep een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik betrof. In dit geval is dus geen aanleiding gezien voor toepassing van het strafrechtelijke gedoogbeleid voor het kweken van geringe hoeveelheden hennep voor eigen gebruik. Thuisvester heeft er voorts terecht op gewezen dat [geïntimeerde] , toen hij als verdachte bij de politie werd verhoord, heeft verklaard dat de hennep niet alleen voor zichzelf maar “ook voor vrienden” was.
3.4.5.[geïntimeerde] heeft met een beroep op de Aanwijzing Opiumwet betoogd dat in dit geval moet worden uitgegaan van eigen gebruik. Het hof is van oordeel dat bij civielrechtelijk optreden als waarvan in dit geval sprake is, rekening
kanworden gehouden met de normen die in de Aanwijzing Opiumwet zijn opgenomen ten aanzien van de teelt van hennep. Sinds 1 maart 2015 geldt de huidige versie van de Aanwijzing Opiumwet (Stcrt. 2015, 5391). Ten tijde van het aantreffen van de hennepplanten bij [geïntimeerde] gold deze versie ook. In de aanwijzing is onder 3.2.1 voor het al dan niet strafrechtelijk optreden een onderscheid gemaakt tussen twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt. De Aanwijzing vermeldt als factoren die een rol spelen bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is:
- De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten; Bij een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
- De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
- Het doel van de teelt. Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Wanneer het hof uitgaat van de aanwezigheid van 5 (in plaats van de tenlastegelegde 15) hennepplanten en daarbij de in de Aanwijzing Opiumwet genoemde factoren betrekt, dan kan op basis van die factoren worden toegegeven dat in strafrechtelijk opzicht mogelijk geen sprake is geweest van beroeps- of bedrijfsmatige teelt (hoewel [geïntimeerde] wel strafrechtelijk is veroordeeld). Het gaat bij de Aanwijzing Opiumwet echter slechts om strafrechtelijk gedoogbeleid. Het hof acht in deze civiele procedure de Aanwijzing Opiumwet niet doorslaggevend. Het hof acht in dit geval cruciaal dat het niet ging om 5 kleine planten, maar om (minstens) 5 grote struiken en dat daarom niet kan worden uitgegaan van teelt voor eigen gebruik (zie verder rov. 3.4.4.).
3.4.6.[geïntimeerde] heeft als verweer nog gewezen op het arrest van dit hof van 11 juli 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3143. Dat arrest had ook betrekking op de kweek van vijf hennepplanten in een achtertuin van een gehuurde woning. Het hof heeft in die zaak geoordeeld dat geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] miskent echter dat het in die zaak niet ging om manshoge “hennepbomen” of “hennepstruiken”, maar om niet meer dan potplanten (zie rov. 4.4 van dat arrest). Die zaak is daarom niet te vergelijken met dit geschil tussen Thuisvester en [geïntimeerde] . Het geschil tussen Thuisvester en [geïntimeerde] vertoont veeleer gelijkenis met gevallen waarin vijf “hennepstruiken” of “hennepbomen” in een achtertuin van een huurwoning zijn aangetroffen en wel een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst is aangenomen (Zie bijvoorbeeld: hof ’s-Hertogenbosch 13 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:36). 3.4.7.Het voorgaande brengt mee dat er geen aanleiding was om aan Thuisvester een bewijsopdracht te geven met betrekking tot het aantal hennepplanten, zoals de kantonrechter bij het tussenvonnis heeft gedaan. Grief I is in zoverre terecht voorgedragen. Het hof zal het tussenvonnis daarom vernietigen. Vast staat dat [geïntimeerde] tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door in de achtertuin van het gehuurde een hoeveelheid hennep te kweken die een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik te boven gaat. [geïntimeerde] heeft zich daardoor niet als goed huurder gedragen.
Grief II: de bewijswaardering in het eindvonnis
3.5.1.De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 15 mei 2019 geoordeeld dat Thuisvester er niet is geslaagd te bewijzen dat op 20 september 2017 in de achtertuin van [geïntimeerde] vijftien hennepplanten van ongeveer 1 tot 1,5 meter zijn aangetroffen. Grief II is tegen dat oordeel gericht.
3.5.2.Deze grief hoeft niet meer besproken te worden. Het hof heeft immers naar aanleiding van grief I al geoordeeld dat het aantal hennepplanten in dit geval niet van doorslaggevend belang is bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten, en dat de betreffende bewijsopdracht dus ten onrechte aan Thuisvester is gegeven.
Grief III: rechtvaardigt de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst?
3.6.1.De kantonrechter heeft in het eindvonnis geoordeeld dat, als aangenomen zou worden dat [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst is tekortgeschoten, die tekortkoming in dit geval de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
3.6.2.Grief III is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betoogt Thuisvester dat in dit geval vanwege de tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde wel gerechtvaardigd zijn.
3.6.3.Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte moet de rechter beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden. 3.6.4.Bij de beoordeling van de ernst van de tekortkoming acht het hof in dit geval van belang dat, zoals reeds overwogen in rov. 3.4.3 van dit arrest, het kweken van hennep anders dan enkele planten voor eigen gebruik, risico’s meebrengt op bezoek van criminelen aan het gehuurde, het ontstaan van stankoverlast, het ontstaan van gevoelens van onveiligheid bij buurtbewoners, en vrees voor verloedering van de woonomgeving. Of die risico’s zich daadwerkelijk realiseren is daarbij niet doorslaggevend. Een verhuurder zoals Thuisvester hoeft het enkele in het leven roepen van dat soort risico’s niet te accepteren. [geïntimeerde] heeft overigens niet betwist dat de hennepgeur duidelijk te ruiken was in de omgeving van zijn tuin. Voorts hebben de risico’s zich in elk geval in die mate gerealiseerd dat geklaagd is over de stankoverlast en dat de politie ter plaatse is gekomen en de hennepstruiken heeft laten afvoeren. Thuisvester heeft er duidelijk belang bij om dit soort situaties, die schadelijk kunnen zijn voor de leefbaarheid bij en de verhuurbaarheid van haar huurwoningen, zoveel mogelijk te voorkomen. In verband daarmee heeft Thuisvester er, mede vanuit een oogpunt van precedentwerking, een te respecteren belang bij om streng op te treden tegen dergelijke hennepkweek. Het "laten passeren" van dit soort tekortkomingen zou het tegendeel van de beoogde precedentwerking opleveren: anderen zouden daarvan de indruk kunnen krijgen dat het met de sanctionering van dergelijke overtredingen "wel losloopt".
3.6.5.Dat in de huurovereenkomst tussen Thuisvester en [geïntimeerde] , die in 1994 gesloten is, geen “hennepclausule” staat, maakt niet dat de tekortkoming de ontbinding niet rechtvaardigt. Woningbouwverenigingen zoals Thuisvester voeren immers al jarenlang een streng beleid tegen de kweek van hennep in huurwoningen, en dat beleid wordt ook in vaste rechtspraak gesteund. Dit beleid mag algemeen bekend worden verondersteld en ook [geïntimeerde] had zich dat redelijkerwijs moeten realiseren.
3.6.6.Ook het feit dat [geïntimeerde] eerder niet tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst en het feit dat sinds het aantreffen van de hennepplanten in de achtertuin geen sprake is geweest van nieuwe tekortkomingen, nemen de ernst van de tekortkoming niet weg. Ook het feit dat de kweek niet met gebruik van apparatuur in de woning heeft plaatsgevonden maakt de tekortkoming niet zodanig gering dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. Hetzelfde geldt voor het verweer van [geïntimeerde] dat slechts één keer is geklaagd over hennepgeur.
3.6.7.Het hof is zich ervan bewust dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de daarmee verband houdende veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde, ingrijpend zijn voor [geïntimeerde] . Dergelijke beslissingen zijn welhaast per definitie erg ingrijpend voor de huurders die erdoor getroffen worden. Het ligt echter op de weg van [geïntimeerde] zelf om maatregelen te treffen om de nadelige gevolgen van de ontruiming voor hemzelf zoveel mogelijk te beperken. [geïntimeerde] kan daarbij zo nodig hulp van hulpverlenende instanties inroepen. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij een traumatisch verleden heeft en dat hij inmiddels een drugsverslaving redelijk onder controle heeft. Hij vreest dat een ontruiming ertoe kan leiden dat hij terugvalt in zijn verslaving. De daartoe door [geïntimeerde] overgelegde verklaring van Novadic Kentron betreft echter voornamelijk een weergave van het standpunt van [geïntimeerde] zelf. Een goed gemotiveerde opinie met betrekking tot het risico van een terugval in verslaving, kan daarin niet worden gelezen. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij diabetes en hartproblemen heeft en dat hij mantelzorger is van zijn moeder en dat hij niet weet hoe hij dat moet continueren wanneer hij zijn woning verliest. Het hof ziet onder ogen dat de gevolgen voor [geïntimeerde] om al deze redenen ingrijpend zullen zijn. Het zal er waarschijnlijk op neerkomen dat [geïntimeerde] na ontruiming van de woning een wachttijd dient te doorlopen alvorens hij weer voor een andere huurwoning in aanmerking kan komen. Hij zal gedurende die wachttijd op inwoning bij anderen of crisisopvang zijn aangewezen. Die
omstandigheid is weliswaar ingrijpend, maar rechtvaardigt niet de conclusie dat ontbinding en ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid achterwege zouden moeten blijven. [geïntimeerde] heeft met de door hem overgelegde stukken niet onderbouwd dat een veroordeling tot ontruiming van de huurwoning tot onaanvaardbare problemen zal leiden. Het woonbelang van [geïntimeerde] is dus van onvoldoende gewicht om het belang van Thuisvester bij ontbinding niet te honoreren.
3.6.8.Het hof concludeert om bovenstaande redenen dat grief III terecht is voorgedragen.
Het hof acht, anders dan de kantonrechter, de tekortkoming wel van voldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. [geïntimeerde] heeft verder geen andere verweren gevoerd die ertoe leiden dat de vorderingen van Thuisvester tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde moeten worden afgewezen. Het hof zal het eindvonnis daarom vernietigen en die vorderingen alsnog toewijzen. Het hof acht wel redenen aanwezig om de termijn van ontruiming ruimer te stellen dan gebruikelijk. Dit geeft aan [geïntimeerde] meer mogelijkheid om zich, desgewenst met hulp van hulpverlenende instanties, in te stellen op de gevolgen van de ontruiming. Het hof zal [geïntimeerde] daarom veroordelen het gehuurde te ontruimen binnen twee maanden na betekening van dit arrest.
De vordering tot betaling van huur en gebruiksvergoeding
3.7.1.Thuisvester heeft ook veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van:
- A. de huurpenningen over de periode tot de dag van ontbinding van de huurovereenkomst;
- B. een gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming van het gehuurde.
3.7.2.Thuisvester heeft in de inleidende dagvaarding aan vordering A ten grondslag gelegd dat in veel gevallen waarin een hennepkwekerij is ontmanteld en de beëindiging van een huurovereenkomst is aangezegd, huurders stoppen met betaling van de huur. Thuisvester heeft gesteld dat zij daarom vreest dat ook [geïntimeerde] de lopende huurtermijnen onbetaald zal laten. Thuisvester heeft in het vervolg van de procedure echter niet gesteld dat [geïntimeerde] daadwerkelijk lopende huurtermijnen onbetaald heeft gelaten. [geïntimeerde] had ook geen belang bij het onbetaald laten van de huur, want [geïntimeerde] wilde de huur voortzetten. Het hof ziet daarom geen aanleiding om vordering A toe te wijzen. Thuisvester heeft onvoldoende feiten gesteld die toewijzing van die vordering kunnen rechtvaardigen.
3.7.3.Vordering B is wel toewijsbaar, met dien verstande dat het hof geen aanleiding ziet om te bepalen dat elke ingegane maand voor een volle maand zal gelden. Het hof zal die vordering op de hierna te melden wijze toewijzen.
Grief IV: de proceskosten van het geding in eerste aanleg
3.8.1.Grief IV is gericht tegen de veroordeling van Thuisvester in de proceskosten van het geding in eerste aanleg.
3.8.2.Die grief is terecht voorgedragen. Uit hetgeen het hof in het voorgaande heeft overwogen, volgt dat de vorderingen van Thuisvester grotendeels worden toegewezen. [geïntimeerde] is daarom de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal [geïntimeerde] dus veroordelen in de proceskosten van het geding bij de kantonrechter.
3.9.1.Uit het voorgaande volgt dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd en dat de vorderingen van Thuisvester alsnog op de hierna te vermelden wijze moeten worden toegewezen.
3.9.2.Thuisvester heeft veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot terugbetaling van al hetgeen Thuisvester ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de betaling tot de dag van de terugbetaling. Deze vordering, die kennelijk ziet op de proceskosten van het geding bij de kantonrechter, is toewijsbaar.
3.9.3.Het hof zal [geïntimeerde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, zoals gevorderd inclusief nakosten en vermeerderd met wettelijke rente.
3.9.4.Het hof zal dit arrest, zoals door Thuisvester gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het hof zal het meer of anders gevorderde afwijzen.