ECLI:NL:GHSHE:2020:315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
19/00151 en 19/00152
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet na veroordeling voor hennepteelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de belanghebbende werd veroordeeld voor het telen van hennep. De belanghebbende had voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.585 en een bijdrage-inkomen van € 25.140. De Inspecteur had een vergrijpboete van € 4.379 opgelegd en belastingrente in rekening gebracht. Na een verzoek om ambtshalve vermindering handhaafde de Inspecteur de aanslagen, waarop de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor de boetebeschikking, verminderde de boete tot € 950 en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten.

In hoger beroep stelde de belanghebbende dat hij geen inkomsten uit hennep had genoten, omdat zijn oogsten waren gestolen of in beslag genomen. De Inspecteur daarentegen stelde dat de kosten van de hennepteelt niet aftrekbaar zijn op grond van artikel 3.14, lid 1, letter d, Wet IB 2001, omdat deze verband houden met een misdrijf. Het Hof oordeelde dat de stelling van de belanghebbende niet geloofwaardig was en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de boete, zoals gematigd door de Rechtbank, passend was. De beslissing werd op 30 januari 2020 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00151 en 19/00152
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2019, nummers BRE 17/7047 en 17/7048 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.585 en een aanslag Zorgverzekeringswet (Zvw) naar een bijdrage-inkomen van € 25.140 opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV is een vergrijpboete van € 4.379 opgelegd en bij beide aanslagen is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De aanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen belastingrente zijn, na een verzoek om ambtshalve vermindering, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking betreft, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot een bedrag van € 950, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van € 12,46 en de Inspecteur gelast het griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende woont in [woonplaats] en geniet in het onderhavige jaar een UWV-uitkering. Hij huurt sinds 1 juni 2008 een pand aan de [adres 1] te [woonplaats] . Blijkens een strafrechtelijk rapport van de politie Zeeland-West-Brabant is op [datum] 2013 in dit pand een hennepkwekerij aangetroffen. Belanghebbende is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur. Dit vonnis is onherroepelijk. In de processen-verbaal van de politie is vermeld dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit de handel in verdovende middelen. Er is geen ontnemingsvordering ingesteld.
2.2.
Belanghebbende is door de Inspecteur bij brief van 2 augustus 2016 uitgenodigd om aangifte te doen, maar heeft dat niet gedaan. De Inspecteur heeft gesteld dat op 26 augustus 2016 een herinnering aan belanghebbende is gestuurd, maar hij heeft hem niet aangemaand alsnog aangifte te doen binnen een door de Inspecteur bij die aanmaning gestelde termijn.
2.3.
In het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex. art 36e 2e lid Sr.’, rapportnummer [nummer] , is onder meer het volgende opgenomen:

a. Belichting
In de kweekruimte werd gebruik gemaakt van 30 ontladinglampen/assimilatielampen. (…)
Huurcontract
Op (…) verklaarde verdachte [A] eigenaar te zijn van het perceel [adres 1] te [woonplaats] . Op dit perceel staan twee gebouwen, waaronder een oude duivenkooi met daaronder een garage. Het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen wordt sinds 1 juni 2008 verhuurd aan [belanghebbende] , geboren [geboortedatum] 1964 te [plaats] , wonende aan de [adres 2] te [woonplaats] . (…)
De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt:
268 planten x 28.6 gram = 7664,8 gram x € 3,28 = €25140, 54
(…)
De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van het BOOM als volgt:
1.Afschrijvingskosten
150,00
(bedrag volgens tabel)
2.Hennepstekken
763,80
268
x € 2,85
3.Variabele kosten
892,44
268
x € 3,33
4.Kosten knippers
0,00
5.Huisvestingskosten
0,00
6.Elektriciteitskosten
0,00
(ivm diefstal)
Totaal aan kosten
1806,24
5.4.
Recapitulatie wederrechtelijk verkregen voordeel
Berekende bruto opbrengst per oogst € 25140,54
Berekende kosten per oogst € 1806,24
--------------
Wederrechtelijk verkregen voordeel per oogst € 23334,30’
2.4.
Met dagtekening 7 december 2016 zijn ambtshalve aanslagen IB/PVV en Zvw 2013 aan
belanghebbende opgelegd. In de aanslagen is uitgegaan van door belanghebbende genoten inkomen uit hennepteelt van € 25.140 (resultaat uit overige werkzaamheden). Bij de aanslag IB/PVV is een vergrijpboete opgelegd. Bij beide aanslagen is, bij beschikkingen, belastingrente in rekening gebracht.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2013 inkomsten heeft genoten uit de kweek van en de handel in hennep ter hoogte van € 25.140.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de boetebeschikking, en – primair – tot een vermindering van de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.445, en een vermindering van de aanslag Zvw. Belanghebbende concludeert subsidiair tot een vermindering van de aanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.145, en een vermindering van de aanslag Zvw. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende is primair van mening dat hij geen inkomsten uit hennep heeft genoten, omdat zijn eerste oogst is gestolen, en de tweede oogst bij de ontmanteling in beslag is genomen door de politie. Belanghebbende is subsidiair van mening dat bedrag van € 25.140 als opbrengst van de eerste oogst, te hoog is, nu de Inspecteur alleen rekening heeft gehouden met opbrengsten, maar geen rekening heeft gehouden met kosten. Hij heeft in hoger beroep verwezen naar het onder 2.3 vermelde rapport en een overgelegde factuur van [B BV] aan het adres van belanghebbende, waar onder meer netwerkkosten elektriciteit en verbruikskosten elektriciteit op staan vermeld. Voorts heeft hij het huurcontract van de garage aan de [adres 1] overgelegd.
4.2.
De Inspecteur is, onder verwijzing naar artikel 3.14, lid 1, letter d, Wet IB 2001, van mening dat de door belanghebbende gestelde kosten niet aftrekbaar zijn.
4.3.
Belanghebbende heeft zijn stelling dat de hennepplanten zouden zijn gestolen toen de plantjes 4 à 5 weken oud waren, onderbouwd met een proces-verbaal van een verdachte d.d. 17 april 2013 waarin over hem wordt verklaard: ‘Ik wist wel dat hij veel met inbrekers te maken had gehad, en de eerste keer is er hennep bij hem weggehaald’. Het Hof acht deze verklaring onvoldoende om aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2013 geen inkomsten uit hennep heeft gehad. Vast staat immers dat belanghebbende een hennepkwekerij heeft gehad. Het Hof acht, evenals de Rechtbank, de stelling van belanghebbende dat zijn eerste oogst is gestolen niet geloofwaardig.
4.4.
De Inspecteur heeft het inkomen uit hennepteelt van € 25.140 gebaseerd op het BOOM-rapport betreffende standaardberekeningen en normen per 1 november 2010. Deze berekening van de inkomsten door de Inspecteur is als zodanig niet door belanghebbende bestreden. De stelling van belanghebbende dat deze inkomsten moeten worden verminderd met de door hem gestelde kosten ter zake van de hennepteelt door belanghebbende faalt. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende in verband met het telen van hennep op genoemde locatie bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld (zie 2.1). Op grond van artikel 3.14, lid 1, letter d, Wet IB 2001 komen kosten en lasten die verband houden met een misdrijf, zoals door belanghebbende gepleegd, dan niet voor aftrek in aanmerking (vgl. HR 19 april 2013, nr. 11/03757, ECLI:NL:HR:2013:BW7156).
4.5.
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen zelfstandige grieven geformuleerd tegen de opgelegde boete. Naar het oordeel van het Hof is de boete, zoals gematigd door de Rechtbank, passend en geboden.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 30 januari 2020 door M. Harthoorn, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.J. van den Broek, in tegenwoordigheid van J.A.M. van Rooij-Beckers, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.