Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[woningbouwvereniging 1],
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/309207 / HA ZA 16-417)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 januari 2018;
- de memorie van grieven tevens akte wijzigingen van eis, met producties;
- de memorie van antwoord, met producties;
- de akte van [appellante] van 11 september 2018,
- de antwoordakte van 9 oktober 2018.
3.De feiten in hoger beroep
Tussentijdse vervreemding en overdracht contractpositie
1. In de nieuwbouw van [naam woonzorgcentrum] worden door [rechtsvoorganger geintimeerde] onder meer de volgende ruimten gerealiseerd:
- een restaurant
- een ontmoetingsruimte
- activiteitenruimte
- koffiecorner
- kapper
- pedicure
- bibliotheek
- afschrijvings- en rente kosten mbt de investering
- de kosten van de exploitatie van het restaurant, voor zover deze niet worden gedekt door betalingen voor de maaltijden;
- personeelskosten;
- energiekosten.
sprake te zijn van een verschil van ten minste 20%[…].
Voorts zal in februari 2007 een eerste evaluatie plaatsvinden van de uitwerking van exploitatiekosten aan de hand van de in de bijlage gemaakte afspraken, met name gericht op mogelijke fouten, eventuele kostenbesparingen en afwijkingen tussen begrote en werkelijke kosten.”
de intentie hebben om met elkaar samen te werken”. Artikel 3 van de Raamovereenkomst bepaalt:
Partijen zullen de uitgangspunten en randvoorwaarden van hun samenwerking bij ieder concreet project per project vastleggen in een nader te sluiten Projectovereenkomst[…].”
[medewerker appellante][aanwezig namens [appellante] , hof] […]
Van belang is dat er met de partners wordt overlegd voordat er kosten worden gemaakt. Het streven moet zijn om de tekorten op nul te zetten, niet om elkaar voor 30 jaar vast te houden aan een contract. De overeenkomst moet tegen het licht worden gehouden van de huidige tijd en de huidige politieke wind. Alternatieven zijn bezuinigingen of het maximaliseren van de opbrengsten.[…]
benadrukt dat in de hercalculatie niet is toegerekend naar de bijdrage van [appellante] en de gemeente. Vorig jaar was er een ernstig tekort. Ze denkt dat bezuinigen lastig is.[…]
Als het gebouw dadelijk klaar is krijgt het ODC meer aantrekkingskracht voor organisaties en ondernemers.
Alle partijen gaan akkoord om de exploitatieovereenkomst voor komende drie jaar te laten zoals die is. Over drie jaar wordt op basis van een gezamenlijke inhoudelijke visie de balans opnieuw opgemaakt.”
Uw brief dd 27 oktober 2011 betreffende de beëindiging van uw bijdrage voor het ODC is afgelopen donderdag in een intern overleg besproken met betrokkenen.
4.De vorderingen in eerste aanleg en in hoger beroep
5.De beoordeling
overdrachtvan de rechten en verplichtingen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst. Door [appellante] is betoogd dat deze bepaling zo ruim moet worden uitgelegd dat het verbod niet alleen ziet op contractsovername (de overdracht van verplichtingen op grond van een bijzondere titel, zie artikel 6:159 BW), maar ook op (af)splitsingen van de betrokken rechtspersoon, dat wil zeggen op een
overgangonder algemene titel. Het hof volgt [appellante] daarin niet. Omdat partijen over de totstandkoming en uitleg van dit beding verder niets stellen, ziet het hof onvoldoende aanwijzingen dat partijen over en weer in redelijkheid dit beding zo ruim zouden hebben moeten begrijpen. Dat betekent dat deze bepaling over de overdracht van rechten en verplichtingen toepassing mist in het onderhavige geval waar [geïntimeerde] als rechtsopvolgster onder algemene titel wederpartij van [appellante] is geworden.
voor zover niet gedekt”. Bij de andere kosten ontbreekt een dergelijke beperking.
Het centrum voorzorg en ontmoeting, een + een = drie, de synergie van het samengaan, spreekt over de exploitatie van het centrum en de kosten daarvan, en het “
wezenlijk belang dat alle partijen structureel en conform de gemaakte afspraken bijdragen aan de exploitatie”, maar zwijgt over mogelijke opbrengsten van de exploitatie. Duidelijk is dat er sprake was van een samenwerking tussen [rechtsvoorganger geintimeerde] , de gemeente en [appellante] . [rechtsvoorganger geintimeerde] / [geïntimeerde] accepteerde een zeker mate van inmenging van [appellante] met betrekking tot de kosten van de exploitatie, maar dat is onvoldoende om te oordelen dat partijen over en weer redelijkerwijs moesten begrijpen dat de betalingsverplichting van [appellante] zou vervallen bij een positief resultaat van de exploitatie van het ontmoetingscentrum.
Indien er geen winst- en verliesrekening beschikbaar is, dan zou [geïntimeerde] in ieder geval inzage moeten geven in de financiële bescheiden van het ODC, zodat de daadwerkelijke kosten als bedoeld in de Aanvulling op de Samenwerkingsovereenkomst kunnen worden berekenend.”
het exploitatiesaldo van de parkeergarage”. Dat partijen dat expliciet zijn overeengekomen, betekent niet dat impliciet hetzelfde gold voor het ontmoetingscentrum. Integendeel: als partijen voor de parkeergarage expliciet zijn overeengekomen een positief exploitatiesaldo uit te keren, ligt het voor de hand dat waar partijen dat voor het ontmoetingscentrum niet expliciet in de overeenkomst hebben neergelegd, zij dat ook niet gewild hebben.
om hierover met u in gesprek te gaan”. Aan die mededeling mocht [appellante] niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen, dat [geïntimeerde] niet langer aanspraak zou maken op betaling. Dat [appellante] door de gang van zaken onredelijk benadeeld is, acht het hof onvoldoende onderbouwd. [appellante] licht niet toe hoe zij concreet in haar bewijspositie is benadeeld. De overige door [appellante] aangevoerde feiten en omstandigheden acht het hof, gelet op de vaststelling hiervoor dat zij er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] geen aanspraak meer zou maken op betaling van de exploitatiebijdrage, van onvoldoende gewicht om een beroep op rechtsverwerking te dragen.
Deze bepaling strekt ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat deze, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks eveneens met spoed aan de schuldenaar mededeelt (Parl. gesch. Boek 6, blz. 316–317). Gelet op deze strekking, alsmede op de bewoordingen waarin de bepaling is gesteld – nu daarin wordt gesproken over ‘een gebrek in de prestatie’ –, ziet art. 6:89 BW slechts op gevallen van ondeugdelijke nakoming en niet (mede) op gevallen waarin in het geheel geen prestatie is verricht.” In dit geval betaalde [appellante] de verschuldigde termijnen niet: het gaat hier dus om een niet verrichte prestatie, niet om een gebrek in de prestatie, zodat artikel 6:89 BW toepassing mist en het beroep op de klachtplicht (een bijzondere vorm van rechtsverwerking) faalt.
uitsluitend werkzaam[zijn]
op het gebied van de volkshuisvesting” (lid 1). Daaronder valt ook (lid 2 sub f onder 2) : “
bijdragen aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van woongelegenheden[…]
voor zover: met dat bijdragen per woongelegenheid[…]
ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag is gemoeid;”. Volgens [appellante] is de exploitatiebijdrage € 30.000,00 per jaar te hoog. [appellante] zou “
bij onverkorte toewijzing van de exploitatiebijdrage (vanaf 2015) mogelijk de Woningwet overtreden.” De vraag welke gevolgen deze mogelijke overtreding van de woningwet zou hebben voor [appellante] heeft zij niet beantwoord. Daarmee is onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dat betekent dat de grief faalt. Een grief tegen de afwijzing van het beroep op dwaling leest het hof niet in het betoog van [appellante] .
het aandeel van [appellante] in de winst c.q. het positieve exploitatieresultaat van het ontmoetings- en dienstencentrum [naam woonzorgcentrum]”. Hiervoor (in overwegingen 5.9 en 5.10) is al geoordeeld dat de samenwerkingsovereenkomst niet zo kan worden uitgelegd dat daaruit de verplichting voortvloeit om een eventueel positief exploitatieresultaat te delen. Deze vordering in reconventie is terecht afgewezen.
6.De slotsom
7.De uitspraak
- veroordeelt [appellante] tot betaling van het bedrag van € 68.000,00 per jaar vanaf januari 2011 tot en met april 2016, voor zover de bijdrage niet ziet op de kapitaalslasten van € 27.617,67 per jaar, jaarlijks geïndexeerd, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, te berekenen vanaf 30 dagen na 11 april 2016;
- veroordeelt [appellante] tot betaling van de jaarlijks op dezelfde wijze geïndexeerde maandelijkse termijnen vanaf mei 2016 tot en met heden,