In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 8 oktober 2019 het verzoek van de verzoeker, [verzoeker], om een deskundigenonderzoek te gelasten conform de QALY-methode afgewezen. De verzoeker, die slachtoffer was van een bedrijfsongeval bij [BV], was van mening dat de hoogte van de smartengeldvergoeding te laag was en dat de QALY-methode een relevante factor zou kunnen zijn bij de begroting van het smartengeld. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende duidelijkheid was over de noodzaak en inhoud van een dergelijk onderzoek.
In hoger beroep heeft de verzoeker zijn standpunt herhaald en betoogd dat de QALY-methode wel degelijk behulpzaam kan zijn bij de vaststelling van de hoogte van het smartengeld. De verweersters, [BV] en Nationale Nederlanden, hebben het verzoek betwist en aangevoerd dat de QALY-methode niet geschikt is voor de begroting van immateriële schade. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat het verzoek van de verzoeker niet ter zake dienend is. Het hof heeft geoordeeld dat de rechter de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid kan vaststellen zonder dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is. De QALY-methode biedt geen steun in de rechtspraak voor de begroting van smartengeld in individuele gevallen.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeker veroordeeld in de proceskosten van het geding. De proceskosten zijn begroot op € 741,00 aan griffierechten en € 2.148,00 aan salaris van de advocaat. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.