Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellante] en [geïntimeerden] betreffende een appartement dat in de huwelijksgemeenschap viel van [appellante] en haar ex-partner, [ex-partner]. De huurovereenkomst werd op 29 september 2012 gesloten tussen [ex-partner] en [geïntimeerden], waarbij laatstgenoemden het appartement huurden. Na de echtscheiding van [appellante] en [ex-partner] in 2013, werd het appartement aan [appellante] toebedeeld in het kader van de boedelverdeling. Echter, de eigendomsoverdracht van het appartement heeft nooit plaatsgevonden, waardoor er sprake bleef van een onverdeelde gemeenschap tussen [appellante] en [ex-partner].
In eerste aanleg vorderde [appellante] betaling van huurpenningen van [geïntimeerden], maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat [appellante] niet kon bewijzen dat zij de enige verhuurder was. [geïntimeerden] had in de periode van april tot september 2016 huur ingehouden vanwege gebreken aan het appartement. In hoger beroep heeft [appellante] haar vordering herhaald, maar het hof oordeelde dat zij niet gerechtigd was om zonder [ex-partner] in rechte betaling te verlangen van [geïntimeerden]. Het hof bevestigde dat de huurpenningen toekomen aan de gemeenschap en niet aan [appellante] persoonlijk.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellante] in de kosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure werden vastgesteld op €726,00 voor griffierecht en €4.296,00 voor het salaris van de advocaat van [geïntimeerden].