Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de man € 70,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vastgesteld (het hof begrijpt: gelast) zoals vermeld in rov. 2.6.3. tot en met 2.6.12. en 2.7.6. van die beschikking;
- bepaald dat de man een vordering heeft op de vrouw ten bedrage van € 22.515,29.
5.De motivering van de beslissing
rechtbankheeft overwogen dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de behoefte van de vrouw € 1.628,-- netto per maand is (rov. 2.5.2.).
vrouwstelt middels haar grieven 1 t/m 3 de hoogte van haar behoefte (opnieuw) ter discussie. Blijkens de door haar overgelegde alimentatieberekening (behoeftebepaling) bedroeg haar huwelijksgerelateerde behoefte, uitgaande van een netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk van € 3.318,--, minimaal € 1.991,-- per maand (prod. 27). Zij stelt dat in ‘de behoefteberekening’ geen rekening is gehouden met de ontslagvergoeding die aan de man is toegekend en de thuiswonende [meerderjarige] die lijdt aan PDD-NOS.
manvoert hiertegen het volgende aan.
hofbegrijpt de grief van de vrouw aldus dat zij stelt dat bij de bepaling van haar huwelijksgerelateerde behoefte rekening moet worden gehouden met de ontslagvergoeding van de man en de thuiswonende [meerderjarige] , waardoor deze op een hoger bedrag uitkomt dan het bedrag van € 1.628,-- waarvan de rechtbank is uit gegaan en minimaal op € 1.991,--. De vrouw heeft echter nagelaten haar stelling nader te onderbouwen. Zo heeft zij niet duidelijk gemaakt in welke mate de ontslagvergoeding haar behoefte heeft bepaald en evenmin op grond waarvan rekening gehouden moet worden met het feit dat [meerderjarige] , die meerderjarig is, nog thuis woonde en tot welke huwelijksgerelateerde behoefte dit zou moeten leiden anders dan een bedrag van ‘minimaal € 1.991,--’. Zij heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan. Het hof zal daarom evenals de rechtbank uitgaan van een huwelijksgerelateerde behoefte van € 1.628,-- netto per maand. Voor zover de grieven van de vrouw zijn gericht tegen de hoogte van de huwelijksgerelateerde behoefte, falen deze derhalve.
vrouwbetwist dat zij een verdiencapaciteit heeft van € 1.592,-- per maand, zoals door de rechtbank is aangenomen. Zij voert daartoe het volgende aan.
manbetwist dat de vrouw zich niet in redelijkheid een inkomen op het niveau van het minimumloon kan verwerven. Volgens hem is het beeld dat de vrouw schetst als zou zij tijdens het huwelijk niet hebben mogen/kunnen werken niet juist.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft ook in hoger beroep haar stelling dat zij gelet op haar leeftijd, opleidingsniveau en fysieke gesteldheid niet in staat is een baan te vinden en/of fulltime te werken, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende onderbouwd. Die stelling laat zich niet afleiden uit de door haar in het geding gebrachte prod. 22 t/m 26. Zo blijkt uit de Verklaring Hulpverlening van Ons Welzijn van 2 september 2019 alleen dat de vrouw in de periode van 6 februari 2018 tot 8 april 2019 op grond van psychosociale problemen ondersteuning heeft gekregen en dat er wegens behoefte aan structurele hulp en ondersteuning een WMO-indicatie is geregeld. Het gespreksverslag van Ons Welzijn van 14 januari 2018 betreft slechts een weergave van de eigen stellingen van de vrouw en de medische specialistenberichten dateren van 28 december 2006 respectievelijk 30 maart 2011. In die berichten wordt bovendien geconcludeerd dat een scan van het cerebrum (hof: de hersenen) (opnieuw) geen afwijking laat zien. En hoewel de vrouw wel heeft aangetoond dat zij als werkzoekende staat ingeschreven bij de uitzendbureaus E-Flex en Adecco (waaruit overigens blijkt dat zij voor resp. 38 uur en 40 uur per week beschikbaar is voor arbeid), heeft zij geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij heeft gesolliciteerd, ook niet nadat haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met haar werkgever, blijkens diens brief van 1 mei 2020, op 26 mei 2020 van rechtswege is geëindigd.
rechtbankheeft het verzoek van de man tot limitering, subsidiair nihilstelling op termijn, van de partneralimentatie per [geboortedatum] 2024 afgewezen. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
manhet volgende aan.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt. Art. 1:157 lid 3 BW (oud) geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren. Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter, in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde – behoudens het in art. 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval – definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. Om die reden worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van zo'n (verzoek tot) limitering. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem passende wijze in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien.
rechtbankheeft hierover het volgende overwogen.
vrouw. Zij voert, samengevat, het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan
hofoverweegt als volgt.
rechtbankhet volgende overwogen.
vrouw. Zij voert het volgende aan.
manvoert het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft overwogen dat niet meer in geschil is dat de auto dient te worden toegedeeld aan de man met verrekening van de helft van de waarde per de peildatum van € 16.682,-- aan de vrouw (rov. 2.6.6). Hiertegen keert zich grief 10 van de vrouw.
vrouwhet volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwkeert zich tegen de overweging ten overvloede van de rechtbank dat de man zijn best zal doen de saldi inzichtelijk te maken. Ter toelichting op haar grief voert de vrouw het volgende aan.
manvoert daartegen aan dat niet duidelijk is tegen welke rechtsoverweging wordt gegriefd en evenmin welk rechtsgevolg de vrouw aan haar grief verbindt.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt welke beslissing van het hof zij met haar grief wenst. Reeds daarom faalt haar grief.
manstelt dat de vrouw de goederen van de gemeenschap heeft verspild en dat zij daarom op de voet van art. 1:164 BW gehouden is de door haar daardoor aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. In die zin heeft de man zijn verzoek aangevuld.
vrouwbetwist dat zij goederen heeft verspild. Zij voert het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.