Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- Namens de VvE, de heer [voorzitter VvE] (voorzitter VvE) en de heer [lid VvE] (lid VvE), beiden bijgestaan door mr. Menting,
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. Van der Meijs,
- de heer [belanghebbende] , belanghebbende, hierna te noemen: [belanghebbende] .
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
Van de zijde van de VvE is tevens gewezen op de relatief hoge gemiddelde leeftijd van de bewoners van het appartementencomplex (“70 – plussers”) en het feit dat een oorspronkelijk op 15 april 2020 geplande vergadering van eigenaars vanwege de Corona-crisis geen doorgang kon vinden.
Het hof stelt vast dat aldus op het oog sprake is van een gewone meerderheid vóór het instellen van hoger beroep. Zoals tijdens de mondelinge behandeling echter reeds aangesneden heeft het hof vastgesteld dat binnen de vergadering van eigenaars iedere eigenaar vier stemmen heeft, zodat ten hoogste 56 stemmen kunnen worden uitgebracht.
Uit artikel 34 lid 2 van de splitsingsakte blijkt dat in de akte het totaal aantal stemmen en aantal stemmen dat ieder der eigenaars kan uitbrengen wordt bepaald. Voorshands – het hof kan geen expliciete bepaling vinden noch is een nadere toelichting gegeven - gaat het hof ervan uit dat iedere eigenaar het aantal stemmen heeft conform het breukdeel als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de splitsingsakte. Dit betekent dat in totaal 1000 stemmen kunnen worden uitgebracht, waarbij iedere bewoner – afhankelijk van de hem of haar toekomende breukdelen - 70 tot 72 stemmen mag uitbrengen (zie onderdeel B p. 2 e.v. van de splitsingsakte).
Door in de praktijk klaarblijkelijk alle 14 bewoners hetzelfde aantal stemmen te geven, betekent dit dat in feite ieder 72 stemmen krijgt, zodat in totaal 1008 stemmen kunnen worden uitgebracht. Aldus zijn er dan 8 stemmen ’teveel’. Rekenkundig is dit alleen van belang wanneer een stemming eindigt in 7 vóór en 7 tegen.
Dat is bij onderhavig besluit niet aan de orde, zodat het hierboven weergegevene aan het aannemen van een gewone meerderheid niet in de weg staat. Dat een gewone meerderheid voor heeft gestemd op 24 juni 2020 is door [geïntimeerde] bij brief van 3 juli 2020 niet betwist of weersproken.
Los van het te late indienen geldt voorts dat ook het bezwaar niet klopt.
De maatstaf die geldt bij de uitleg van een splitsingsakte of splitsingsreglement, houdt conform vaste rechtspraak in dat “
het voor die uitleg aankomt op de in dat reglement tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan, welke bedoeling moet worden afgeleid uit de daarin gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud daarvan” (vergelijk HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1275).
De door [geïntimeerde] bepleite stapeling van eisen aan de besluitvorming rond het al dan niet nemen van rechtsmaatregelen blijkt niet uit de splitsingsakte. Voorts is er – zoals [geïntimeerde] zelf onderkent – ook materieel geen sprake van een besluit ter zake een uitgave van de aangegeven hoogte, nu de kosten door de rechtsbijstandsverzekeraar worden vergoed. Dat het onderwerp van de procedure zou nopen tot een bijzondere meerderheid blijkt evenmin uit de akte.
Een gewone meerderheid is ten aanzien van het besluit als bedoeld in artikel 41 lid 5 van de akte van splitsing in de onderhavige kwestie dan ook voldoende en op 24 juni 2020 aangenomen door de vereiste meerderheid.
Thans kan worden bezien of in de gegeven omstandigheden een het beoogde effect hebbend bekrachtigingsbesluit aan de orde is.
Van een jaarlijkse althans periodieke beoordeling in alle vrijheid of voortzetting van het gebruik nog wordt toegestaan – als het geval in de hierboven genoemde uitspraak van Hof Amsterdam, zie r.o. 3.4.3. – is evident geen sprake.
Nu het voorschrift ter zake de vereiste meerderheid van stemmen, te weten vier vijfden van het aantal aan de eigenaars toekomende aantal stemmen, niet in acht is genomen, maar toch het besluit door het bestuur als aangenomen is aangemerkt, is onderhavig besluit als genomen in strijd met de wettelijke bepaling die de totstandkoming van dit soort besluiten regelt aldus nietig (zie HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1275, r.o. 3.2.2.).