In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, wonend in Oekraïne, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 september 2019, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat er nog niet was beslist op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en later beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat de heffingsambtenaar nog niet had beslist op het bezwaar. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waar de zitting plaatsvond op 20 mei 2020. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de heffingsambtenaar nog niet had beslist op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens is er geen recht op immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de termijnen niet zijn overschreden. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2020.