In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die in Marokko woont en geen inkomen in Nederland heeft. Haar echtgenoot woont in Nederland en heeft wel inkomen. Tot en met 2014 ontving de belanghebbende de algemene heffingskorting, omdat zij had gekozen voor een behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Echter, met ingang van 2015 is deze regeling afgeschaft en is het van belang of zij kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Dit kan alleen als iemand in een andere EU-lidstaat, EER-staat, Zwitserland of op de BES-eilanden woont, wat in dit geval niet het geval is. Het hof oordeelt dat de belanghebbende vanaf 2015 geen recht meer heeft op de algemene heffingskorting en dat er geen sprake is van ongeoorloofde discriminatie.
De inspecteur had nihilaanslagen inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor de jaren 2015 en 2016 opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Het hof heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat geen van de partijen gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord.
Het geschil draait om de vraag of de belanghebbende recht heeft op uitbetaling van de heffingskorting op basis van de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank heeft overwogen dat de belanghebbende niet kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, omdat zij geen inwoner is van de in de wet genoemde landen. Het hof bevestigt deze oordelen en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.