In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De inspecteur van de Belastingdienst had aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 tot en met 2014 vastgesteld, waarbij ook verzuimboetes waren opgelegd. Belanghebbende had geen aangiften ingediend, ondanks aanmaningen, en verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De inspecteur wees deze verzoeken af, waarna belanghebbende bezwaar maakte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 28 mei 2020 werd belanghebbende telefonisch gehoord, bijgestaan door zijn zoon. De inspecteur was digitaal vertegenwoordigd door drie inspecteurs. Het hof concludeert dat belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De inspecteur had de aanslagen ambtshalve vastgesteld op basis van een redelijke schatting, waarbij gebruikelijk loon in aanmerking werd genomen. Het hof oordeelt dat de opgelegde verzuimboetes passend zijn, gezien het stelselmatig niet of niet tijdig doen van aangifte door belanghebbende. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.