Uitspraak
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met productie;
- de memorie van grieven tevens wijziging van eis;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte houdende wijziging van eis van de zijde van de vrouw met één productie;
- de akte van de zijde van de man met één productie.
3.De beoordeling
hof: de man) verklaarde, (…) dat (…) hij is overbedeeld met een waarde, zoals op de bijlage vermeld, als gevolg waarvan hij een schuld heeft aan de volmachtgeefster (
hof: zijn moeder) ten bedrage als op de bijlage vermeld.
- partijen gezamenlijk [accountants] Accountants opdracht geven voor het berekenen van een door de man aan de vrouw te betalen overbedelingsvergoeding vanwege de toedeling van twee polissen bij Nationale Nederlanden en één RVS-polis;
- de echtelijke woning wordt verkocht met inschakeling van makelaarskantoor [makelaarskantoor] ;
- partijen na verkoop de overwaarde hiervan bij helfte delen en zij bij een negatief saldo ieder draagplichtig zijn voor de helft van de restschuld.
hofoverweegt als volgt. De in art. 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Dit geldt ook als de verandering of vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eiser is gesteld.
hofstelt vast dat de rechtbank heeft geoordeeld in het dictum van het bestreden vonnis (rov. 5.3. en 5.4.) dat de man een overbedelingsvergoeding aan de vrouw is verschuldigd, ter grootte van de helft van de door partijen aan de polissen toegekende waardes, “
verminderd met het bedrag dat de vrouw over de waardes aan belasting zou hebben moeten betalen als zij de helft van de polissen toebedeeld zou hebben gekregen”en dat die netto waarde door de accountant moet worden berekend. In het bestreden vonnis is derhalve met andere woorden al bepaald dat met de belastinglatentie rekening moet worden gehouden. In het licht van dit dictum heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt wat de nieuwe omstandigheid is en wat zij nog meer aan het hof heeft verzocht. Bovendien volgt uit de memorie van grieven dat de vrouw ook bij indiening daarvan al op de hoogte was van het (mogelijke) geschil met de man over de belastinglatentie (“Het is gebleken dat een deel van de uit te keren polissen nagenoeg niet onderhevig is aan belastingheffing, terwijl [geïntimeerde] dat wel wilde hanteren bij de verrekening met [appellante] ”) en dat zij daaraan de conclusie heeft verbonden geen grief te richten tegen het oordeel van de rechtbank over de polissen bij Nationale Nederlanden (“ [appellante] is het derhalve eens met het dictum van de rechtbank in haar vonnis van 30 mei 2018 en gaat ervan uit dat dienovereenkomstig uitvoering plaats gaat vinden.”).
vrouwstelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor haar geen taak meer is weggelegd bij de verdeling van de echtelijke woning. Zij licht haar grief als volgt toe.
manheeft de grief weersproken. Op het moment dat de rechtbank vonnis wees had de vrouw al de opdracht tot dienstverlening ondertekend bij de makelaar. Zij wist dat de man de woning, om schade te beperken, heeft verhuurd aan AFCENT. De woning is vermeld op de website van de makelaar, er is een aantal bezichtigingen geweest en de man is niet weigerachtig. De grief mist onderbouwing en geeft geen inzicht in de uiteindelijke vordering.
hofoverweegt als volgt.
De man heeft de omstandigheden waaraan de vrouw de conclusie verbindt dat zij geen vertrouwen in de man en de makelaar heeft, weersproken en de vrouw heeft op geen enkele wijze de omstandigheden die zij ten grondslag legt aan haar grief met verificatoire stukken onderbouwd. Het hof kan daarom niet vaststellen dat a) die omstandigheden zich hebben voorgedaan en b) voor zover dit het geval zou zijn, dit zou moeten leiden tot toewijzing van haar vordering in hoger beroep
vrouwstelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vakantiewoning alleen eigendom van de man is en de daarop rustende hypotheek een gezamenlijke schuld is. De vrouw voert hiertoe
primairhet volgende aan.
subsidiairhet volgende.
manheeft de grief weersproken.
rechtbankoverwoog in rov. 4.4. en verder van het bestreden vonnis:
hofoverweegt als volgt.
De verdeling van een nalatenschap is onder het huidige recht (zoals elke verdeling) een rechtshandeling van de gezamenlijke erfgenamen (deelgenoten) die tot levering verplicht. In die rechtshandeling kan mede een andere rechtshandeling besloten liggen, zoals een schenking van een deelgenoot aan een andere deelgenoot, aan welke schenking de voorwaarde kan worden verbonden dat hetgeen wordt verkregen buiten enige huwelijksgemeenschap zal vallen (art. 3:38 lid 1 BW en art. 1:94 lid 2, onder a, BW). Art. 3:186 lid 2 BW staat daaraan niet in de weg.
Dat is niet anders indien het de verdeling betreft van een nalatenschap waaraan de erflater geen uitsluitingsclausule heeft verbonden. Die bepaling houdt immers niet meer in dan dat een deelgenoot hetgeen hij (door verdeling en levering) verkrijgt, gaat houden onder dezelfde titel (waaronder begrepen: titels, zie voor een voorbeeld Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1298) als waaronder de deelgenoten dit tezamen vóór de verdeling hielden.