ECLI:NL:GHSHE:2020:1593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
200.239.525_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot beroepsaansprakelijkheid van advocaat in het kader van een schuldensanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de vordering van [appellant 1] tot schadevergoeding wegens beroepsfouten van zijn advocaat, [geïntimeerde], werd afgewezen. De zaak betreft een vennootschap onder firma (Vof) die in financiële problemen verkeerde en een sanering van haar schulden wilde doorvoeren. [appellant 1] had [geïntimeerde] de opdracht gegeven om deze sanering te begeleiden. Echter, de sanering mislukte en de Vof ging failliet. [appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen door onder andere zijn eigen declaraties uit het saneringsbudget te betalen, onvoldoende te communiceren met de crediteuren, en niet tijdig de benodigde acties te ondernemen om de sanering succesvol af te ronden. Het hof heeft de grieven van [appellant 1] deels gegrond verklaard, maar oordeelt dat de vorderingen niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant 1] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.239.525/01
arrest van 19 mei 2020
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellant 1] ,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 mei 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 maart 2018, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant 1] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/239302/HA ZA 17-432)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte depot van 25 februari 2020 van [appellant 1] ;
  • het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij H-formulier van 18 februari 2020 door [appellant 1] toegezonden producties, die [appellant 1] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Op 1 maart 2013 is door [appellant 1] de vennootschap onder firma [de vof]
v.o.f. opgericht (hierna ook: de Vof). De Vof deed hoofdzakelijk zaken voor PostNL Pakketten Benelux B.V. (hierna: PostNL).
3.1.2.
Op 11 augustus 2014 heeft [appellant 1] aan [advocaten] advocaten de opdracht gegeven hen bij te staan in een sanering van crediteuren van [de vof] . Op die dag heeft een eerste bespreking plaatsgevonden met één van de maten: [geïntimeerde] . Diezelfde dag heeft [geïntimeerde] onder toezending van de algemene voorwaarden van [advocaten] advocaten de inhoud van de bespreking en de opdracht als volgt bevestigd:
“(…) U geeft aan niet meer verder te kunnen gaan met uw onderneming omdat u te weinig omzet draait. Na twee gesprekken met mijn kantoor bent u tot de keuze gekomen om te stoppen met uw bedrijf. Uw grootste wens daarbij is om in privé uw vermogen te behouden, althans niet failliet te gaan. Ik heb u medegedeeld dat bij een faillissement van een vennootschap onder firma de vennoten automatisch mee failliet gaan. Dit wilt u voorkomen.
Daartoe heb ik u voorgesteld om een crediteurensanering te houden. U gaat uw crediteuren een afkoopaanbod doen om zodoende uw balanspositie op nul te brengen door de schuldeisers naar nul terug te brengen alsook uw actief naar nul te brengen.
U realiseert zich dat dit een risicovolle operatie zal zijn waarbij slagingskansen sterk afhankelijk zijn van het vermogen dat u bij elkaar kunt krijgen om uw crediteuren een aanbod te doen. Het saneringsvermogen hoopt u van PostNL te krijgen door PostNL te
confronteren met bandopnames en andere stukken die zullen bewijzen dat PostNL doelbewust ernaartoe heeft gewerkt om u, zoals u dat zelf zegt, “kapot te maken”. (…)
In ieder geval is met u afgesproken dat u mij jaarrekeningen gaat bezorgen zodat ik uw financiële positie kan opmaken. Ook ontvang ik van u een crediteurenlijst alsook een debiteurenlijst en personeelslijst met alle NAW-gegevens. Uw grootste crediteur, de
leverancier van uitzendkrachten, zal in deze saneringsprocedure betrokken worden.
Ik heb u dit in het gesprek verschillende keren aangegeven, maar herhaal het hierbij nogmaals ter voorkoming van misverstanden dat u niet verder zult gaan met uw bedrijf maar dat u uw bedrijf gaat beëindigen. Het is de bedoeling om een financieel zachte landing te maken in die zin dat u niet in privé uw faillissement wilt aanvragen. Ik heb u namelijk op de gevolgen van een persoonlijk faillissement gewezen. U wilt voorkomen dat uw appartementsrecht wordt verkocht. Weliswaar heeft uw appartementsrecht aan de [adres] geen substantiële overwaarde maar wilt u het pand behouden omdat u daar graag woont. Ik zal mij er dan ook voor inzetten om in ieder geval te zorgen dat de crediteuren in de vennootschap onder firma worden teruggebracht naar nul zodat u in privé niet failliet hoeft te gaan. Ik kan dit echter niet garanderen en een en ander zal sterk afhangen van de gesprekken met PostNL. (…)”
3.1.3.
Op 11 augustus 2014 is door [geïntimeerde] een voorschotnota opgemaakt voor [appellant 1] . Deze factuur is op 6 november 2014 gecrediteerd.
3.1.4.
Op 20 augustus 2014 is [geïntimeerde] met [appellant 1] naar [plaats] gegaan voor een bespreking met PostNL. [geïntimeerde] heeft het verslag van die bespreking nog diezelfde dag aan [appellant 1] gezonden. Daarin staat onder meer:
“Het is de bedoeling om de vennootschap onder firma tot een einde te brengen waarbij de schulden worden teruggebracht naar nul. Door mij wordt onderzocht hoeveel nodig is om alle schulden te saneren.”
3.1.5.
Op 22 augustus 2014 heeft [geïntimeerde] van [appellant 1] een Excel-sheet ontvangen met een crediteurenlijst. Daaruit bleek dat in totaal € 228.887,10 aan vorderingen openstond. Tot de grootste posten behoorde een vordering van [Techniek] Techniek B.V. van € 106.204,40 en een vordering van [de vennootschap] van €18.610,--. [Techniek] Techniek B.V. houdt zich bezig met het verlenen van detachering van technisch personeel en payroll services en had bij [appellant 1] personeel gedetacheerd. [de vennootschap] was de verhuurder van het pand waarin het bedrijf van [appellant 1] was gevestigd.
3.1.6.
Op 28 augustus 2014 heeft tussen [geïntimeerde] en [appellant 1] een bespreking plaatsgevonden over de voortgang. De inhoud van deze bespreking is door [geïntimeerde] schriftelijk bevestigd:
“(…) Zoals het er nu naar uitziet zal PostNL zo’n € 100.000,00 ter beschikking stellen mits de crediteurensanering succesvol afgerond wordt. Het voorstel dat
ik op dit moment aan de crediteuren wil doen is 20 tot 25% van de totale schuld. Al met al verwacht ik dan zo’n € 85.000,00 uit te keren. Aan PostNL wil ik € 100.000,00 saneringskrediet vragen waarbij € 15.000,00 daarbovenop moet komen om de advocaatkosten te dragen. Dit zal voor mij in ieder geval een vaste prijs zijn waarvoor ik de sanering zal afronden. De werkzaamheden die hiervoor gedaan zullen worden zijn: alle crediteuren aanschrijven, volmachten opmaken, eventueel corresponderen met de crediteuren en/of Belastingdienst en/of separatisten. (…)”
3.1.7
Op 3 september 2014 schrijft PostNL onder meer het volgende:
“(…)
• PostNL is bereid een saneringsbudget van 75.000,- euro inclusief BTW over te maken op de derdenrekening zoals aangegeven. E.e.a. ter betaling van de crediteuren van firma [de vof] V.O.F. ( [appellant 1] )
• Tevens is PostNL bereid het wagenpark van 12 voertuigen over te nemen, althans voor zover (binnen 2 dagen na verzending van deze email) kilometerstanden van die voertuigen schriftelijk bekend worden gemaakt. Tevens ontvangen wij gaarne (tevens binnen de voormelde termijn) de onderliggende leasecontracten, waarbij wij er van uitgaan dat die contracten de mogelijkheid tot overname niet in de weg staan en geen bezwarende verplichtingen (of rechten van derden) op die voertuigen rusten. Een en ander met inachtneming van het feit dat het PostNL vrij moet staan de leasecontracten wederom over te kunnen dragen danwel aan haar eigen wagenpark toe te kunnen voegen (waarbij PostNL de bestemming bepaalt). De overname is in die zin voorwaardelijk dat wordt uitgegaan van een (per vandaag) kilometerstand bij normaal gebruik van het voertuig en overeenkomstig het leasecontract.
Voormelde twee zaken gelden slechts voor zover een onderhands crediteurenakkoord bereikt wordt.
• Inzake de voornaamste crediteur van [appellant 1] : [Techniek] Techniek B.V. (“ [Techniek] ”) willen wij (met jouw bemiddeling) separaat het volgende overeenkomen (waarbij de geldigheid van dit aanbod loopt tot 2 weken nadat gestart is met de poging tot het overeenkomen van een onderhands crediteurenakkoord en de afspraak van rechtswege komt te vervallen indien een dergelijk akkoord niet bereikt kan worden): Gedurende maximaal 2 maanden zal [PostNL– toevoeging hof]
gebruik maken van de diensten van [Techniek] , ervan uitgaande dat [Techniek] voldoende (kwalitatief) menscapaciteit ter beschikking heeft en onder in ieder geval de navolgende voorwaarden:
* [Techniek] zal zo spoedig mogelijk afschriften van benodigde documentatie aan [PostNL] doen toekomen waaruit onomstotelijk blijkt dat [Techniek] haar (uitzend)diensten verleent en haar Organisatie voert conform geldende wet- en regelgeving alsmede dat voldaan wordt aan (branch)specifieke vereisten.
* De voormelde twee maanden verleent [PostNL] een “omzetgarantie” aan [Techniek] tot maximaal tweemaal de gemiddelde maandomzet over 2014 (omzet gegeneerd bij [appellant 1] en te bewijzen op basis van reeds verzonden facturen over 2014) en met een minimum van 80% daarvan, waarbij die omzet derhalve slechts ziet op door [Techniek] specifiek bij [appellant 1] verleende diensten en voor zover die betrekking hebben gehad op het uitbestede werk van [PostNL] bij [appellant 1] . Tevens zal dit werk de inzet van de voormelde 12 voertuigen nimmer overschrijden. [PostNL] beoogt hiermee de volumegarantie slechts te laten gelden voor de [PostNL] werkzaamheden waarvoor [Techniek] over 2014 - via [appellant 1] - grotendeels is ingezet
• Per de datum van opdrachtbevestiging uwerzijds zullen alle overeenkomsten tussen PostNL en [appellant 1] beëindigd zijn, waarbij die beëindiging geen grondslag zal geven tot aansprakelijkheid (direct danwel indirect voor schade en/of kosten) tussen partijen. De beëindiging en voorwaarde(n) gelden onverkort en ongeacht of een onderhands crediteurenakkoord bereikt wordt
• Inzake uw vertegenwoordiging van de natuurlijke personen (vennoten, [appellant 1] en [appellant 2] ) wensen wij gaarne een door deze heren ondertekende overeenkomst te ontvangen (inclusief een goed leesbare kopie van een rechtsgeldig identiteitsbewijs) waarin men zich bindt aan de navolgende verplichtingen:
De natuurlijke personen garanderen jegens [PostNL] en aan haar gelieerde groepsmaatschappijen:
- dat [PostNL] en de aan haar gelieerde groepsmaatschappijen op geen enkele wijze aansprakelijk te kunnen en/of willen stellen voor schade en of kosten (direct en/of indirect) inzake nagenoeg elke juridische vordering die men kan bedenken (waaronder begrepen echter niet beperkt tot het claimen van een arbeidsovereenkomst);
- op geen enkele wijze (direct of indirect) enige vorm van media te benaderen danwel te woord te staan
- De V.O.F. binnen de spoedigste daarvoor geldende termijn te liquideren
- Binnen 2 jaar na liquidatie van de V.O.F. geen (aan [PostNL]) concurrerende werkzaamheden te starten en/of te ondernemen
- [PostNL] te vrijwaren voor aanspraken van derden op schade danwel kosten danwel anderszins
- De heer [geïntimeerde] (danwel kantoorgenoten) binnen de daarvoor geldende regels zijn werkzaamheden te laten uitvoeren en (bindende en rechtsgeldige) keuzes te maken, waarbij die werkzaamheden geacht worden binnen de daartoe door de natuurlijke personen verleende volmacht aan de heer [geïntimeerde] te vallen
- dat de afwikkeling zoals overeengekomen ter finale kwijting geldt en dat [PostNL]coulance halve heeft meegewerkt
- dat op geen enkele wijze zal worden aangezet tot of gezinspeeld wordt op een werkonderbreking (“staking van werkzaamheden”), inclusief bij derden, direct danwel indirect
- dat geheimhouding van deze garantie, het onderhands schuldenakkoord alsmede overige correspondentie (mondeling of schriftelijk) tussen de V.O.F., [PostNL] en/of derden inzake deze onderwerpen geheim zullen worden gehouden althans op geen enkele wijze bekend danwel geopenbaard zullen worden
- dat zaken waarvan het (intellectueel) eigendom bij [PostNL] (danwel de PostNL groep) berust binnen een (1) week na ondertekening van deze garantie aan [PostNL] (in de oorspronkelijke staat) worden geretourneerd (waaronder begrepen echter niet beperkt tot rolcontainers ,postzakken, brievenbussleutels en toegangspassen)
- dat alle in bezit zijnde bandopnames (van o.a. gesprekken, bewegende beelden, kopieën en fysieke dragers), in de breedste zin des woords, binnen 2 dagen na ondertekening van deze garantie vernietigd zullen worden en daarvan schriftelijk bewijs wordt geleverd aan [PostNL] (…)
- dat indien een (1), enkele danwel alle garanties zoals overeengekomen niet wordt / worden nagekomen de natuurlijke personen gezamenlijk (en als hoofdelijk aansprakelijke) een direct opeisbare, niet voor compensatie vatbare, boete aan [PostNL] verschuldigd zijn van Euro 50.000,- en Euro 5.000,- per dag dat de inbreuk gestand blijft en niet ongedaan is gemaakt. (…)
Onverlet het voorgaande zal niet nakoming danwel inbreuk op deze overeenkomst (garantie), voor het moment dat een finaal onderhands crediteurenakkoord is bereikt en/of de V.O.F. is geliquideerd, leiden tot een directe terug storting van het door [PostNL] ter beschikking gestelde saneringsbudget alsmede betaling door de natuurlijke personen (hoofdelijk) van een bedrag van 75.000 euro (welk bedrag eerder door ]PostNL] aan [appellant 1] is betaald onder een aan partijen bekend veronderstelde vaststellingsovereenkomst) (…)”
3.1.8.
Bij brief van 5 september 2014 heeft [geïntimeerde] aan PostNL onder meer het volgende bericht:
“(…) Daarnaast willen cliënten de mogelijkheid van acceptatie verhogen door [Techniek] niet twee maanden vervoer te garanderen maar zes maanden. Cliënten menen dat PostNL daarmee weinig verkeerd kan doen omdat na twee maanden PostNL nooit een andere contractspartij zou kunnen vinden die dezelfde kwaliteit kan leveren als [Techniek] . Dit uitzendbureau heeft namelijk veel ervaring met het uitrijden van posten is de meest geschikte partij om dat te doen. PostNL moet toch de kosten maken en laat dan de kosten vallen bij [Techniek] zodat [Techniek] op dit moment instemt met een crediteurensanering waarbij zij meer dan 50% van haar vordering moet laten vallen.”en over zijn facturen
“Dan is er nog de laatste aanvullende voorwaarde van de heren [appellant 1] en wel dat ik zelf te allen tijde betaald zal worden, ook als de sanering niet slaagt. Mocht de sanering niet slagen en het budget moet worden terugbetaald aan PostNL dan zal dit enkel en alleen gebeuren onder aftrek van de tot dan gemaakte kosten voor advocaat.”
3.1.9.
Op 7 september 2014 heeft PostNL in reactie op de brief van 5 september 2014 een nieuw aanbod gedaan waarbij het schuldsaneringbudget werd verhoogd met € 25.000,-- waardoor het totaal op € 100.000,-- kwam. Hieraan werd de voorwaarde gesteld dat de extra € 25.000 slechts gebruikt kon worden voor de afkoop van de huurovereenkomst. Tevens werd bevestigd dat de dienstverlening door [geïntimeerde] tot een bedrag van € 15.000 zou worden vergoed.
3.1.10.
[appellant 1] heeft [geïntimeerde] per e-mail van 8 september 2014 het volgende geschreven:
“Dinsdagavond toen wij de SMS van [Techniek] kregen, was hun deal al rond dat onze mensen onze ritten zouden rijden. Woensdag om 08:00 is hun dat namelijk al verteld dat hun alles van ons zouden rijden en is hun elke vorm van contact met ons verboden. (…) PostNL en [Techniek] hebben ons elke mogelijkheid ontnomen om onze ritten door andere subco’s of wat dan ook te laten regelen. (..) succes met het verder onderhandelen en we horen het wel??””
En in de e-mail van 9 september 2014:
“In de bijlage een kopie werkbriefje van een van onze medewerkers, die een rit van ons rijd, in opdracht van en als subco baas [Techniek] (…) Er moet ergens in het contact met postnl staan: als er een rit vervalt en niet meer gereden kan worden (postnl heeft samen met onze levancier [Techniek] ons buiten spel gezet) er nog 5 weken de rit nabetaald moet worden. (…) kunnen we ervanuit gaan dat [Techniek] nu niet meer faillissement aanvraagt, nu ze de deal met PostNL (onze klant/leverancier) al gesloten hebben. Heeft u voor ons een tussenstand, het is best spannend voor ons??”
3.1.11.
[geïntimeerde] heeft het aanbod van PostNL van 7 september 2014 aanvaard bij e-mail van 10 september 2014.
3.1.12.
Op 17 september 2014 is door [geïntimeerde] een factuur opgemaakt voor een bedrag van € 5.000 ex kantoorkosten en btw. In overleg met PostNL is deze factuur met het depot verrekend.
3.1.13.
[appellant 1] heeft [geïntimeerde] per e-mail van 18 september 2014 het volgende geschreven:
“Gisteren avond zijn 2 medewerkers van ons bij ons op bezoek geweest, ze vertelde onder andere het volgende: Hun is inderdaad woensdagochtend medegedeeld dat [Techniek] met PostNL een deal aan het maken zijn om de ritten van [de vof] over te nemen. (…) Hoever is het contract van hun, zodat we zekerheid hebben, niet nog eens door hun gepakt te worden. Als u zegt dat hun dat niet meer kunnen, is dat voor ons ook genoeg zekerheid. ”
3.1.14.
Op 18 september 2014 heeft [geïntimeerde] de crediteuren aangeschreven met de mededeling dat het de bedoeling was de onderneming van [appellant 1] binnen vier weken te staken. De crediteuren werden uitgenodigd hun vorderingen kenbaar te maken.
3.1.15.
Diezelfde dag dreigde crediteur [het Uitzendbureau] Uitzendteam B.V. (hierna “ [het Uitzendbureau] ”) met het aanvragen van een faillissement, maar dit dreigement is weer ingetrokken toen ze de hiervoor genoemde crediteurenbrief hadden ontvangen. Naar aanleiding van deze faillissementsaanvraag in 2014 stuurde [geïntimeerde] het (als productie 15 in eerste aanleg) door [appellant 1] overgelegde bericht “Relax, ik stuur ze wel een briefje.”
3.1.16.
[geïntimeerde] heeft PostNL per e-mail van 9 oktober 2014 laten weten dat aan 35 concurrente crediteuren die voor een totaal van € 285.562,48 aan vorderingen hadden ingediend, een aanbod van 20% zou worden gedaan, waarmee een bedrag van € 57.112,50 gemoeid zou zijn. De preferente vordering van de belastingdienst werd vooralsnog ingeschat op een aantal honderden euro’s. Tevens werd bericht over de onderhandelingen met de verhuurder.
3.1.17.
Per brief van 20 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] PostNL gevraagd of hij een tussentijdse betaling kon doen aan [Techniek] (de grootste crediteur). [Techniek] wenste niet op de afrondende crediteurensanering te wachten, maar wilde haar hoofdsom van € 132.708,55 vergoed zien door middel van betaling van € 35.000 ineens. Voor deze betaling was toestemming nodig van PostNL, omdat niet gegarandeerd kon worden dat ook de overige crediteuren zouden instemmen met het crediteurenakkoord. Wel was inmiddels overeenstemming bereikt met de verhuurder. [de vennootschap] was bereid € 10.000 te accepteren voor afkoop van de huurovereenkomst (toekomstige huurtermijnen) en in te stemmen met een betaling van 20% van de uitstaande huursom van € 18.000. [geïntimeerde] heeft daarbij PostNL nogmaals bevestigd dat het bedrag dat aan leasemaatschappijen betaald zou moeten worden nog niet was verwerkt en dat hij ervan uitging dat PostNL de leasevloot zou overnemen. Een kopie van de brief is dezelfde dag aan [appellant 1] gezonden.
3.1.18.
Op 23 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] een bespreking gehad met [appellant 1] .
3.1.19.
Op 6 november 2014 is de derde (en laatste) rekening van € 5.000,-- van [geïntimeerde] verrekend met het depot.
3.1.20.
Op 21 november 2014 zond [geïntimeerde] een actuele crediteurenlijst met de scan van akkoordverklaringen aan [appellant 1] . In het op 25 november 2014 volgende gesprek tussen partijen is gesproken over een aantal pijnpunten. [Techniek] was teruggekomen op haar eerdere akkoord en er is gesproken over het risico dat gepaard ging met het eerder betalen van [Techniek] . Verder bevestigt [geïntimeerde] dat het wenselijk is een afkoopsom van € 25.000,-- te ontvangen van PostNL ter bestrijding van de kosten van [appellant 1] tot aan het einde van de sanering en [appellant 1] een extra bedrag wil uitkeren aan twee crediteuren, te weten ABN AMRO en [International] International. Uit het gesprekverslag blijkt verder onder meer:
“(...) Omdat ik reeds op mijn derdenrekening € 100.000,00 ontvangen heb, heb ik PostNL, in de persoon van de heer [medewerker PostNL 1] , toestemming gevraagd om tot uitbetaling van dit bedrag over te gaan. (...)
Ik heb nog altijd niet meegewerkt aan retournering van de auto’s omdat dit zou betekenen dat bij gedwongen verkoop er een forse restschuld zal ontstaan. (...) Ik heb [medewerker PostNL 1] gevraagd om de leaseovereenkomsten over te nemen, althans het volledige bedrag te betalen aan de financiers om de auto’s vervolgens over te dragen aan PostNL zelf. De heer [medewerker PostNL 1] berichtte mij echter daartoe niet te willen overgaan totdat de heren [appellant 1] zoals hij dat zei, een contract tekenden waarin onder verbeurte van een dwangsom dan wel boete afstand zou worden gedaan van de bandopnames die door de heren zijn gemaakt. Ook wilde de heer [medewerker PostNL 1] dat de bandopnames zouden worden vernietigd en voor zover niet tot vernietiging kan worden overgegaan de bandopnames nooit worden gebruikt! Uiteraard kan ik niet zelf tekenen en moeten jullie zelf de overeenkomst sluiten. Op dit moment is er dan ook een situatie ontstaan waarbij beide partijen op elkaar aan het wachten zijn. Ik heb dan ook voorgesteld aan de heer [medewerker PostNL 1] op korte termijn een bespreking te houden (...).”
3.1.21.
[geïntimeerde] heeft per e-mail van 25 november 2014 PostNL gevraagd akkoord te gaan met betaling van de dwangcrediteuren, omdat anders een faillissement zou volgen. PostNL antwoordde daar de volgende dag op dat de bandopnamen nog niet waren vernietigd en dat dit een voorwaarde was voor het meewerken aan de crediteurensanering. Daarnaast werd aan de betaling van € 40.000 de voorwaarde gesteld dat gegarandeerd zou worden dat de crediteurensanering zou slagen.
3.1.22.
Op 27 november 2014 heeft PostNL alsnog bevestigd dat van de € 100.000 tussentijds € 52.000 betaald kon worden aan [Techniek] en aan [de vennootschap] en dat de overige € 48.000 zou worden aangewend voor andere crediteuren. Hiermee was de voorwaarde aan de destijds gegeven verhoging van € 25.000,-- van saneringsbudget vervallen, te weten dat deze uitsluitend mocht worden aangewend voor afkoop van de verhuurder. Voorts werd bevestigd dat de leasecontracten ter zake van de voertuigen door PostNL zouden worden voortgezet. PostNL herhaalde daarbij dat de bandopnames zouden worden vernietigd.
3.1.23.
Op 24 december 2014 heeft [geïntimeerde] aan [appellant 1] en PostNL per e-mail laten weten dat de sanering naar een einde liep, maar dat er nog wel een aantal problemen was dat moest worden opgelost. [geïntimeerde] berichtte, samengevat, als volgt. Er waren vier crediteuren die zich nog niet akkoord hadden verklaard met een betaling van 20%. Eén van die crediteuren was [crediteur 1] Belastingadvies. Medegedeeld werd dat de schulden afgelost zouden kunnen worden met het resterende bedrag van € 48.000,--. De vier crediteuren correspondeerden met een totale vordering van ongeveer € 14.000,-- en de overige crediteuren hadden ingestemd met een betaling van € 16.800,--. De leasemaatschappijen waren hierin niet meegenomen, omdat PostNL deze zou overnemen (maar er ook een aantal auto’s al was opgehaald). Ook aan ABN AMRO Bank moest nog ruim € 25.000,-- worden betaald, maar dit zou [appellant 1] zelf regelen door verhoging van een privéhypotheek. Daarnaast was er nog [International] International BV., dat € 21.000,-- aan [appellant 1] had geleend en ook dit zou [appellant 1] op de lange termijn zelf regelen.
Over de preferente crediteuren, zijnde de belastingdienst en het Pensioenfonds Vervoer, merkte [geïntimeerde] op dat nog geen regeling was getroffen, maar dat gelet op het feit dat de Belastingdienst niets te vorderen heeft, hiermee ook geen rekening hoeft te worden gehouden.
Met betrekking tot de overname van het voertuigenpark schreef [geïntimeerde] het volgende:
“Aangaande dit laatste laat ik u nog weten dat inmiddels een aantal auto’s zijn opgehaald door vertegenwoordigers van leasemaatschappijen. Ik verzoek u vriendelijk doch dringend alle berekeningen ingekomen aan mij te zenden zodat ik deze kan delen met PostNL. Na ophalen van de auto’s en het executeren van de auto’s in de zin van verkopen van deze auto’s zal er een restschuld overblijven. Ik weet uit ervaring dat de restschulden ook gesaneerd worden, maar de percentages kan ik nog niet noemen. Uiteraard zal ik dit met PostNL bespreken omdat zij verantwoordelijk zijn voor de afwikkeling van die restschulden. Uiteraard zal ik namens PostNL, indien ik daartoe opdracht ontvang, ook de restschulden afwikkelen. Ik zal natuurlijk wel een prijs moeten afspreken met PostNL over deze werkzaamheden.
Daarnaast wees [geïntimeerde] op een verzoek van de heren [appellant 1] aan PostNL om uit het saneringsbudget leefgeld te ontvangen. Aan het slot van de brief sprak [geïntimeerde] de hoop uit de sanering binnen twee maanden te kunnen afronden.
3.1.24.
Op 29 december 2014 heeft [appellant 1] PostNL per e-mail bericht dat de leasemaatschappijen PostNL moeilijk konden bereiken. Op 31 december 2014 bevestigde PostNL dat zij de (leasecontracten ter zake van de) voertuigen zou overnemen en gaf toestemming haar e-mail adres door te geven aan de leasemaatschappijen.
3.1.25.
Op 7 januari 2015 heeft De Lage Landen Financial Solutions B.V. (“DLL”) [appellant 1] geschreven dat zij op 16 december 2014 verlof had verkregen voor het leggen van conservatoir beslag.
3.1.26.
Per brief van 9 januari 2015 heeft [geïntimeerde] aan PostNL het volgende geschreven:
“Ook vraag ik vriendelijk een standpunt over de leasemaatschappijen of in ieder geval opdracht van u om met de leasemaatschappijen in overleg te gaan. Ik kan voor u bereiken dat nog een aantal auto’s overgenomen kunnen worden óf ik kan ook voor u de onderhandelingen met de leasemaatschappijen aangaan om de restschuld af te kopen.”
3.1.27.
Op 21 januari 2015 heeft [geïntimeerde] de door PostNL ingeschakelde advocaat, mr. Trojan, schriftelijk informatie verstrekt over één crediteur die nog niet was toegetreden tot het akkoord en de leasemaatschappijen.
3.1.28.
Op 26 januari 2015 heeft [appellant 1] een rechtstreekse e-mail gestuurd aan PostNL. [geïntimeerde] heeft [appellant 1] verzocht geduldig te zijn en op zijn brief te wachten.
3.1.29.
[geïntimeerde] heeft [appellant 1] en PostNL op 28 januari 2015 bericht dat de laatste concurrente crediteur is toegetreden en dat hij over gaat tot uitbetaling.
3.1.30.
[geïntimeerde] heeft mr. Trojan bij brief van 3 februari 2015 het volgende bericht:
“Hierbij kom ik terug op ons telefoongesprek van maandag 2 februari 2015 waarbij in aanwezigheid van mijn cliënten het navolgende aan de orde is geweest. Ik deelde u weer mede dat naar mijn opvatting de buitengerechtelijke sanering rond was en dat tot uitbetaling kon worden overgegaan, waarbij ik geen toestemming nodig had van PostNL om zulks te doen. U was die mening niet toegedaan omdat u aangaf dat de preferente crediteuren niet hadden ingestemd.”
3.1.31.
Mr. Trojan heeft [geïntimeerde] op 6 februari 2015 als volgt geschreven:
“Ik kom terug op ons telefoongesprek van gisteren waaraan ook de heren [appellant 1] deelnamen. U verzocht namens de heren [appellant 1] om toestemming voor de betaling van een bedrag van circa EUR 13.500,-- aan de concurrente crediteuren. Daarmee zouden alle concurrente crediteuren zijn afgekocht, zo hield u mij voor. De heren [appellant 1] voegden daar nog op persoonlijk titel aan toe dat indien PostNL de gevraagde toestemming niet dezelfde dag voor 20:00 uur zou verlenen zij naar buiten zouden treden met voor PostNL beschadigende informatie (…). Voor wat betreft dit laatste merk ik op dat het voor PostNL onaanvaardbaar is dat de heren [appellant 1] zich met hun dreigement feitelijk onttrekken aan een uitvoering van gemaakte afspraken. (…) PostNL [is] slechts bereid de gevraagde toestemming te verlenen indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden i (…) – viii (…).”
3.1.32.
Op 16 februari 2015 heeft mr. Trojan onder meer het volgende bevestigd:
“- U neemt contact op met de (resterende) leasemaatschappijen over restschuld en afkoop op basis van 20%.
- U komt woensdag a.s. op basis van de additionele gegevens met een inschatting van het bedrag dat gemoeid is met de afkoop van alle leasemaatschappijen als ook het bedrag dat telkens gemoeid is met de afkoop van alle leasemaatschappijen als ook het bedrag dat telkens gemoeid is met afkoop van de andere categorieën (concurrent, preferent en separatisten).
- Als blijkt dat het akkoord uit de EUR 100.000 gefinancierd kan worden geeft PostNL toestemming voor uitkering conform het door u ontworpen akkoord. (…)
- Als blijkt dat uw kosten (maximaal EUR 15.000) niet gefinancierd kunnen worden uit de EUR 100.000 is PostNL bereid die kosten apart te vergoeden mits er een akkoord tot stand komt (…).”
3.1.33.
Op 29 april 2015 heeft [geïntimeerde] bericht aan mr. Trojan dat de laatste leasemaatschappij heeft ingestemd met het akkoord en dat hij overgaat tot uitbetaling. Mr. Trojan antwoordde dat hij alvorens toestemming voor uitkering te geven, nog een overzicht wenst te ontvangen van de crediteuren die zijn betrokken bij het akkoord (boedel, concurrent en preferent), alsmede een bevestiging dat Santander en ABNAMRO ook akkoord zijn. De mail is de volgende ochtend om 8.30 uur met [appellant 1] besproken.
3.1.34.
Op 8 mei 2015 heeft [appellant 1] een e-mailbericht aan PostNL gestuurd waarin onder meer staat:
“Wij zijn vandaag in [plaats] bij PostNL geweest om met u in gesprek te komen inzake [de vof] /PostNL. (…) We hebben ook onze advocaat (de heer [geïntimeerde] ) op non actief gesteld en willen graag met u kijken hoe we [de vof] gaan liquideren (…)”.
3.1.35.
[geïntimeerde] heeft op 9 en 12 mei 2015 aan [appellant 1] bevestigd zijn werkzaamheden neer te leggen, en daarbij aangegeven dat hij gehouden zou zijn de gelden op zijn derdengeldenrekening die niet zijn uitgekeerd aan crediteuren over te boeken aan PostNL onder aftrek van zijn kosten. Op 19 mei 2015 volgde het verzoek van [appellant 1] aan [geïntimeerde] de zaak nog niet definitief neer te leggen en in ieder geval de derdengelden nog onder zich te houden, waarna mr. Huppertz, advocaat te [kantoorplaats] , zich op 21 mei 2015 meldde als vertegenwoordiger van [appellant 1] . Op 8 juni 2015 is [geïntimeerde] door [appellant 1] gevraagd onder begeleiding van mr. Huppertz de zaak weer op te pakken.
PostNL bleek nog bereid het akkoord af te wikkelen, maar maakte wel de volgende opmerking in een e-mailbericht van 9 juni 2015:
“(…) Daarnaast dien ik namens PostNL te benadrukken dat de gehele gang van zaken verwarrend is en onnodig gecompliceerd wordt door de stellingname(s) van uw cliënten. PostNL behoudt zich dan ook alle rechten en weren voor, o.a. met inachtneming van de door uw cliënten gecreëerde situatie, en daardoor o.a. de vertraging die is opgetreden en de tussentijdse acties die door uw cliënten zijn genomen (en waarvan PostNL onomstotelijk bewijs heeft mede omdat de heren [appellant 1] het noodzakelijk vonden die acties telefonisch aan te kondigen en afschriften van berichten dienaangaande aan PostNL-medewerkers toe te sturen).”
3.1.36.
Kort voor 23 juni 2015 vernam [geïntimeerde] van [appellant 1] dat een belastingaanslag was ontvangen van € 69.533,-- wegens loonbelasting, omzetbelasting en motorrijtuigenbelasting. [geïntimeerde] heeft daarop op 23 juni 2015 een bijgewerkte crediteurenlijst aan PostNL toegezonden. In de begeleidende brief werd het verzoek gedaan de kleine crediteuren te mogen uitbetalen:
“In afwachting van deze afspraak verzoek ik vriendelijk om tot uitkering over te gaan aan alle kleine concurrenten ter voorkoming van verhoging van het totaal verschuldigde bedrag. Ik denk dat zowel de heren [appellant 1] als PostNL erbij zijn gebaat om deze tussentijdse uitkering te doen.”Dit verzoek is de daaropvolgende dag afgewezen door PostNL.
3.1.37.
Op 24 juni 2015 heeft [geïntimeerde] bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslag.
3.1.38.
[geïntimeerde] heeft het verzoek de kleine crediteuren te mogen betalen op 1 juli
2015 herhaald:
“Zonder inhoudelijk te reageren op uw laatste bericht aan mij wil ik u toch in overweging geven PostNL te verzoeken de kleine crediteuren uit te laten keren. Indien de kleine crediteuren niet van de lijst komen doordat de schulden zijn ingelost verwacht ik binnen een aantal dagen onherroepelijk problemen. Uiteraard kan en wil ik daar geen verantwoordelijkheid voor nemen en zal ik bij het foutlopen van deze sanering de oorzaak zoeken in de houding van PostNL.”Dezelfde dag heeft hij aan [appellant 1] uitgelegd welke problemen er nog waren.
3.1.39.
Op 6 juli 2015 heeft [geïntimeerde] het verzoek aan PostNL nogmaals herhaald:
“Door het lange wachten is hetgeen ik had voorspeld ook daadwerkelijk gebeurd! Bijgaand zend ik u een verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring, ingediend door [het Uitzendbureau] Uitzendbureau BV. Daar waar ik u eerder verzocht om de kleine crediteuren al uitbetalen, heeft u, althans PostNL, geweigerd hier aan mee te werken, met als gevolg dat het eerste faillissementsverzoek binnen is. Langs deze weg verzoek ik u met klem te bevorderen dat PostNL meewerkt aan uitbetaling van de kleine crediteuren die reeds hebben ingestemd met het voorstel. Indien u niet instemt, zal het onherroepelijke gevolg zijn een faillissement met alle nadelige gevolgen van dien, niet alleen voor de vennoten en de vennootschap onder firma, maar zeker ook voor PostNL.”
3.1.40.
Op 10 juli 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [appellant 1] , [geïntimeerde] , mr. Huppertz en de heren [medewerker PostNL 2] en mr. Trojan namens PostNL. Op 22 juli 2015 heeft PostNL vastgesteld dat de sanering niet was geslaagd en dat het depot, behoudens de inmiddels aan [Techniek] en [de vennootschap] gedane uitkeringen en € 15.000 voor advocaatkosten, teruggestort diende te worden. Bij e-mail van deze datum schrijft mr. Trojan:
“Tijdens de bespreking presenteerde u een aangepast crediteurenoverzicht dat ook door u werd toegelicht. Afgezien van de in het overzicht genoemde bedragen wees u ook nog op een BTW vordering van € 33.000 en op eigen kosten ten bedrage van € 19.420,50 (inclusief BTW). Voorts maakte u namens de heren [appellant 1] aanspraak op vergoeding van accountantskosten en additionele advocaatkosten ten bedrage van tweemaal € 5.000. Tenslotte maakt u namens de heren [appellant 1] aanspraak op zogenoemd leefgeld ten bedrage van EUR 25.000.
De totale kosten verband houdende met de afwikkeling van het crediteurenakkoord komen aldus op een bedrag van ruim EUR 250.000. Dat is EUR 150.000 meer dan de EUR 100.000 die PostNL beschikbaar heeft gesteld en die volgens uw initiële inschatting zou volstaan (zie uw brief van 29 augustus 2014). Namens PostNL bericht ik u dat zij besloten heeft niet in te gaan op het verzoek van de heren [appellant 1] de gevraagde additionele financiering te verstrekken. Daartoe is PostNL op basis van de gemaakte afspraken ook niet gehouden.(...)
Inmiddels moet vastgesteld worden dat de sanering niet is geslaagd. Ook indien de additionele eisen van de heren [appellant 1] buiten beschouwing worden gelaten geldt dat uit uw crediteurenoverzicht blijkt dat een akkoord bij lange na niet tot stand gebracht kan worden met het bedrag dat PostNL daartoe ter beschikking heeft gesteld. (…)
Ik wijs er nadrukkelijk op dat de aanspraak van PostNL op terugbetaling van het restant van depotbedrag geenszins betekent dat de heren [appellant 1] zijn ontslagen van hun contractuele verplichtingen. Dat betekent onder meer dat zij nog immer gehouden zijn alle originele bandopnames en eventueel daarvan gemaakte kopieën te overhandigen.”
3.1.41.
Op 24 juli 2015 heeft [appellant 1] [geïntimeerde] verzocht niets meer te doen. [geïntimeerde] heeft het volgende geschreven:
“Ik liet je gisteren al weten dat komende dinsdag het faillissementsverzoek wordt behandeld. Ik had je vandaag uitleg willen geven wat daar dan besproken wordt zodat je je niet hoeft te concentreren op de dingen die nu jouw aandacht opslokken. Je moet aandacht schenken aan het treffen van een regeling met de aanvragers zodat jullie meer tijd hebben om de sanering af te maken.”
3.1.42.
Het faillissement van de Vof is op 22 september 2015 uitgesproken. Tussen PostNL en [appellant 1] is een minnelijke regeling getroffen .
3.1.43.
[appellant 1] heeft bij brieven van 23 en 24 september 2015 een klacht ingediend over [geïntimeerde] bij de deken van de Orde van Advocaten.
3.1.44.
Mr. Trojan heeft op 25 november 2016 [geïntimeerde] heeft volgende geschreven:
“Naar aanleiding van uw e-mail had ik contact met de heer [medewerker PostNL 2] van PostNL. Hij verklaarde dat PostNL ermee heeft ingestemd dat uw kosten gefinancierd zouden worden uit het depot. Indien zou blijken dat dat depot ontoereikend is dan zou PostNL uw kosten separaat voldoen. Dit heeft de heer [medewerker PostNL 2] ook rechtstreeks zo met u besproken.”
3.1.45.
In de tuchtzaak heeft het Hof van Discipline op 10 april 2017 de beslissing van de Raad van Discipline bekrachtigd dat vier klachtonderdelen ongegrond zijn en de volgende drie klachtonderdelen gegrond zijn, namelijk dat [geïntimeerde] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat hij:
- het door PostNL op zijn derdengeldrekening gestorte bedrag van € 100.00,-- voor andere doeleinden heeft aangewend dan hetgeen was afgesproken, namelijk het sluiten van een 20% akkoord met de crediteuren. Vanuit het bedrag van € 100.000,-- zijn aanzienlijke betalingen verricht aan enige schuldeisers, waaronder aan [geïntimeerde] zelf;
- ten onrechte aan klagers heeft medegedeeld dat alle crediteuren akkoord gingen, terwijl in werkelijkheid 10% niet akkoord bleek;
- het e-mailbericht van PostNL aan [geïntimeerde] d.d. 7 september 2014 en het e-mailbericht van [geïntimeerde] aan PostNL d.d. 10 september 2014 niet ter kennis van [appellant 1] heeft gebracht.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant 1] voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] tegen beide eisers toerekenbaar tekort geschoten is, althans onrechtmatig heeft gehandeld, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van primair € 771.668,91 en subsidiair € 330.035,-- te vermeerderen met de wettelijke rente, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant 1] samengevat ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] als advocaat door het maken van één of meerdere beroepsfouten de aan hem opgedragen schuldensanering van de Vof heeft laten mislukken, waardoor [appellant 1] schade heeft geleden.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis van 7 maart 2018 heeft de rechtbank samengevat overwogen dat, gelet op het bepaalde in de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de opdracht, [appellant 1] met betrekking tot de opdracht alleen de advocatenmaatschap had kunnen aanspreken en niet [geïntimeerde] in persoon, ook niet uit hoofde van onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant 1] afgewezen en [appellant 1] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.
[appellant 1] heeft in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. [appellant 1] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen.
3.3.2.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep zijn beroep op de algemene voorwaarden van advocatenmaatschap [advocaten] laten varen. [geïntimeerde] stelt dat de grieven daardoor slagen, maar concludeert dat de vordering van [appellant 1] (op verbeterde gronden) moet worden afgewezen.
3.4.
Het hof constateert dat door het prijsgeven van het verweer door [geïntimeerde] de grieven 1 tot en met 5 (en grief 6 deels) van [appellant 1] slagen. Het hof zal de vordering van [appellant 1] dus opnieuw beoordelen. Met grief 7 klaagt [appellant 1] dat de rechtbank ten onrechte (kennelijk) geen acht heeft geslagen op de producties die [appellant 1] voorafgaand aan de comparitie in het geding heeft gebracht, aangezien deze producties niet in het vonnis zijn vermeld als behorend tot de gedingstukken. Het hof overweegt dat [appellant 1] deze producties in elk geval in hoger beroep (alsnog) in het geding heeft gebracht en dat het hof deze producties, voor zover relevant, in zijn beoordeling betrekt, zodat [appellant 1] geen belang heeft bij deze grief.
3.5.1.
[appellant 1] verwijt [geïntimeerde] dat hij als advocaat door het maken van één of meerdere beroepsfouten de aan hem opgedragen schuldensanering van de vennootschap van [appellant 1] heeft laten mislukken, en daarmee is tekortgeschoten in zijn contractuele verplichtingen althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant 1] . [appellant 1] heeft dit nader onderbouwd met de volgende verwijten dat [geïntimeerde] :
a. zijn salaris uit het saneringsbudget heeft betaald zonder dat dit was afgesproken;
b. de door de Vof verrichte activiteiten heeft overgedragen zonder overleg en instemming van [appellant 1] ;
c. de leasecontracten van de Vof niet heeft overgedragen;
d. de crediteuren niet heeft uitbetaald, terwijl hij meermalen heeft verklaard de crediteuren uit te zullen betalen;
e. onvoldoende met de crediteuren heeft gecommuniceerd, waardoor uiteindelijk een van hen het faillissement van de Vof heeft aangevraagd;
f. heeft nagelaten nihilaangiften bij de Belastingdienst te doen, althans heeft nagelaten met de Belastingdienst te communiceren, waardoor aan de Vof meerdere ambtshalve aanslagen zijn opgelegd die de schuldenlast hebben vergroot, terwijl de Belastingdienst beslag heeft gelegd op de WAZ-uitkering van J. [appellant 1] , de enige inkomstenbron van [appellant 1] ;
g. heeft nagelaten om transparant te zijn richting PostNL, een belangrijke contractant/opdrachtgever voor de Vof;
h. zonder redelijke grond aan PostNL heeft doen voorkomen dat het saneringsbudget moest worden verhoogd van € 100.000,- naar € 250.000,-, waardoor PostNL is afgehaakt;
i. zonder overleg met [appellant 1] c.s. het voorstel van PostNL van 10 juli 2015 heeft afgewezen. Dit voorstel hield in om in elk geval de kleinere crediteuren inclusief de privé-schulden te betalen.
3.5.2.
Het hof overweegt allereerst dat bij de beoordeling van de verwijten het uitgangspunt is dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt onder meer mee dat een advocaat die zijn cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen (HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406).
Ten tweede overweegt het hof dat zij de verwijten aan [geïntimeerde] zelfstandig zal toetsen. Weliswaar heeft het Hof van Discipline een aantal tuchtrechtelijke verwijten vastgesteld (zie rov. 3.1.45), maar daaraan kan niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat de advocaat civielrechtelijk aansprakelijk is wegens schending van een zorgvuldigheidsnorm (HR 13 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2082).
3.5.3.
Om de verwijten te kunnen beoordelen, moet eerst bezien worden wat de opdracht aan [geïntimeerde] was. In rov. 3.1.2. staat de opdrachtbevestiging van [geïntimeerde] aan [appellant 1] weergegeven. Volgens [geïntimeerde] is afgesproken dat [appellant 1] zal stoppen met de Vof en dat [geïntimeerde] op basis van de crediteurenlijst van [appellant 1] een crediteurensanering zal houden met een budget dat ter beschikking zal worden gesteld door PostNL teneinde een faillissement te voorkomen. [geïntimeerde] heeft in het besprekingsverslag van 20 augustus 2014 ook bevestigd dat het bedrijf tot een einde zou komen (rov. 3.1.4).
[appellant 1] stelt in hoger beroep echter dat de inzet van [geïntimeerde] niet was om de activiteiten van de vof te laten eindigen, maar de schulden te saneren, zodat [appellant 1] daarna in afgeslankte vorm met die activiteiten verder kon gaan.
Het hof overweegt dat deze stelling niet strookt met de opdrachtbevestiging zoals hiervoor staat weergegeven en die overigens door [appellant 1] zelf als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd zonder enige opmerking over de omvang van de opdracht. Verder strookt deze stelling ook niet met andere stellingen van [appellant 1] dat [geïntimeerde] de accountant of fiscalist en de belastingdienst had moeten informeren over het staken van de Vof. Na de gemotiveerde betwisting in hoger beroep door [geïntimeerde] heeft [appellant 1] dit standpunt bij akte of pleidooi ook niet nader onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat en uit zal gaan van de opdrachtbevestiging zoals weergegeven onder rov. 3.1.2.
a. salaris uit het saneringsbudget zonder dat dit was afgesproken
3.6.1.
[appellant 1] heeft hierbij onder meer gesteld dat het saneringsbudget van € 100.000,-- enkel bedoeld was voor het saneren van de crediteuren van de onderneming. [geïntimeerde] had zichzelf alleen uit het saneringsbudget mogen betalen als alle crediteuren waren voldaan en er dan nog een bedrag over was. [geïntimeerde] heeft opzettelijk voor [appellant 1] verborgen gehouden dat het budget is gebruikt om zijn eigen declaraties te betalen waardoor door de verlaging van het budget de mogelijkheid is verminderd om de sanering met succes te voltooien. Dit is ook een van de belangrijkste verwijten van het Hof van Discipline en dat heeft geleid tot het opleggen van een tuchtrechtelijke straf. [appellant 1] en PostNL hebben geen gelegenheid gekregen om deze (voorschot)declaraties te controleren. Verder was deze handelswijze van [geïntimeerde] mede de oorzaak van de eis van [appellant 1] aan PostNL om het saneringsbudget te verhogen van € 100.000,-- naar € 250.000,-- en is de sanering mislukt, omdat PostNL na dit voorstel uit de saneringsoperatie is gestapt, aldus nog steeds [appellant 1] .
3.6.2.
Het hof constateert dat het Hof van Discipline op dit punt als volgt heeft overwogen:
“5.10 Naar het oordeel van het hof heeft verweerder ook in financieel opzicht onzorgvuldig gehandeld. Vaststaat dat verweerder in september en november 2014 zijn declaraties ten bedrage van totaal € 15.000,-- (exclusief BTW en kantoorkosten) heeft betaald uit de derdengelden. Verweerder voert aan dat hij hiervoor de goedkeuring van klagers en PostNL had. Klagers betwisten dit. Verrekening van een openstaande factuur met op de derdenrekening ontvangen gelden is slechts mogelijk indien de cliënt daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. (…) Niet gebleken is dat verweerder met instemming van klagers en PostNL van de gemaakte afspraken mocht afwijken en toestemming had om zijn declaraties, die hij bewust niet heeft toegezonden aan klagers en PostNL, te verrekenen met de op zijn derdenrekening ontvangen bedrag van € 100.000,--. (…) Onder deze omstandigheden acht het hof voldoende aannemelijk dat verweerder het op zijn derdengeldrekening gestorte bedrag voor andere doeleinden heeft aangewend dat afgesproken. Het hof acht de handelwijze van verweerder onzorgvuldig. (…) ”
3.6.3.
Zoals het hof onder rov. 3.5.2 al heeft overwogen, volgt uit deze tuchtrechtelijke vaststelling niet zonder meer dat er civielrechtelijk aansprakelijkheid is. Het hof overweegt dat daarvoor beoordeeld moet worden of het verwijt van [appellant 1] juist is dat de kans van slagen van de sanering door vermindering van het budget is verminderd en PostNL uiteindelijk gestopt is met de medewerking aan de sanering.
Het hof overweegt dat uit de e-mailwisseling in het voorjaar van 2015 (zie rov. 3.1.32) kan worden afgeleid dat PostNL akkoord is gegaan met betaling van een saneringsbudget van € 100.000,-- en dat daarnaast de kosten voor [geïntimeerde] zouden worden vergoed tot een maximum van € 15.000,-- (exclusief btw en kantoorkosten). Desgevraagd heeft de advocaat van PostNL dat in november 2016 bevestigd (rov. 3.1.44). Dit betekent dat hoewel het saldo op de derdenrekening door [geïntimeerde] (feitelijk) was verminderd door de verrekening met zijn declaraties en de tuchtrechter heeft geoordeeld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is, er (materieel) geen sprake was van vermindering van het budget van € 100.000,--. [geïntimeerde] heeft afspraken met de crediteuren kunnen maken voor het volledige budget van € 100.000,--. Dit deel van het verwijt van [appellant 1] leidt dus niet tot aansprakelijkheid. Gelet op het voorgaande is er in elk geval geen causaal verband tussen de verrekeningen en de gestelde schade.
Het deel van het verwijt dat hoort bij het staken van de medewerking door PostNL na de bespreking op 15 juli 2015 zal het hof hierna behandelen bij verwijt h.
b. overdracht activiteiten zonder overleg en instemming;
3.7.1.
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] in geheim overleg met PostNL heeft bewerkstelligd dat [Techniek] de activiteiten van de vof overnam. Verder heeft [geïntimeerde] kennelijk ingestemd met de eis van PostNL dat de vervoersovereenkomst tussen PostNL en [appellant 1] wordt beëindigd. [geïntimeerde] heeft het voorgaande niet overlegd met [appellant 1] en [appellant 1] heeft er ook niet mee ingestemd. De schuldenlast is toegenomen doordat de inkomsten van de vof wegvielen, terwijl vele verplichtingen doorliepen, waaronder ten aanzien van de leasemaatschappijen en de verhuurder. [appellant 1] realiseerde zich niet dat zij hun bedrijf en hun inkomen kwijt raakten, totdat het te laat was en de overname een feit was.
3.7.2.
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] in zijn brief van 13 augustus 2014 aan [appellant 1] heeft bericht dat hij zo nodig zal afreizen naar [plaats] om een regeling te treffen met PostNL die er op is gericht de onderneming op korte termijn te staken en waarbij een aanbod wordt gedaan aan crediteuren om de schulden te saneren. Vervolgens is [geïntimeerde] op 20 augustus 2014 naar PostNL gegaan in [plaats] en heeft [geïntimeerde] aan [appellant 1] een besprekingsverslag toegezonden met een uitnodiging voor een gesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014 en is door [geïntimeerde] bevestigd per e-mail op 29 augustus 2014. Bij die bevestiging was ook een brief aan PostNL gevoegd met een voorstel voor de sanering. [appellant 1] heeft toestemming gegeven voor verzending van die brief. PostNL heeft in een e-mailbericht van 3 september 2014 tegenvoorstellen aan [geïntimeerde] gedaan (rov. 3.1.7.). Een deel van deze voorstellen ziet op [Techniek] . PostNL wenst operationele continuïteit te hebben richting haar klanten en omdat [appellant 1] dat niet meer kan aanbieden, wenst PostNL direct aan de slag te kunnen met [Techniek] voor een periode van maximaal twee maanden.
3.7.3.
Het hof overweegt dat [appellant 1] ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] op 29 augustus 2014 een voorstel heeft gedaan aan PostNL. [geïntimeerde] stelt dat hij [appellant 1] zowel mondeling als schriftelijk heeft geïnformeerd en legt ter onderbouwing een e-mailbericht over van 5 september 2014. Verder schrijft [geïntimeerde] in zijn reactie van 5 september 2014 op het voorstel van PostNL
“Onder de navolgende aanvullende voorwaarden willen de heren [appellant 1] instemmen met uw voorstel. (…) Daarnaast willen cliënten de mogelijkheid van acceptatie verhogen door [Techniek] niet twee maanden vervoer te garanderen maar zes maanden. Cliënten menen dat PostNL daarmee weinig verkeerd kan doen omdat na twee maanden PostNL nooit een andere contractspartij zou kunnen vinden die dezelfde kwaliteit kan leveren als [Techniek] . Dit uitzendbureau heeft namelijk veel ervaring met het uitrijden van posten is de meest geschikte partij om dat te doen. PostNL moet toch de kosten maken en laat dan de kosten vallen bij [Techniek] zodat [Techniek] op dit moment instemt met een crediteurensanering waarbij zij meer dan 50% van haar vordering moet laten vallen. (…)”[appellant 1] ontkent deze informatie toen te hebben ontvangen van [geïntimeerde] . Deze blote stelling heeft [appellant 1] na de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] niet nader onderbouwd. Gelet op de inhoud van het tegenvoorstel van [geïntimeerde] aan PostNL van 5 september 2014 ten aanzien van de regeling met [Techniek] , gaat het hof er van uit dat [appellant 1] wel tijdig op de hoogte was van het voorstel van PostNL op dit punt en dat [appellant 1] bij de formulering van het tegenvoorstel betrokken is geweest. Uit de e-mailberichten van [appellant 1] aan [geïntimeerde] van 8, 9 en 18 september 2014 (rov. 3.1.10 en 3.1.13) blijkt bovendien dat [appellant 1] wist dat PostNL [Techniek] rechtstreeks had ingeschakeld en schrijft hij over het verder onderhandelen door [geïntimeerde] voor een contract met PostNL en maakt hij zich juist bezorgd over het deel van de afspraak dat PostNL de samenwerking met [Techniek] heeft overgenomen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat [appellant 1] zijn stelling dat [geïntimeerde] zonder overleg met of instemming van [appellant 1] heeft bewerkstelligd dat [Techniek] de activiteiten van de Vof overnam en de vervoersovereenkomst tussen [appellant 1] en PostNL werd beëindigd onvoldoende heeft onderbouwd. Ook het verwijt onder b. leidt niet tot aansprakelijkheid.
c. de leasecontracten van de Vof niet overgedragen
3.8.1.
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] zou zorgdragen voor de overname van het wagenpark c.q. de leasecontracten van de vof naar PostNL. Volgens [appellant 1] doet [geïntimeerde] het voorkomen alsof PostNL de verstorende factor was, maar dat is onjuist. [geïntimeerde] heeft niet gedaan wat hij heeft toegezegd en wat hij ook had moeten doen. Iedereen zat op [geïntimeerde] te wachten. [geïntimeerde] heeft ook erkend dat deze contracten niet zijn prioriteit hadden. Als [geïntimeerde] zou hebben gezorgd voor overname van de contracten dan was er geen enkele schuld aan de leasemaatschappijen geweest. Daarnaast liepen de kosten van de Vof inzake motorrijtuigenbelasting, verzekeringspremies en brandstof door. Ten slotte stelt [appellant 1] dat zelfs als overname door PostNL niet mogelijk was geweest, er dan andere kandidaten waren voor een overname. [geïntimeerde] heeft een gunstiger voorstel van een bedrijf genaamd [een bedrijf] tot overname van de leasecontracten voor € 25.000,- zonder overleg met of instemming van [appellant 1] van de hand gewezen.
3.8.2.
[geïntimeerde] heeft ter betwisting van de stellingen van [appellant 1] onder meer aangevoerd dat hij PostNL regelmatig heeft aangemaand werk te maken van haar toezegging om de leasecontracten over te nemen, dat PostNL echter geen medewerking gaf aan de overname van de leasecontracten als [appellant 1] niet eerst hun bandopnamen zouden inleveren, dat hij [appellant 1] er op 26 november 2014 op heeft gewezen dat partijen dus op elkaar zaten te wachten, en dat PostNL in februari 2015 naar aanleiding van dreigementen van [appellant 1] met de bandopnames de toezegging om de leasecontracten over te nemen heeft ingetrokken en dat PostNL vervolgens, als voorwaarde voor vrijgave van een bedrag uit het depot, heeft bepaald dat onderzocht moest worden onderzocht of de leasecontracten konden worden afgekocht uit het beschikbaar gestelde depot. Wat betreft het bod van [een bedrijf] betwist [geïntimeerde] dat hij dit niet heeft besproken met [appellant 1] en voert hij aan dat dit bedrijf niet bereid was om tevens de schuld van € 160.000,- bij de leasemaatschappijen over te nemen; daarmee kon dit voorstel niet op tegen de toegezegde overname door PostNL.
3.8.3.
Het hof overweegt dat de afspraak over het overnemen van de leasecontracten door PostNL deel uitmaakt van de afspraak zoals deze werd gemaakt tussen PostNL en [geïntimeerde] . Het was dus geen separate afspraak of toezegging. Met het maken van deze afspraak heeft [geïntimeerde] voldaan aan de opdracht van [appellant 1] op dit punt. Uit het verslag van de bespreking tussen [geïntimeerde] en [appellant 1] op 25 november 2014 (rov. 3.1.20) volgt dat [appellant 1] ermee bekend was dat de toezegging van PostNL om de leasecontracten over te nemen niet onvoorwaardelijk was gedaan, maar dat daarvoor - in elk geval tot dan toe - (onder meer) de voorwaarde gold dat [appellant 1] de desbetreffende bandopnames zou vernietigen. [appellant 1] heeft niet gesteld dat hij aan die voorwaarde heeft voldaan. Voor zover de uitlatingen van PostNL nadien, bijvoorbeeld in de e-mails van 27 november 2014 en 31 december 2014 (rov. 3.1.22. en 3.1.24) moeten worden opgevat als een onvoorwaardelijke toezegging om de leasecontracten over te nemen laat hetgeen [appellant 1] heeft gesteld, in het licht van wat [geïntimeerde] heeft toegelicht over de activiteiten die hij in die fase heeft ondernomen om overname van de leasecontracten te bewerkstelligen, naar het oordeel van het hof niet de conclusie toe dat [geïntimeerde] daarin nalatig is geweest of hem een verwijt kan worden gemaakt van het niet tot stand komen van die overname. Eén van de gevolgen daarvan is dat ook de motorrijtuigenbelasting en andere lasten voor rekening is gebleven van [appellant 1] , waarvan [geïntimeerde] dus ook geen verwijt kan worden gemaakt.
Wat betreft het gestelde afwijzen van het bod van [een bedrijf] is het hof van oordeel dat [appellant 1] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende hebben gesteld waarom [geïntimeerde] van zijn handelen ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
Het verwijt onder c treft geen doel.
d. de crediteuren niet uitbetaald ondanks toezegging
3.9.1.
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] erkent dat hij de crediteuren twee keer heeft toegezegd dat er uitvoering aan de getroffen regeling zou worden gegeven en er zou worden uitbetaald. Dat is vervolgens niet gebeurd. Volgens [appellant 1] gaat het er daarbij niet zozeer om dat [geïntimeerde] [appellant 1] op het verkeerde been heeft gezet, maar vooral dat hij de crediteuren een rad voor ogen heeft gedraaid, waardoor ten minste één van hen, [het Uitzendbureau] Uitzendbureau uit onvrede vervolgens het faillissement van de vof heeft aangevraagd en doorgezet. [geïntimeerde] heeft de crediteuren nooit laten weten dat er een voorwaarde voor de uitbetaling zou gelden of dat de uitbetaling vertraging ondervond. Hij heeft ook geen crediteuren tot kalmte gemaand. Verder heeft [geïntimeerde] PostNL niet voorzien van een overzicht, zodat er geen toestemming kwam van PostNL voor uitkering.
[geïntimeerde] voert onder meer aan dat aan crediteuren in een vroeg stadium duidelijk is gemaakt wat de bedoeling was, namelijk dat er tot een akkoord gekomen moest worden, en hij betwist dat hij crediteuren een ongeclausuleerde toezegging tot uitbetaling heeft gedaan.
3.9.2.
Het hof overweegt dat [geïntimeerde] inderdaad twee keer een toezegging heeft gedaan tot uitbetaling aan de crediteuren, de eerste keer op 28 januari 2015 aan [appellant 1] (rov. 3.1.29) en de tweede keer aan mr. Trojan op 29 april 2015 (rov. 3.1.33). Dit heeft [geïntimeerde] erkend, anders dan [appellant 1] stelt gaat het dus niet om erkenning dat toezeggingen zijn gedaan aan de crediteuren. Uit de communicatie met crediteur [crediteur 2] waarnaar [appellant 1] verwijst (productie 73 van [appellant 1] ) kan een onvoorwaardelijke toezegging tot uitbetaling naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid. Deze toezeggingen zijn ook anderszins niet gesteld of gebleken. Wat betreft het niet voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling, zoals [appellant 1] [geïntimeerde] verwijt, geldt dat van meet af aan als voorwaarde voor uitbetaling heeft gegolden dat een akkoord met de crediteuren zou worden bereikt. Dit was immers de essentie van de schuldensanering die voorwerp was van de afspraken met PostNL en waarvan [appellant 1] zich steeds terdege bewust is geweest, zoals bijvoorbeeld volgt uit het besprekingsverslag van 28 augustus 2014. Volgens de eigen stellingen van [appellant 1] is er nimmer een akkoord met alle crediteuren geweest, zodat aan [geïntimeerde] niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij het bedrag in depot niet heeft uitbetaald aan de crediteuren die op enig moment wel akkoord waren. Daarmee ontvalt de feitelijke grond aan verwijt d. Het tuchtrechtelijke verwijt dat [geïntimeerde] ten onrechte aan [appellant 1] heeft medegedeeld dat alle crediteuren akkoord gingen, terwijl in werkelijkheid 10% niet akkoord bleek, maakt dat niet anders.
e. onvoldoende communicatie met crediteuren
3.10.1
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] verschillende schuldeisers niet nader heeft geïnformeerd en ‘grofweg na 1 januari 2015 het mes in het varken heeft laten steken’. Verder dreigde [het Uitzendbureau] Uitzendbureau in september 2014 al met het aanvragen van het faillissement van de Vof. [appellant 1] heeft dit ook gecommuniceerd met [geïntimeerde] die te kennen gaf de discussie met [het Uitzendbureau] op zich te nemen. [appellant 1] stelt verder dat uit de faillissementsaanvraag van [het Uitzendbureau] van 30 juni 2015 volgt dat [het Uitzendbureau] nadat zij met het saneringsvoorstel had ingestemd, niets (meer) van [geïntimeerde] hoorde, ook geen betaling conform de regeling ontving, en vervolgens de faillissementsaanvraag heeft doorgezet. Er is een direct en causaal verband tussen het door [geïntimeerde] niet naar behoren uitvoeren van zijn saneringsopdracht, met name de ontbrekende communicatie met de schuldeisers en het faillissement van de vennootschap. [geïntimeerde] heeft ook overigens niets meer gedaan, althans heeft zich niet naar behoren ingespannen om de privéschuld jegens ABN AMRObank te regelen, althans in ieder geval een betalingsregeling te treffen. Dit ondanks dringende verzoeken van [appellant 1] . Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [appellant 1] uit het huis is gezet en dit executoriaal is verkocht met als gevolg een restschuld aan de bank van ruim € 28.000,--.
3.10.2.
Het hof overweegt dat in het midden kan blijven of [geïntimeerde] onvoldoende met de crediteuren heeft gecommuniceerd (hoewel eerder het tegendeel aan de orde lijkt gelet op onder meer het feit dat [geïntimeerde] [het Uitzendbureau] Uitzendbureau vanaf september 2014 tot bijna een jaar later heeft bewogen tot het uitstellen van de faillissementsaanvraag). Dit is niet relevant, omdat de afspraak met PostNL (zie hiervoor 3.9.2.) geen ruimte bood voor de gevorderde uitbetaling door [het Uitzendbureau] Uitzendbureau. De gestelde causaliteit is er dus niet.
De privéschulden van [appellant 1] vielen buiten de opdracht van [geïntimeerde] en daarmee is een tekortschieten in zijn opdracht niet aan de orde. [appellant 1] heeft onvoldoende gesteld om desondanks aan te kunnen nemen dat wel sprake is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] hierbij.
f. geen nihilaangiften bij Belastingdienst /nalaten communicatie
3.11.1.
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] nihilaangiften had moeten doen, dat [geïntimeerde] in zijn opdrachtbevestiging heeft aangegeven ook met de Belastingdienst te communiceren en dat hij dat niet heeft gedaan. Voor zover [geïntimeerde] al geen nihilaangiftes had moeten doen, lag het bij [geïntimeerde] als regisseur van de saneringsoperatie om de Belastingdienst te informeren dat de activiteiten van de Vof waren gestaakt, althans had hij de accountant of fiscalist van [appellant 1] te instrueren dan wel [appellant 1] zelf instructies moeten geven om dat te doen. Het gevolg van dit nalaten is de aanslag OB omstreeks juni 2015 van € 69.533,-- die (voornamelijk) betrekking had op het 4e kwartaal van 2014 tot en met het 3e kwartaal van 2015. [geïntimeerde] had zich moeten inspannen om deze aanslag te voorkomen.
3.11.12.
Het hof overweegt dat uit de overeenkomst van opdracht tussen partijen blijkt (rov. 3.1.2.) dat [appellant 1] jaarrekeningen en een crediteurenlijst aan [geïntimeerde] zou verstrekken, zodat hij aan de slag kon met de crediteurensanering, en dat hij in dat kader eventueel zou corresponderen met de Belastingdienst. Partijen hebben niet afgesproken dat [geïntimeerde] werkzaamheden zou verrichten voor het beëindigen van de werkzaamheden van de Vof. Hiervoor was [appellant 1] als ondernemer zelf verantwoordelijk. Het lag dan ook niet op de weg van [geïntimeerde] om nihilaangiftes te doen bij de Belastingdienst, de Belastingdienst te informeren dat de activiteiten van de Vof waren gestaakt dan wel andere maatregelen te treffen ten aanzien van eventuele (onterecht) opgelegde belastingaanslagen. [geïntimeerde] kan dan ook niet het verwijt worden gemaakt dat hij genoemde aanslagen niet heeft voorkomen. Ook onderdeel f leidt niet tot aansprakelijkheid.
g. onvoldoende transparantie richting PostNL
3.12.1.
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] de zaak grofweg vanaf 1 januari 2015, grotendeels op zijn beloop heeft gelaten. In ieder geval heeft [geïntimeerde] onvoldoende actie ondernomen en inspanningen verricht om tot daadwerkelijke uitbetaling aan de crediteuren te komen en de sanering te voltooien. [geïntimeerde] had enkel aan PostNL een transparant crediteurenoverzicht behoeven te verstrekken, om het groene licht te krijgen voor feitelijke uitbetaling aan de schuldeisers. Had [geïntimeerde] die informatie gevraagd toen daar om gevraagd werd door PostNL, dat wil zeggen begin mei 2015, dan waren de schulden afgewikkeld en het faillissement van de Vof voorkomen, aldus [appellant 1] .
3.12.2.
Het hof overweegt dat PostNL het crediteurenoverzicht kennelijk wilde hebben om te kunnen beoordelen of alle crediteuren akkoord waren en welke bedragen daarmee gemoeid waren. Gelet op het feit dat daarvan geen sprake is geweest, en de schulden bij lange na niet met het afgesproken budget konden worden gesaneerd, gaat de stelling van [appellant 1] dat [geïntimeerde] alleen het crediteurenoverzicht had hoeven te verstrekken om groen licht te krijgen voor uitbetaling niet op. Verder is het akkoord en vervolgens de uitbetaling aan de crediteuren ook niet tot stand gekomen nadat [geïntimeerde] het crediteurenoverzicht verstrekte in juni en juli 2015 (rov 3.1.36 en 3.1.40.). De gestelde causaliteit tussen het niet eerder verstrekken van het crediteurenoverzicht en het faillissement ontbreekt dus. Ook verwijt g faalt.
h. voorstel aan PostNL tot verhoging van saneringsbudget van € 100.000 naar € 250.000
3.13.1.
[appellant 1] stelt dat het onnavolgbaar is hoe en waarom [geïntimeerde] aan PostNL op het allerlaatste moment en terwijl er met (nagenoeg) alle crediteuren een akkoord was, heeft doen voorkomen alsof het saneringsbudget nog met € 150.000,-- diende te worden verhoogd. In ieder geval is het oplopen van de schuld te wijten aan inactiviteit van [geïntimeerde] ; door overleg met de Belastingdienst hadden ambtshalve aanslagen kunnen worden terug gebracht en waren ook de andere vorderingen van de andere crediteuren niet opgelopen. Door overdracht van de leasecontracten zou [appellant 1] niets meer aan de leasemaatschappijen verschuldigd zijn geworden. Door de zaak te presenteren zoals die is gepresenteerd is PostNL definitief afgehaakt. Tot de opdracht aan [geïntimeerde] om de schulden te saneren, behoort natuurlijk ook te voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan. [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat door het oplopen van de schuldenmassa het oorspronkelijke saneringsbudget niet voldoende zou zijn en aldus PostNL haar medewerking helemaal zou staken. De sanering zou definitief mislukken en een faillissement zou het onvermijdelijke gevolg zijn. In ieder geval heeft [geïntimeerde] [appellant 1] niet op dit risico gewezen; hij was immers dominus litis.
3.13.2.
Het hof verwijst ten aanzien van de verwijten over het oplopen van de belastingschuld en de leasemaatschappijen naar hetgeen hiervoor is overwogen. [geïntimeerde] is daarvan geen verwijt te maken dat leidt tot aansprakelijkheid. Voor zover [appellant 1] met het verwijt dat ‘ook de andere vorderingen van de andere crediteuren niet zouden zijn opgelopen’ iets anders bedoelt dan hiervoor is besproken bij de communicatie naar de crediteuren en daar is weerlegd, heeft zij dat deel van de vordering onvoldoende (nader) onderbouwd. Verder overweegt het hof dat uit de overeenkomst van opdracht niet blijkt dat het ook de taak van [geïntimeerde] was om te voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan en [appellant 1] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat ‘natuurlijk daartoe behoort’.
Het hof overweegt dat [appellant 1] er voor heeft gekozen om PostNL begin mei 2015 rechtstreeks te benaderen met de mededeling dat zij [geïntimeerde] op non actief heeft gesteld (rov. 3.1.34). Vervolgens moest [geïntimeerde] zijn werk voor [appellant 1] doen onder begeleiding van mr. Huppertz (rov. 3.1.35). Dat mr. Huppertz slechts een rol had in verband met een second-opinion, wordt weersproken door deze gang van zaken. Tijdens de bespreking op 10 juli 2015 was de verhouding tussen [appellant 1] , mr. Huppertz en [geïntimeerde] ongewijzigd. Uit het transcript van deze bespreking blijkt immers dat mr. Huppertz voornamelijk namens [appellant 1] het woord voerde. [geïntimeerde] was dus niet meer dominus litis. Het hof overweegt dat het gelet op voornoemde feiten onvoldoende is onderbouwd dat de verhoging van het saneringsbudget kwam uit de koker van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] kan in de gegeven omstandigheden niet het verwijt gemaakt worden dat hij onvoldoende tegengas heeft gegeven aan [appellant 1] /Huppertz, dan wel had moeten wijzen op het risico van terugtrekking door PostNL. Ook onderdeel h faalt, evenals het deel van verwijt a dat op dit onderwerp ziet.
i. afwijzen van voorstel om kleine crediteuren te betalen
3.14.1.
[appellant 1] stelt dat [geïntimeerde] helemaal niets heeft gedaan met het aanbod van PostNL tijdens het overleg van 10 juli 2015 om de kleine crediteuren, waaronder [het Uitzendbureau] Uitzendbureau, te betalen, alsook de privéschulden van [appellant 1] . [geïntimeerde] had dit voorstel op z’n minst moeten bespreken met [appellant 1] , maar heeft dit voorstel nogal laatdunkend bejegend en verder niets gedaan, waarna PostNL dit voorstel heeft ingetrokken. [appellant 1] stelt dat uit de transcriptie van het gesprek volgt dat mr. Huppertz het woord voerde, maar dat steeds terugkoppelde met [geïntimeerde] , die immers dominus litis was. Uit deze transcriptie, maar nog duidelijker uit de bandopname blijkt dat [appellant 1] zelf dit aanbod wel wilde accepteren. [geïntimeerde] had als de verantwoordelijke advocaat dit voorstel moeten aanvaarden en had in ieder geval niet mogen voorbij gaan aan de eigen wil van zijn cliënt en opdrachtgever die het voorstel wilde aanvaarden.
3.14.2.
Het hof verwijst naar hetgeen is overwogen onder rov. 3.13.2. [geïntimeerde] was door [appellant 1] zelf uit de rol gehaald van dominus litis. Zoals [appellant 1] zelf ook weergeeft, was het mr. Huppertz die het woord voerde tijdens het gesprek op 10 juli 2015 en ten aanzien van de door PostNL geopperde mogelijkheid van het betalen van kleine crediteuren onder meer zei:
“ach meneer [appellant 1] maakt u zelf toch niets wijs hè (…) geloof maar niet in sprookjes (…) daar moeten we gewoon reëel in zijn klaar, dat is geen oplossing.”Het was dus niet [geïntimeerde] die deze mogelijkheid afwees. Het hof overweegt dat er bovendien onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat [geïntimeerde] in dat gesprek door het innemen van een ander standpunt dan mr. Huppertz het had kunnen leiden tot een concreet aanbod van PostNL dat had kunnen worden aanvaard.
conclusie
3.15.1.
Het bewijsaanbod is niet ter zake dienend en wordt gepasseerd. Hoewel de grieven 1 tot en met 5, alsmede grief 6 deels, slagen, zijn de vorderingen van [appellant 1] op grond van het voorgaande niet toewijsbaar. Daarnaast faalt grief 6 voor het deel dat ziet op de proceskostenveroordeling. Het vonnis van de rechtbank zal daarom worden bekrachtigd.
3.15.2.
[appellant 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden worden begroot op € 1.649,--aan griffiekosten en € 14.034,-- voor salaris advocaat.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant 1] hoofdelijk, aldus dat door de betaling door de een de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.649,-- aan griffierecht en op € 14.034,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, S.C.H. Molin en J.K.B. van Daalen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 mei 2020.
griffier rolraadsheer