Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 6641312 \ CV EXPL 18-978)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Artikel 11 lid 1 WAM beperkt voor de WAM-verzekeraar nadrukkelijk de mogelijkheid aan de benadeelde bezwaren ontleend aan of samenhangend met de verzekeringsoverkomst tegen te werpen:
“
Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen”.
“3.3.5. Bij personenschade veroorzaakt door een motorrijtuig heeft een benadeelde jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid voor de schade van de benadeelde wordt gedekt op grond van de WAM, ingevolge art. 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding. Bij gebreke van een contractuele verhouding tussen de benadeelde en de verzekeraar is van rechtstreekse toepasselijkheid van art. 7:941 lid 5 BW geen sprake. Ook voor analoge toepassing van deze bepaling op de hiervoor bedoelde rechtsverhouding is geen plaats. Art. 7:941 lid 5 BW is geschreven voor een specifieke contractuele rechtsverhouding. De rechtsverhouding tussen de WAM-verzekeraar en de benadeelde is van geheel andere aard dan die rechtsverhouding en hangt bovendien samen met een andere (niet contractuele) rechtsverhouding, te weten die tussen de benadeelde en de verzekerde. Voorts heeft art. 7:941 lid 5 BW een sanctiekarakter. Deze bepaling kan toepassing vinden bij uiteenlopende gevallen van misleiding, ook gevallen waarbij de misleiding minder ernstig is of alleen betrekking heeft op de omvang van de schade. De (potentieel) verstrekkende gevolgen van deze sanctie brengen mee dat zij een wettelijke basis dient te hebben.Voor het aanvaarden van een algemene buitenwettelijke regel die meebrengt dat bij opzettelijke misleiding van de verzekeraar door de benadeelde het eigen recht van art. 6 WAM vervalt, is derhalve geen plaats.”[vet, GHSHE].
Onduidelijk is voorshands in hoeverre – expliciet of impliciet – (al dan niet betaalde dan wel arbeidstherapeutische) activiteiten van [appellant] , hetzij (toen) recent plaatsgevonden of op korte termijn te verwachten, zijn besproken, dan wel door [medewerker van Personenschade] hadden moeten worden begrepen. In dit verband is niet onbelangrijk hetgeen klaarblijkelijk (mvg p. 5) door de toenmalig gemachtigde van [appellant] , zijnde mevrouw [de toenmalig gemachtigde] (mvg p. 13) die het gesprek op 18 augustus 2015 heeft bijgewoond, is gehoord dan wel begrepen.
Een schriftelijke verklaring van deze getuige ontbreekt evenwel op dit moment.
Naar het oordeel van het hof is het thans dan ook nog onduidelijk of in het kader van het uitgevoerde onderzoek voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals de in de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek is omschreven.
Indien het onderzoek wel gerechtvaardigd blijkt dient er te worden bezien wat de uitkomsten in de onderhavige zaak betekenen. Betekent het feit dat [appellant] een sportschool inloopt dat hij dan weer net zo kan sporten als voorheen? Betekent het feit dat [appellant] in een lesauto zit dat hij dan helemaal geen letsel meer heeft althans zoals voorheen weer les, tegen betaling, kan geven? Dit zal alsdan nader moeten worden bezien.
Voorshands ziet het hof overigens geen andere feitelijke grondslag voor de beoogde terugvordering respectievelijk schadevergoeding dan hetgeen uit het observatieonderzoek zou zijn gebleken.
€ 24.980,82, in welk verband wordt verwezen naar productie 8 bij de inleidende dagvaarding, en de in de dagvaarding nader genoemde factuurnummers, die steeds eindigen op “ [factuurnummers eindigend op] ”en dan een volgnummer (1 t/m 12).
Het hof zal kort alvast op deze posten respectievelijk facturen ingaan.
Het bedrag van € 310,= is te vinden als ‘waardevermindering excl. BTW’ op p. 11 van genoemde specificatie, en vormt de aanleiding voor post “ [factuurnummer 4] ” (als ook af te leiden uit productie 6 bij inleidende dagvaarding).
Zonder toelichting – die geheel ontbreekt – vermag het hof niet in te zien hoe deze materiële schade aan de auto van [appellant] in totaliteit is of kan zijn beïnvloed door gedrag of verklaringen van [appellant] aangaande zijn (gestelde) letselschade.
Door [appellant] is erop gewezen (cva pt. 13) dat Reaal de kosten van het schaderegelingsbureau in algemene zin altijd had moeten maken. Ook deze post zal nader worden besproken ter comparitie, zowel in het kader van het algemene verweer als in het kader van causaal verband tussen deze kosten en de door Reaal gestelde feiten uit oktober 2015.
- de post “ [factuurnummer 6] ” (factuur [Expertise] Expertise) ad € 301,79;
- de post “ [factuurnummer 7] ” (factuur [Personenschade] van 1 juli 2015 ) ad € 646,08;
- de post “ [factuurnummer 8] ” (factuur [Personenschade] van 2 oktober 2015 ) ad € 1.872,50;
- de post “ [factuurnummer 9] ” (factuur [Personenschade] van 6 januari 2016) ad € 376,88;