ECLI:NL:GHSHE:2020:1346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
20-000965-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door werknemer van een rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, werkzaam bij een rechtspersoon, werd beschuldigd van het medeplegen van overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De tenlastelegging betrof het opzettelijk lozen van afvalwater op een wasplaats zonder de vereiste omgevingsvergunning en het overtreden van voorschriften verbonden aan de verleende vergunning. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van €750,-, maar de advocaat-generaal in hoger beroep vorderde een lagere boete van €600,-, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 meerdere keren afvalwater heeft geloosd op de wasplaats van het bedrijf, wat in strijd was met de vergunning. De verdachte heeft verklaard dat hij dit deed op instructie van zijn leidinggevende, maar het hof oordeelde dat de verdachte ook zelf verantwoordelijk was voor zijn handelen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van €600,-, voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers in het kader van milieuwetgeving en de mogelijkheid van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor zowel de rechtspersoon als de individuele werknemer. Het hof heeft de verdachte als medepleger aangemerkt, omdat zijn handelingen structureel waren en hij op de hoogte was van de overtredingen. De uitspraak is een belangrijke reminder voor bedrijven en hun medewerkers over de naleving van milieuwetgeving en de gevolgen van overtredingen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000965-15
Uitspraak : 13 februari 2020
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige economische kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Oost-Brabant van 17 maart 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-995009-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd of medeplegen van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis. De rechtbank heeft betaling van de geldboete in 15 termijnen van elk € 50,- per maand toegestaan.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 600,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft subsidiair gevorderd dat deze geldboete geheel voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is primair vrijspraak bepleit, is subsidiair een verweer ten aanzien van de opgelegde straf gevoerd en is uiterst subsidiair verzocht om in geval van een veroordeling toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans een maal, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd te [adres 2] , immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 2] , bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meermalen heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het veranderen van de werking van een inrichting, gevestigd te [adres 2] , immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker
en
hij in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat bestond uit het veranderen van de werking van een inrichting, zijnde genoemde inrichting een inrichting als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 2] , bestaande die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1] en bewijsoverwegingen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan.

1.Algemeen

[medeverdachte 1] [thans genaamd: [medeverdachte 1] , verder in dit arrest steeds aangeduid als [medeverdachte 1] of kortweg als [medeverdachte 1] ], gelegen aan de [adres 2] is een inrichting voor de opslag, overslag en het bewerken van en mest en loonwerk en aanverwante werkzaamheden.
Gelet op de aard en werkzaamheden van het bedrijf is [medeverdachte 1] een inrichting als bedoeld in de artikelen 1.1 van de Wet milieubeheer en 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is zij vergunningplichtig.
[medeverdachte 1] is een inrichting type C, zoals bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer [kortweg: Activiteitenbesluit milieubeheer, ook wel afgekort als Abm en hierna als zodanig aangeduid)] en in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht.
1.1.
De vergunningen; inleidende overwegingen
Voor de onderhavige zaak zijn de navolgende (aanvragen voor) vergunningen van belang:
 de revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer d.d. 9 november 2006 (dossier, pagina 623 e.v.), hierna te noemen: de revisievergunning;
 de veranderingsvergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) d.d. 18 december 2012 (dossier, pagina 726 e.v.), hierna te noemen: de veranderingsvergunning.
Het hof stelt voorop dat, op grond van art. 1.2 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer, voor zover niet gewijzigd in de veranderingsvergunning, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit als bedoeld in de Wabo.
Waar het hof hierna spreekt van een vergunning wordt bedoeld de revisievergunning dan wel, na het van kracht worden van de veranderingsvergunning, de revisievergunning zoals gewijzigd bij de veranderingsvergunning.
Het hof overweegt verder het navolgende.
Uit het wettelijk systeem, waarbij overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wabo op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld worden, volgt dat het verboden is om zonder vergunning of ontheffing of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften bepaalde handelingen of bepaalde activiteiten te verrichten, dan wel de inrichting of werking van de inrichting te veranderen. Er is hierbij sprake van een getrapte of gelede normstelling. De vragen welke activiteiten of welke handelingen verboden zijn en wanneer sprake is van een verboden wijziging van (de werking van) de inrichting dienen te worden beantwoord aan de hand van de omschrijving van de vergunde activiteiten in de verleende vergunning of ontheffing. Die beantwoording dient te geschieden in samenhang met de voorschriften die aan de vergunning of ontheffing zijn verbonden. In de vergunning dient het bevoegd gezag daarbij zo duidelijk mogelijk aan te geven voor welke vergunningplichtige activiteiten de vergunning is verleend.
Vergunningplichtige activiteiten die niet op de wijze als voorzien in de vergunning zelf of niet op de wijze zoals omschreven in de aanvraag (voor zover daaraan is gerefereerd in de vergunning) zijn vergund, dienen als niet-vergund dan wel als wijziging van de inrichting of de werking van de inrichting te worden beschouwd.

2.Ten aanzien van het ten laste gelegde

2.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vooropgesteld dat bij het ten laste gelegde sprake is van een cumulatief-alternatieve tenlastelegging, tot uitdrukking komend in twee onderdelen met daartussen de woorden 'en/of'. De rechtbank heeft beide onderdelen bewezen verklaard, waarbij tussen deze onderdelen is gekozen voor het woord 'of'. De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank bij deze bewezenverklaring in het midden heeft gelaten welke overtreding exact heeft plaatsgevonden, terwijl zij wel een keuze had moeten maken. Daardoor voldoet het vonnis niet aan de daaraan te stellen eisen en moet het worden vernietigd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft in de eerste plaats aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat is gehandeld in strijd met voorschrift 4.1.10 van de vergunning, terwijl ook niet is gebleken dat de (werking van de) inrichting is veranderd, omdat:
 er geen sprake was van het 'lozen 'van verontreinigd afvalwater, maar van het schoonmaken van de tank. Het is noodzakelijk om dat te doen om het aanwezige zand, slib en steentjes te verwijderen en er was geen andere mogelijkheid om de tank van binnen te wassen c.q. schoon te maken dan door handmatig de klep open te zetten. De meest logische plaats om dat te doen is de wasplaats, die naast de woning van de verdachte lag. Hij deed dit tijdens de pauzes zodat hij zijn werk niet hoefde te onderbreken. De keuze voor de locatie is nooit onderwerp van discussie geweest met zijn baas [medeverdachte 3] ; het was hem niet opgedragen en hij had geen enkel belang om voor deze locatie te kiezen;
 geen sprake was van 'overtollig' water. De verdediging heeft betoogd dat deze vermeende illegale activiteiten een nauwelijks meetbaar effect zouden sorteren wanneer de inhoud van de tankwagen en de beperkte capaciteit van het vuilwaterriool worden afgezet tegen de opslagcapaciteit van de bassins en dat het jaar 2013 een droog jaar was waardoor er geen sprake was van overtollig water. De omstandigheid dat voor en na de ten laste gelegde periode water is afgevoerd per as, kan niet bijdragen aan het bewijs dat in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 sprake was van het illegaal lozen van afvalwater.
In de tweede plaats heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als pleger van de ten laste gelegde feiten, omdat niet hij, maar de rechtspersoon de normadressaat is van de overtreden bepalingen. Gelet daarop dient de verdachte in geval van een bewezenverklaring (in de variant 'pleger') te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft in de derde plaats betoogd dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger omdat:
 de rechtspersoon als functioneel pleger niet veroordeeld kan worden;
 er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de rechtspersoon: de verdachte heeft de werkzaamheden alleen voorbereid, uitgevoerd en afgehandeld. Hij heeft van niemand opdracht gekregen om het werk zo uit te voeren en hij heeft met niemand in de organisatie over dit werk gecommuniceerd.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het ten laste gelegde, zodat hij in zoverre moet worden vrijgesproken. De verdachte had geen idee dat hij iets deed wat mogelijk niet in de haak was. Hij wist niet voor welke activiteiten een vergunning was verleend, welke lozingsvoorschriften er waren opgenomen en wist evenmin hoe het rioolsysteem in elkaar zat.
2.2.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de rechtbank in stand kan blijven voor wat betreft de bewezenverklaring.
2.3.
Overwegingen van het hof
Aan de verdachte is, kort gezegd, het (medeplegen van het) overtreden van een aan de vergunning verbonden voorschrift en het veranderen van de (werking van de) inrichting zonder vergunning ten laste gelegd. Ten tijde van het ten laste gelegde was de Wabo de vigerende wetgeving met betrekking tot de omgevingsvergunning.
De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde als medewerker in dienstbetrekking werkzaam bij [medeverdachte 1] , gelegen aan de [adres 2] . Gelet op de aard en werkzaamheden van het bedrijf was [medeverdachte 1] een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wabo en was zij vergunningplichtig. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e sub 2°, van de Wabo is het voor het bedrijf verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen van een inrichting of de werking daarvan. Op grond van artikel 2.3 is het verboden om te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e.
Naar aanleiding van aanvragen van [medeverdachte 1] heeft het bevoegd gezag
vergunningen afgegeven. De in de ten laste gelegde periode voor [medeverdachte 1] vigerende vergunningen betreffen de revisievergunning van 9 november 2006 op basis van de Wm en de veranderingsvergunning van 18 december 2012 op basis van de Wabo.
Zoals het hof hiervoor onder 1.1. heeft overwogen, dienen vergunningplichtige activiteiten die niet op de wijze als voorzien in de vergunning en bij die vergunning behorende voorschriften of zoals omschreven in de aanvraag (voor zover daaraan is gerefereerd in de vergunning) zijn vergund, als niet-vergund dan wel als wijziging van de inrichting of de werking van de inrichting te worden beschouwd.
2.3.1.
Overwegingen ten aanzien van de feiten
Op 18 februari 2013 hebben opsporingsambtenaren in dienst van Waterschap de Dommel een milieuvlucht uitgevoerd boven het bedrijf van [medeverdachte 1] , gelegen aan de [adres 2] De verbalisanten hebben gerelateerd dat zij, bij het bekijken van de luchtfoto, zagen dat op de wasplaats een trekker met daaraan gekoppeld een gierton stond. Zij zagen achter deze gierton een nat spoor richting de put van de wasplaats. Aan de voor- en de zijkant van de trekker met gierton was de wasplaats droog.
Op 5 maart 2013 is opnieuw een milieuvlucht uitgevoerd boven het bedrijf. Van de aangetroffen situatie zijn weer foto's gemaakt. De verbalisanten zagen dat de trekker met aangekoppelde gierton op de wasplaats stond, dat uit de gierton vloeistof richting de put van de wasplaats stroomde en dat de wasplaats naast en voor de trekker droog was. [2]
Bij een milieuvlucht op 22 maart 2013 hebben verbalisanten gezien dat op het terrein een tractor met aangekoppelde gierton stond, dat een persoon, die kennelijk de bestuurder van de tractor was, met een slang die gekoppeld was aan de gierton kennelijk een plas terreinwater opzoog, daarna naar de wasplaats reed en aan de achterkant van de gierton een schuif of kraan openzette, waarna water uit de gierton op de wasplaats en in de slibvangput stroomde. [3]
Op 17 april 2013 zijn op het perceel van [medeverdachte 1] technische hulpmiddelen geplaatst. Daarbij ging het om een camera met zicht op een gedeelte van de bassins aan de achterzijde van het perceel, een camera met zicht op de wasplaats en een baken op de tractor met dubbelassige tankwagen. Uit de camerabeelden van de wasplaats is gebleken dat in de periode van 30 mei tot en met 8 juli 2013 minimaal 145 keer een vloeistof werd geloosd op de wasplaats. In de periode van 26 juni 2013 tot en met 5 juli 2013 zijn er zowel camerabeelden van de bassins voor opslag van afvalwater, camerabeelden van de wasplaats en bakengegevens beschikbaar. In deze periode zijn in totaal 54 lozingen op de wasplaats waargenomen. Op één geval na kwamen de vastgestelde tijden van begin lozingen op de camerabeelden overeen met de tijden van aankomst wasplaats volgens de bakengegevens. Bij 48 van de 54 lozingen werd het baken, voordat dit werd waargenomen ter plaatse van de wasplaats, waargenomen op een locatie bij de bassins op de achterzijde van het terrein. Op één geval na kwamen de aankomsttijden volgens de bakengegevens overeen met de beelden op de camera. Bij zes waargenomen lozingen op de wasplaats is het baken in de periode daarvoor niet waargenomen bij de bassins. Uit de bakengegevens blijkt dat in vijf gevallen het baken zich voorafgaande aan de lozing tegenover de puinbreker, naast een depot met geel zand en in één geval nabij de puinbreker bevond, voordat het baken zich naar de wasplaats verplaatste. [4]
Bij de lozingen in de periode van 5 juni 2013 tot en met 8 juli 2013 werd gezien dat de vloeistof soms anders van kleur was; de ene keer ging het om een waterkleurige vloeistof en de andere keer om een vloeistof die bruin van kleur was. Daarnaast werd gezien dat alle lozingen van de 2-asser door dezelfde chauffeur zijn uitgevoerd. [5]
In de periode van 9 juli 2013 tot en met 17 juli 2013 werden 31 lozingen op de wasplaats geregistreerd [6] en in de periode van 14 augustus 2013 tot en met 26 augustus 2013 werden op de camerabeelden van de wasplaats 27 lozingen waargenomen. [7] Daarbij werd tevens verschillende malen – op 15, 17, 19, 20, 23 en 26 augustus 2013 – gezien dat een persoon de hendel van de gierton bewoog, waarna er vloeistof uit de gierton stroomde of het volume van de uitloop van vloeistof toenam. De persoon loopt daarna weg. [8]
Op 8 augustus 2013 hebben verbalisanten omstreeks 10.30 en 11.40 uur een milieuvlucht uitgevoerd. Omstreeks 10.35 uur zagen zij een groene trekker met aangekoppelde gele gierton op de wasplaats staan. Zij zagen uit deze gierton lichtbruine vloeistof richting de put van de wasplaats stromen. De wasplaats was naast de trekker droog. Omstreeks 11.42 uur zagen zij een groene trekker met aangekoppelde gele gierton staan naast een bassin, dat achter op het terrein gelegen is. Zij zagen dat aan de gierton een slang gekoppeld was, die weer gekoppeld was aan een buizenstelsel dat in het bassin met bruine vloeistof hing. Kennelijk werd hier vloeistof ingenomen. Omstreeks 11.48 uur zagen zij dat de trekker met gierton wegreed. Omstreeks 11.56 uur zagen zij dat de trekker met gierton achteruit de wasplaats opreed en omstreeks 11.57 uur zagen zij dat uit de gierton lichtbruine vloeistof richting de put van de wasplaats stroomde. [9]
Op 24 september 2013 omstreeks 08.57 uur werd één lozing op de wasplaats waargenomen. [10] Daarop is verbalisant [verbalisant 2] samen met zijn collega [verbalisant 3] naar de locatie [adres 2] gegaan. Omstreeks 08.58 uur arriveerden zij op de wasplaats, waar zij een groene tractor met een aangekoppelde gele dubbelassige giertank zagen staan. De achterzijde van de giertank stond in de richting van de afvoerput van de wasplaats. Uit de meest linkse uitmonding stroomde een behoorlijke hoeveelheid vloeistof. Ter plaatse werd een man, die zich bekend maakte als [verdachte] en die volgens informatie de bestuurder van de tractor zou zijn geweest, aangehouden. [11]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 17 december 2013 Amice, het geautomatiseerde systeem van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, waarin alle meldingen van afvalstoffen worden vastgelegd geraadpleegd. Bevraagd werden meldingen van afvalstoffen in de periode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2013 met als ontdoeners [medeverdachte 1] [adres 2] , [medeverdachte 1] ., [adres 2] , [medeverdachte 1] , [adres 2] , [medeverdachte 1] , [adres 2] , [medeverdachte 1] , [adres 2] . Gebleken is dat in die periode geen afvalwater werd afgegeven. [12]
De verdachte [verdachte] is meerdere malen door de politie verhoord. Hij heeft daarbij – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. Hij is sinds 4 oktober 2010 werkzaam bij [medeverdachte 1] en voert daar verschillende werkzaamheden uit, zoals schoonmaken en andere werkzaamheden die hij krijgt opgedragen van de leiding. Hij krijgt een kaart met opdrachten en moet zorgen dat het terrein schoon blijft. De voorman, [medeverdachte 2] , heeft de dagelijkse leiding. Het werk van de verdachte [verdachte] bestaat uit het stofvrij houden en schoonhouden van de locatie. Als het regent, wordt het water met een pomp afgevoerd naar een bassin. Vanuit daar pompt hij het water in de tank en rijdt het uit over het terrein. Hij zuigt wel eens water op dat in plassen op het terrein aanwezig is. [13] De verdachte [verdachte] heeft zichzelf herkend als de man op de foto's die de verbalisanten hem hebben getoond. Op de vraag wat daar gebeurde, heeft de verdachte [verdachte] geantwoord dat water wordt gelekt en dat de tank soms veel lekt, soms minder. Hij heeft verder verklaard dat hij wel eens water uit de reservoirs [het hof begrijpt: bassins voor de opslag van afvalwater] heeft gepompt, dat hij denkt dat dit vaak is gebeurd en dat hij de opdracht heeft gekregen van zijn leidinggevende [medeverdachte 2] , die alle opdrachten geeft en zijn meerdere is. [14] De foto's die aan de verdachte [verdachte] zijn getoond, zijn als bijlagen bij het proces-verbaal van verhoor opgenomen. Op deze foto's, die op verschillende dagen en tijdstippen zijn genomen, is een man te zien die aan de achterzijde van een tankwagen of gierton staat, terwijl uit een punt onder die tankwagen of gierton water stroomt.
De verhorende verbalisanten hebben de verdachte [verdachte] voorgehouden dat zij beelden hebben, waarop te zien is dat de watertank op de wasplaats wordt gezet, dat de verdachte naar de watertank loopt en deze openzet. De verdachte [verdachte] heeft daarop verklaard dat hij zijn tractor daar zet als hij klaar is met zijn werk of als hij iets anders moet gaan doen op het terrein. Hij doet dit werk al 1,5 tot 2 jaar. Hij weet niet hoe lang hij al de handeling uitvoert waarbij hij de watertank daadwerkelijk open zet op de wasplaats. [15]
De verdachte [medeverdachte 2] is eveneens enkele malen verhoord door de politie. Hij heeft onder meer verklaard dat [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ] niet was opgedragen de tractor met watertank, een oude giertank, op de wasplaats te parkeren. [verdachte] heeft hem daar in de loop van de tijd geplaatst. De verdachte [medeverdachte 2] heeft dat gezien en goed gevonden. Hij vond dat de tractor met watertank daar beter stond dan voor de werkplaats, omdat er in die situatie geen ruimte meer was voor de bewegingen met het materieel en de watertank anders water lekte op het wegdek. Het stallen van de tractor met de watertank vond plaats tijdens de schaft, lunch en 's avonds, aan het einde van de werkdag.
De verdachte [medeverdachte 2] is bij [medeverdachte 1] werkzaam als planner. Hij verdeelt de werkzaamheden op detailniveau onder alle personeelsleden. De taak van [verdachte] is stofbestrijding. Dat staat standaard op de dagwerkstaten. [verdachte] kreeg in het begin zijn werkinstructies van de verdachte [medeverdachte 2] , maar omdat er niets aan de werkzaamheden veranderde, werkt [verdachte] sindsdien naar eigen inzicht.
De verhorende verbalisanten hebben de verdachte [medeverdachte 2] voorgehouden dat er luchtfoto's zijn, waarop te zien is dat de watertank met de ketsplaat openstaat op de wasplaats, waarbij het water breedwerpig wordt uitgeworpen. De verdachte [medeverdachte 2] heeft daarop verklaard dat hij zelf ook wel eens heeft gezien dat de ketsplaat openstond en dat er breedwerpig water werd geloosd. Dat was ook op de wasplaats. Hij heeft niet ingegrepen. [16] Wat op de luchtfoto's te zien is, is geen lekken meer, aldus de verdachte [medeverdachte 2] . [17]
Op 24 september 2013 heeft de verdachte [medeverdachte 3] bij de politie – voor zover thans relevant – het volgende verklaard. De verdachte [medeverdachte 3] is werkzaam als bedrijfsleider bij [medeverdachte 1] Hij is als operationeel manager verantwoordelijk voor de totale bedrijfsvoering. De staf van het bedrijf bestaat uit de werfcoördinator, de planner [de verdachte [medeverdachte 2] ; hof], de chef werkplaats, de projectleider wegenbouw, twee uitvoerders en het hoofd administratie. De verdachte [medeverdachte 3] is niet belast met de directe dagelijkse aansturing; dat doen de mensen van de staf. Binnen de inrichting van [medeverdachte 1] zijn er verschillende afvalwatersoorten, te weten hemelwater en percolaatwater. Bij het bedrijf wordt afvalwater hergebruikt. Het percolaatwater wordt teruggebracht in het composteringsproces en het hemelwater wordt gebruikt voor stofbestrijding op het terrein. De verdachte [medeverdachte 3] regelt de zaken betreffende vergunningen. Hij heeft met [verdachte] , met de planner [de verdachte [medeverdachte 2] ; hof] en de werfcoördinator besproken op welke locaties conform de omgevingsvergunning hemelwater/terreinwater en percolaatwater mag worden toegepast. [18]
2.3.2.
De verweren
Met de verdediging is het hof van oordeel dat de rechtbank bij de bewezenverklaring door te kiezen voor het woordje 'of' tussen het eerste en het tweede deel, in het midden heeft gelaten welke overtreding exact heeft plaatsgevonden, terwijl zij gelet op de cumulatief-alternatieve tenlastelegging en de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging wel een keuze had moeten maken. Het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank.
2.3.2.1.Was sprake van handelen in strijd met de vergunning?
Door de vergunningverlener is voorafgaand aan de revisievergunning een aantal overwegingen geformuleerd. Deze overwegingen hebben onder andere betrekking op de aard van de inrichting, de activiteiten, het te lozen afvalwater en de indeling in categorieën van het procesafvalwater en dienen ter inleiding en onderbouwing van het besluit.
Onder paragraaf V.F.2 met als opschrift 'De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater', is – voor zover thans van belang – de volgende overweging opgenomen:
(pg. 642)
Zoals beschreven in de aanvraag zijn er diverse afvalwaterstromen te onderscheiden in de inrichting van [medeverdachte 1] :
(...)
Terrein/percolaatwater van het composteerterrein wordt opgevangen in een bassin; dit water wordt binnen de inrichting hergebruikt en het overschot wordt per as afgevoerd naar een verwerker;
Terreinwater van verontreinigde grond en immobilisatie wordt opgevangen in een bassin; dit water wordt ook binnen de inrichting hergebruikt en het overschot wordt per as afgevoerd naar een verwerker;
Terreinwater stalling/fourage, vergisting, bewerking BSA en biomassa wordt via een slibvangput afgevoerd naar een bufferbassin; dit water wordt hergebruikt binnen de inrichting en het overschot wordt geloosd op een nabijgelegen sloot;
Terreinwater van de puinbewerking/betonproductie wordt via een slibvangput geloosd op een nabijgelegen sloot;
Afvalwater van de wasplaatsen en tankplaats wordt via een slibvangput en olie-/waterscheider afgevoerd naar de gemeentelijke riolering;
Terreinwater van het oostelijk terreindeel wordt via een slibvangput geloosd op een nabijgelegen sloot;
Hemelwater van het overig terreindeel dat op het dak van de daar gelegen loods terecht komt wordt geloosd op een nabijgelegen sloot.
Aan de revisievergunning zijn voorschriften verbonden. Voor de onderhavige strafzaak zijn de volgende voorschriften van belang:
(pg. 686)
Hoofdstuk 4 Bodembescherming
4.1.10
Overtollig water uit de bassins dient in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften uit de inrichting te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
(pg. 692)
Hoofdstuk 6 Afvalwater
6.1
Lozingseisen
6.1.1
Afvalwater mag slechts in een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling of het transport van afvalwater worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan:
de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig riool behorende apparatuur;
de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of uit de bij een zodanig riool behorende apparatuur.
(pg. 702)
Hoofdstuk 12 Werkplaats en wasplaats
12.2
Wasplaats
12.2.1
Het wassen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan met stoom of water al dan niet onder verhoogde druk mag alleen plaatsvinden op een daarvoor bestemde wasplaats.
12.2.4
Oliën, vetten, modder of water mogen niet buiten de wasplaats geraken.
12.2.5
De vloer van een wasplaats dient afwaterend te zijn gelegen naar afvoerput(ten). De putten dienen te zijn aangesloten op de bedrijfsriolering.
Het hof stelt vast dat het [medeverdachte 1] op grond van de vergunning niet is toegestaan water, anders dan water dat vrijkomt bij het wassen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan, te lozen op de wasplaats. Uit de bevindingen van de verbalisanten volgt dat het uitgestroomde water afkomstig was uit de bassins voor opslag van afvalwater, dan wel van het terrein.
De verdediging heeft betoogd dat bij het laten leeglopen van de gierton sprake was van het wassen ervan. Het hof volgt de verdediging niet in die lezing; het enkel laten uitstromen van verontreinigd water dat afkomstig is uit de bassins of van het terrein, zonder dat daarbij sprake is van het toevoegen van schoon water, staat niet gelijk aan het reinigen van de gierton. Bovendien blijkt uit de overwegingen van de vergunning wat er met de verschillende stromen afvalwater diende te gebeuren. Het lozen van water op het gemeentelijke vuilwaterriool, zoals gebeurde wanneer water op de wasplaats werd geloosd, is zowel voor percolaatwater als voor terreinwater van verschillende delen van de inrichting niet toegestaan. Dit hangt samen met de eigenschappen van het afvalwater; anders dan bij water dat vrijkomt bij het reinigen van motorvoertuigen dan wel onderdelen daarvan, kan water uit de bassins of terreinwater een doelmatige werking van het openbaar riool, dan wel het verwerken van slib dat daaruit wordt verwijderd, belemmeren.
2.3.2.2.Was sprake van 'overtollig' water uit de bassins?
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen constateert het hof dat in de periode vanaf 18 februari 2013 enkele malen milieuvluchten zijn uitgevoerd boven het terrein van de inrichting, waarbij werd vastgesteld dat water uit een gierton, die was gekoppeld aan een trekker, in de put op de wasplaats liep. Naar aanleiding van die constateringen zijn technische hulpmiddelen ingezet om de situatie ter plaatse vast te leggen. Het hof stelt vast dat op camerabeelden van de wasplaats in de periode van 30 mei 2013 tot en met 24 september 2013 in totaal ongeveer 204 lozingen zijn vastgelegd.
De inzet van technische hulpmiddelen omvatte behalve camera's bij de wasplaats en de bassins voor afvalwater ook het plaatsen van een baken op de trekker met dubbelassige tankwagen. Bij 48 lozingen werd het baken, voordat dit werd waargenomen ter plaatse van de wasplaats, waargenomen op een locatie bij de bassins op de achterzijde van het terrein. Op één geval na kwamen de aankomsttijden volgens de bakengegevens overeen met de beelden op de camera. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat uit deze gegevens kan worden afgeleid dat eerst water was ingenomen bij de bassins voor opslag van afvalwater en dat dit water, althans een deel ervan, vervolgens op de wasplaats is geloosd. Het hof is daarbij van oordeel dat het tijdsverloop tussen het moment waarop het baken werd waargenomen bij de bassins voor afvalwater en bij de wasplaats niet zodanig is, dat niet langer kan worden gesproken van een 'gesloten keten', zoals de verdediging heeft aangevoerd. In dat oordeel heeft het hof mede betrokken de omstandigheid dat op de camerabeelden ook te zien is dat de vloeistof van de lozingen soms bruin van kleur was, hetgeen past bij de kleur van het water uit de bassins.
Met de rechtbank overweegt het hof dat uit de omstandigheid dat de verdachte zich van het water heeft willen ontdoen (en ook heeft ontdaan), volgt dat het water als 'overtollig' kan worden aangemerkt.
2.3.2.3.Was sprake van het veranderen van de (werking van de) inrichting zonder daartoe verleende vergunning?
Van het veranderen van de (werking van de) inrichting zoals is ten laste gelegd kan sprake zijn indien, zonder dat dit vergund is, activiteiten worden ontplooid die ten opzichte van de bestaande vergunde situatie andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dat dit laatste het geval is, staat naar het oordeel van het hof vast. De vergunning en de daaraan verbonden voorschriften zijn er onder meer op gericht om de verschillende stromen (proces)afvalwater te scheiden. Door water dat afkomstig was uit de bassins voor opslag van afvalwater of van het terrein te lozen in de put op de wasplaats zijn afvalwaterstromen in de riolering gebracht die daar, gelet op hun aard en eigenschappen, niet in thuis hoorden. Naar het oordeel van het hof zal er van een verandering van de (werking van de) inrichting in de zin van de tenlastelegging verder alleen sprake kunnen zijn indien de betreffende activiteit een meer dan slechts puur incidenteel karakter heeft. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen was geen sprake van een op zichzelf staand incident, maar van een gebruikelijke gang van zaken.
2.3.2.4.Tussenconclusie
Het hof is van oordeel dat in elk geval 48 keer is gehandeld in strijd met voorschrift 4.1.10 van de revisievergunning. In die gevallen is water dat afkomstig is uit de bassins voor de opslag van afvalwater op de wasplaats geloosd, terwijl de vergunning voorschrijft dat dit water, voor zover het niet wordt hergebruikt, moet worden afgevoerd per as naar een erkend verwerker. Daardoor is sprake van overtreding van het bepaalde in artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wabo. Voor zover de herkomst van het geloosde water niet is vast te stellen, is gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen sprake van het handelen zonder vergunning, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e, van de Wabo.
2.3.2.5.Kan de verdachte worden aangemerkt als (mede)pleger van het ten laste gelegde?
Ter zake van de vraag of verdachte als (mede)pleger van het ten laste gelegde kan worden aangemerkt, stelt het hof het volgende.
In de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 was verdachte werkzaam bij [medeverdachte 1] In het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft verdachte in die periode een groot aantal keer water op de wasplaats van het bedrijf geloosd. Dit handelen is in strijd met de aan [medeverdachte 1] verleende omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften, als ook heeft tot gevolg dat zonder omgevingsvergunning de werking van een inrichting is veranderd.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van [verdachte] – het lozen van het afvalwater op de wasplaats – aan [medeverdachte 1] worden toegerekend. [verdachte] was zoals gesteld, in de ten laste gelegde periode als medewerker in dienst bij [medeverdachte 1] Dit lozen kwam vaker voor en een leidinggevende binnen het bedrijf, [medeverdachte 2] , was daarvan op de hoogte en heeft niet ingegrepen. Gelet op deze gang van zaken binnen het bedrijf vermocht [medeverdachte 1] erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zou plaatsvinden en werd zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door [medeverdachte 1] aanvaard of placht te worden aanvaard. Dat niet alle leidinggevenden op de hoogte zijn geweest van de lozingen van afvalwater op de wasplaats, staat niet in de weg aan toerekening van de gedraging aan [medeverdachte 1] Immers, de gedragingen vonden structureel plaats en was, zoals gezegd, binnen het bedrijf niet ongebruikelijk en aanvaard. In ieder geval heeft het aan adequaat toezicht en controle door [medeverdachte 1] ontbroken en is niet ingegrepen ter zake van de lozingen van afvalwater op de wasplaats. [medeverdachte 1] heeft derhalve niet die zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedragingen.
De vraag die in dezen voorligt is of de verdachte naast het zijn van feitelijke uitvoerder van het aan de rechtspersoon toegerekende gedrag, tevens als medepleger van datzelfde gedrag kan worden aangemerkt waarbij hij tezamen en in vereniging met de rechtspersoon het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Het hof wijst hiertoe op het volgende.
In de eerste plaats stelt artikel 51 lid 1 en 2 Sr:
1. Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, worden uitgesproken:
1°. tegen die rechtspersoon, dan wel
2°. tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging, dan wel
3°. tegen de onder 1° en 2° genoemden te zamen.
Deze bepaling maakt ten eerste duidelijk dat indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, er meerdere mogelijkheden zijn om de diverse, mogelijke delictsbetrokkenen te vervolgen en te bestraffen. Daarbij komt dat degene die feitelijk het betreffende strafbare feit begaat, eveneens kan worden vervolgd en bestraft. De artikelen 47 tot en met 51 Sr bieden daarbij diverse mogelijkheden om iemand, ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult – al dan niet in zogenoemd functionele vorm – onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit (vgl. HR 29 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7619, rov. 4.6. en HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5140, rov. 3.4.).
De enkele omstandigheid dat de verboden gedraging van de verdachte aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, kan echter niet meebrengen dat de verdachte het strafbare feit tezamen met de rechtspersoon heeft medegepleegd. Daarvoor geldt dat indien ten laste is gelegd dat het strafbare feit tezamen en in vereniging heeft plaatsgevonden, de betreffende verhouding tussen de werknemer en de rechtspersoon van dien aard dient te zijn dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. (vgl. HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO9905, NJ 2004/443). De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, 2016:1315).
De verdachte heeft in de onderhavige zaak het lozen van water op de wasplaats bewust en gewild verricht en derhalve opzettelijk afvalwater op de wasplaats geloosd. Daarbij komt dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt dat de operationeel manager van het bedrijf, [medeverdachte 3] , met de verdachte heeft besproken op welke locaties conform de omgevingsvergunning hemelwater/terreinwater en percolaatwater mocht worden toegepast. Gelet daarop wist de verdachte dat hij, door afvalwater van het terrein en uit de bassins te lozen op de wasplaats, handelde in strijd met de aan [medeverdachte 1] verleende vergunning en de daarbij behorende voorschriften. Het lozen is gebleken vaker te hebben plaatsgevonden, waarbij eveneens een leidinggevende binnen het bedrijf, [medeverdachte 2] , daarvan op de hoogte was en niet heeft ingegrepen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat uit de aard van de bewezen verklaarde gedragingen volgt dat tussen verdachte en [medeverdachte 1] sprake is van een zodanig voldoende bewuste en nauwe samenwerking dat verdachte als medepleger in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt.
2.3.2.6.
Het hof verwerpt de verweren in alle onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk overtreden van vergunningsvoorschrift 4.1.10 door overtollig water uit de bassins te lozen op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften af te voeren naar een erkend verwerker en het opzettelijk lozen van afvalwater op de wasplaats zonder omgevingsvergunning, waardoor de werking van de inrichting is veranderd. Voorschrift 4.1.10 is specifiek toegepast vanwege de bedrijfssituatie ter plaatse, vanwege de omvang van het terrein en vanwege de aard van de stoffen, namelijk afvalstoffen, die aldaar in opslag zijn. Door te handelen als de verdachte heeft gedaan, zijn de (milieu)normen van het bevoegd gezag ondermijnd.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof bij de op te leggen straf rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 december 2019 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst en het structurele karakter van het bewezen verklaarde ziet het hof geen ruimte om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, zoals de verdediging uiterst subsidiair heeft bepleit.
Het hof zal aan de verdachte een geldboete opleggen. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met de verdediging stelt het hof vast dat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van de verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden, nu het hof niet binnen twee jaren, maar ruim vier jaren nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou het hof de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 600,-, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis, passend en geboden hebben geacht. Met inachtneming van de termijnoverschrijding zal het hof, de geldboete geheel voorwaardelijk opleggen.
Met oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten twee dagen, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 13 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, team milieu, onderzoeknaam Duikerwants, onderzoeknummer 22DMR13003, proces-verbaalnummer PL2200-2013037779, sluitingsdatum 28 februari 2014, pg. 1 tot en met 946. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 maart 2013 (pg. 154), met bijlagen, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2013, (pg. 171), met bijlagen, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5] .
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2013 (pg. 376-378), met bijlage, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2013 (pg. 280-288), met bijlagen (specifiek pg. 284 en 285), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 7] .
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2013 (pg. 289-291), met bijlagen, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 7] .
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2013 (pg. 334-336), met bijlagen, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] .
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2013 (pg. 334-336), met bijlagen (pg. 337-366), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] .
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 augustus 2013 (pg. 196), met bijlagen, in het bijzonder luchtfoto 5 (pg. 203), luchtfoto 7 (pg. 204) en luchtfoto 10 (pg. 205), 11 en 12 (pg. 206), voor zover inhoudende het relaas van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2013 (pg. 334-336), met bijlagen, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] .
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2013 (pg. 434-436), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2013 (pg. 219), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
13.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 september 2013 (pg. 850-851), inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte] .
14.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 september 2013 (pg. 855-856), met bijlagen, inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte] .
15.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 september 2013 (pg. 883), inhoudende de verklaring van de verdachte [verdachte] .
16.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 september 2013 (pg. 895-896), inhoudende de verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] .
17.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 26 september 2013 (pg. 899), met bijlagen, inhoudende de verklaring van de verdachte [medeverdachte 2] .
18.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 september 2013 (pg. 928-929), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte [medeverdachte 3] .